N°. 243. 135" Jaargang. 1892, Vrijdag 14 October Een bedenkelijk advies. Mi ddelburg 13 October. Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k met uitzondering van Zon- en Feeztdagenl PrQ« per kwartaal in Middelburg en per post franco 2. Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel, zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regel.' Bij abonnement lagerj Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle dankbetuigingen; van 17 regels 1.50j iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimtes Telephoonnommer 189. MIDDELBÏIGSCHE (OIIUM. w Thermometer. j Agente» te VlissingenP. G. di Vit Mebtdadh k Zoo», te Goe»: A A. W.Bolla»d, teKruiningen: F. v.u.Peijl, teZierikzee: A.C.diMooiï, teTholen: W. A Middelburg 13 Oct 8 u, Tm. 48 gr. va» Nmrwekhuisze» en te TernenzenM. dï Joksb. Verder nemen alle postkantoren e» boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals di m. 12 n. 54 gr., av. 4 u. S3 gr. F. I advertentie-burean's van Nijtoh Va» Duma*, te Botterdam, di Gib*. Bblotaxtb, te Gravenbage, en A. de la Ma* Az»., te Amsterdam. Verwaoht O. wind. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publieité étrangère G. L. Daube Crs., Joh» F. Johss, opvolger. A d vertentiën moeten des namiddags te ééa nor aan het bureau bezorgd zjjn, willen zjj dea avonds nog worden opgenomen Over de kwestie der vrije- en orde-oefe ningen der gymnastiek is al heel wat geschrevenen tegen de in 1889 op dit punt gemaakte regeling, bij de destijds aangenomen wijziging der wet op het lager onderwijs, is menige bedenking ingebracht. Vóór dat jaar werd van meer dan eene ijde geklaagd over de miskenning, die de gymnastiek ondervond; mannen van naam en van kennis op dit punt stelden zich sedert jaren in de bres om de lichaams-oefeningen eene plaats te verschaffen onder de vakken, op de lagere school te onderwijzenvooral in 1878 spande men daartoe alle krachten in; edoch slechts een bescheiden plaatsje werd der gymnastiek toegekend onder de vakken die volgens art. 2 der wet, dat jaar tot stand gekomen, konden gegeven worden. Eindelijk in 1889 werd de wensch van velen vervuldonder de verplichte vakken, welke de wet thans onder lager onderwijs begrijpt, komen onder j voor de vrijeen orde-oefeningen der gymnastiek. Men deed aldus, in het oog van zeer velen, een belangrijke schrede voorwaarts. Tegen over de verplichtingen, welke men ten behoeve der ontwikkeling van het verstand den onderwijzers en gemeentebesturen op legde, kwam na ook de eisch om voor de behoeften van het lichaam te zorgen. Wij, van ons leeken standpunt, zouden zeggen, dat was een zeer verstandig besluit. Beeds te lang was voor dien eisch het oog gesloten geweest; en waarlijk bij den aan drang, die er jaren lang was uitgeoefend door deskundigen om een stap in die richting te doen, moest de nieuwe bepaling met vreugde worden begroet. Dat gebeurde dan ook. Maar langzamer hand zijn zooals dit meer met dergelijke kwesties gaat de loftuitingen verstomd en verkrijgen de bezwaarden het woord. Men weet: in 1893 moet het nieuwe vak worden ingevoerd, tenzij de gemeente-be sturen dispensatie ontvangen van die ver plichting. Uitstel kan hun gedurende zes jaren verleend worden, telkens voor ten hoogste twee jaar; zoodat eerst in 1899 het nieuwe leervak op alle lagere scholen moet worden onderwezen. Nu is er door vele gemeentebesturen aan vrage gedaan om van dat recht van uitstel gebruik te mogen maken doch tot heden is, zoover wij weten, daaromtrent nog geene beslis sing genomen. Mogen wij de geruchten geloo- ven, dan zal de huidige minister van binnen- landsche zaken niet vrijgevig zijn met het ver- leenen van zulke vrijstellingen, is z. i. het ontbreken van eene afzonderlijk ingerichte localiteit geen vereischte, kan het ontbreken daarvan zelfs geen aanleiding g8ven tot het bevorderen van de vrijztelling, en is, waar het onderwijs in de vrije- en ordeoefeningen enkel behoeft te bestaan in het beoefenen van eenvoudige bewegingen, zonder behnlp van toestellen allicht de ruimte in het gewone schoollokaal of wel een speelplaats of andere open ruimte bij het schoolgebouw voor het doel toereikend. Over de bezwaren van de onderwijzers, ten opzichte der terugwerkende kracht, die de wet op het punt der akte voor de vrije- en ordeoefeningen heeft, kunnen wij gevoe gelijk zwijgen. Daarover is reeds, ook in ons blad, zooveel geschreven, dat wij deze kwestie als voldoende bekend mogen be schouwen. De feitelijke toestand op dit oogenblik is dat, trots allerlei bezwaren, een zeer groot aantal onderwijzers aan den eisch, hun gesteld in het belang van het in 1893 nieuw in te voeren vak, hebben voldaan en vele gemeentebesturen nu eene regeling maken, om ook op dat punt aan de op hen rustende verplichting te voldoen. En zie, terwijl wij nu reeds zoover ge vorderd zijn en het jaar 1893 voor de deur staat, verschijnt daar „een ernstig woord aan 't schooltoezicht, gemeente-besturen, on' fterwjjMra en ouders", waarvan, begrijpen