10
ZITTING VAN VRIJDAG 4 NOVEMBER 1892.
Het algemeen verslag der afdeelingen wordt
uitgebracht door den heer Van Voorst Vader.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel
genomen 38 leden, waaronder 6 leden van Gedeputeerde
staten.
In eene atdeeling werden geene bezwaren tegen het
voorstel ingebracht.
In elke der beide andere afdeelingen werd door één
der leden bezwaren tegen het voorstel geopperd. Een
der bedoelde leden had bezwaren tegen de uitbreiding
der toelagen voor geneeskundige hulp aan behoeftige
gemeenten in het algemeeD, doch berustte in het
voorstel, nadat de in de afdeeling tegenwoordig zijnde
leden van Gedeputeerde staten het noodzakelijke der
Bubsidie voor Westkapelle hadden toegelicht.
Het bezwaar, dat het andere lid in zijne afdeeling
opperde, was daarop gegrond, dat hem niet gebleken
was, dat Westkapelle meer behoefte heeft aan onder
steuning dan een aantal andere gemeenten in Zeeland,
welke die ondersteuning niet vragen. Uit het laatst
uitgebrachte verslag van Gedeputeerde staten omtrent
den toestand der gemeenten scheen hem integendeel te
blijken, dat de financiëele toestand van Westkapelle
niet zoo ongunstig is. Ook nadat deze bedenkingen,
welke overigens door geen der andere leden in de
afdeelingen bleken gedeeld te worden, door een
der leden van Gedeputeerde staten waren wederlegd,
bleef bedoeld lid zijne bezwaren handhaven.
Blijkens mededeeling van den voorzitter vinden
Gedeputeerde staten in dit verslag geene aanleiding
om wijziging te brengen iu hun voorstel.
Wijl geen der leden algemeens beraadslagingen
wenscht te voeren en niemand hoofdelijke stemming
verlangt, worden eerst de verschillende onderdeelen en
daarna het gebeele voorstel zonder stemming aange
nomen.
c. tot oprichting van een waterschap «ie
Damespolder en tot vaststelling van een
reglement voor dat waterschap.
Het voorstel luidt:
De voorbereiding der oprichting van een water
schap over de in 1885 bedijkte gronden onder de
gemeenten Woensdrecht en RillandBath, thans ge
naamd de Damespolder, aan ons opgedragen bij uw
besluit van 8 November 1889 no. 13, en waaromtrent
wij in uwe vergaderingen van 1 Juli en 4 November
1890, 7 Juli en 3 November 1891 en 5 Juli 1892
verschillende mededeelingen deden, is thans genoeg
zaam gevorderd om daartoe te kunnen overgaan.
In uwe vergadering van 1 November 1887 deelden
wij u mede, bij het aangaande deze zaak aan u te
doene voorstel, tevens een voorstel te zullen doen
nopens het in die vergadering voorgelezen adres van
den heer A. G. V. Hombach.
Dat adres, met de bijlage hierbij afgedrukt, strekt
om af te zien van het voornemen tot oprichtiDg van
het waterschap, omdat het bestuur daarvan alleen het
beheer zou voeren over den zeedijk en dat beheer
geheel overbodig zoude zijn uithoofde van het groote
belang, dat bedijkers er bij hebben den goeden toe
stand van den zeedijk te bestendigen.
Wij kunuen ons daarmede niet vereenigen. Indien
bet door ons ontworpen reglement door u vastgesteld
en door de koningin goedgekeurd wordt, zal aan het
bestuur van bet nieuwe waterschap niet alleen het
beheer en de zorg voor het onderhoud van den zee
dijk zijn opgedragen, maar zal het belast zijn met
het beheer en de zorg voor het onderhoud van alle
werken en eigendommen van het waterschap, en met
de uitvoering van alle nieuwe of buitengewone werken,
met het toszicht en het schouw voeren over alle wer
ken, die den waterstaat of de belangen van het
waterschap raken, onverschillig door wien of te wiens
kosten zij worden onderhouden, behoudens hst toezicht
daarover aan andere autoriteiten opgedragen.
De meening van den adressant, dat oprichting van
een waterschap geheel overbodig zou zijn, is dus niet
juist, weshalve aan het verzoek van den adressant
geen gevolg zal kunnen worden gegeven.
Wij hebben de eer u alsnu voor te stellen om het
waterschap op te richten bij besluit, waarvoor een ont
werp hierbij is gevoegd.
Door onze ambtgenooten van Noord-Brabant zal in
de vergadering der Staten van dat gewest een gelijk
voorstel tot oprichting van het waterschap gedaan
worden.
Voor het geval daartoe door u besloten wordt, leg
gen wij hierbij een, in overleg met Gedeputeerde staten
vau Noord-Brabant ontworpen reglement over voor het
op te richten waterschap. Aan dat ontwerp heeft, zooals
wij iu uwe zomervergadering mededeelden, netNoord-
Brabantsch ontwerp tot grondslag gestrekt, zoodat er
verschillende bepalingen in voorkomen die afwijken
van voor Zeeuwsehe polders geldende voorschriften.
Het komt ons voor, dat daartegen geen bedenking
behoeft te bestaan, omdat die afwijkende bepalingen
overigens iu de zaak voldoende voorzien.
Ter toelichting vau het reglement, ter voldoening
aan het slot van art. 28 der instructie voor ons college
en ten vervolge op de iu uwe najaarsvergadering van
1889 en zomervergadering van 1890 medegedeelde
briefwisseling, voegen wij hierbij afdrukken van de
sedert dien tijd met onze ambtgenooten van Noord-
Brabant omtrent het reglement gevoerde briefwisseling,
benevens van de door de eigenaren van den polder
medegedeelde bezwaren tegen het door ons ontworpen
reglement, waarmede wij hen in kennis hebben gesteld.
In onzen brief aau Gedeputeerde staten vüd Noord
Brabant van 26 Augustus 1892 no. 4260/80, wordt de
wederlegging van die bezwaren medegedeeld.
Uit die briefwisseling zal u blijken, dat tusschen
onze ambtgenooten en ons college overeenstemming is
verkregen omtrent de verschillende bepalingen van het
reglement, uitgezonderd omtrent die van art. 47.
Hoewel onze ambtgenooten zich, blijkens hun schrijven
van 17 Juni jl., ook met dat artikel hadden vereenigd,
is door hen bij brief van 22 September jl. eene aan
vulling voorgesteld iu dier voege, dat het beheer en
de zorg voor het onderhoud van de tot den Damespolder
behoorende werken, welke genoemd worden in de
overeenkomst tusschen verschillende polderbesturen van
19 Januari 1884, niet aan het bestuur van het op te
richten waterschap opgedragen, maar uitgeoefend zouden
worden op de in die overeenkomst aangegeven wijze.
Derhalve zouden bestureo van andere polders werken
van den Damespolder beheeren en besturen, waarvan
naar onze meening geen sprake mag zijn. Van die
meening worden wij niet teruggebracht door den brief
vau onze ambtgenooten van 13/18 dezer, waarin
zij doen opmerken dat, waar contractueele rechten
en verplichtingen bestaan, waardoor de bevoegdheid
van het waterschapsbestuur beperkt wordt, zooals in
casu, daarvan h. i. in het reglement melding dient te
worden gemaakt.
Het beheer en de zorg toch voor het onderhoud
van alle door den polder gemaakte werken behooren
bij het waterschapsbestuur.
Het voorstel luidt
De Staten der provinciën Noord-Brabant en Zeeland
hebben besloten als volgt:
Artikel 1. De gronden, gelegen binnen de in art.
2 omschreven grenzen, gelegen onder de gemeenten
RillandBath (provincie Zeeland) en Woensdrecht