wij de strekking goed, het doel is om eigen lijk de nu gemaakte regeling geheel te wraken, en vooral ouders en kinderen daartegen op te zetten. Dat dunkt ons eene zeer bedenkelijke taktiek. Met veel ophef is op dat woord de aan dacht gevestigd bij aankondiging in de ver schillende bladenen daarom, wijl wij vermoeden dat het reeds in veler handen is, achten wij het noodig onze bedenkingen daartegen te openbaren. Het is de heer H. J. Smid, gymnastiek- onderwijzer, die zijn licht over de kwestie laat schijnen en, na den lezer heil gewenscht te hebben en in een inleiding aan de wijze, waarop het nieuwe leervak ontstond, te hebben herinnerd, de volgende vragen be antwoordt a. Zijn de Vrije- en Ordeoefeningen op de lagere school nuttig b. Zijn de Vrije- en Ordeoefeningen op de lagere school noodig en c. Is de invotring der Vrije- en Orde oefeningen op de lagere school mogelijk Na op die vragen geantwoord te hebben, maakt de schrijver de balans op. Bij de beantwoording der eerste vraag noemt de heer Smid het eene schaduwzijde van deze oefeningen, dat ze te veel inspanning van de hersenen vorderen, terwijl juist de lichamelijke inspanning niet zoo groot is en dat ze te mechanisch worden uitgevoerd. Er zijn er onder de vrije en vooral onder de ordeoefeningen, die van het hoofd meer eischen dan menig ander leervak van de lagere school, en wier beteekenis voor de physieke ontwikkeling licht overschat wordt. Over de gegrondheid van dat bezwaar kunnen wij niet oordeelenmaar wij zouden zeggendaaraan is te gemoet te komen door die oefeningen te veranderen, te verminderen ol aan te vullen. En op dat punt kan de ervaring uitspraak doen. Met dit bezwaar voor oogen behoeft men toch niet over de gansche regeling den staf te breken, en o. a., zooals de schrijver doet, uit te roepen„Gymnastische spelen op bevel van den onderwijzer zijn zeer zeker nuttigvrije spelen zijn nuttigerzelts al was 't alleen dóarom dat ze met de volle ambitie gespeeld worden." Na deze apodictische verklaring zonden wij wel willen vragen: waarop grondt zich dan toch het streven van jaren her om juist aan de gymnastiek een plaats te verleenen onder de leervakken lager onderwijs Zijn dan al de voorstanders daarvan blind geweest Dat gymnastiek een Aunsfmiddel is, zooals de schrijver opmerkt, weten wij al lang. Dat wij dit eigenlijk niet noodig moesten hebben mag eene verzuchting heeten, zooals er duizenden zijn te slaken. De eischen der beschaving, de verstandelijke ontwikke ling worden steeds hooger; maar juist daar tegenover moet, als compensatiemiddel, iets ge daan worden tot ontwikkeling van het lichaam. En nu men dien weg opgaat komt de heer Smid met de verklaringoch, eigenlijk zijn die vrije- en orde-oefeningen niet noodig. Bij de beantwoording der derde vraag komt de schrijver tot de conclusie dat goed gymnastiek-onderwijs den geheelen onder wijzer vraagtdat flinke lokalen noodig zijn maar dat, wanneer de meergenoemde oefeningen volgens de bedoeling der wet op de lagere school worden ingevoerd, slechts in de gunstigste gevallen belangrijke resultaten te verkrijgen zijn in het alge meen is het niet mogelijk dat ze aan het doel beantwoorden. Wij meenen dat de heer Smid met al zijne opmerkingen, met zooveel ostentatie den volke verkondigd, op den verkeerden weg is. Wij kunnen ons voorstellen dat hij, als gymnastiek onderwijzer, gaarne aan zijn vak de volle eer zag toegekend die het toekomtdat hij het onderwijs in dat vak gaarne zag schitteren in al zijn glans en heerlijkheid; en het eene eereplaats op alle scholen zag ingenomen. Maar eilieve, dat is een onbereikbaar ideaal ten opzichte van de kleine gemeenten op het platte landen zelfs tegenover tal van kleine steden. Zoover zijn we nog niet, Ea nu moge men dat betreuren, wij moeten uu eenmaal rekening houden met den feite» lijken toestand, en geen onmogelijke dingen ook op dit punt eischen. Het was dan ook de bedoeling van de wetgever in 1889 om een bescheiden stap te zetten in de ric'.ting, waarheen tal van deskundigen en mannen van paedagogische kennis ons wezen. Er moest iets gedaan worden in het belang van gymnastiek on derwijs en nu willen wij erkennen dat men bij die regeling lang niet in alle opzichten gelukkig is geweest, doch aan menschelijk werk zal altijd wat ontbreken. De bedoeling was goeden, al zijn er bezwaren te over winnen, laat ons trachten die te boven te komen, liever dan ze te vermeerderen, zooals de heer Smid doet, op onhandige wijze, te ongelegen tijd. Want had hij al zijne be zwaren geopperd vóór de regeling tot stand kwam wij weten niet of hij dat deed, zoo ja: waarom ze dan nu herhaald? hij had nog nut kunnen stichten en wellicht menig enthousiast voorstander van die oefe ningen de oogen geopendmaar op dit oogenblik, nu wij op het punt staan de nieuwe, thans wettelijk voorgeschreven regeling in te voeren zien wij het practisch nut van ai die bezwaren-opsomming niet in integen deel komt zij ons vrij onnut en als mosterd na den maaltijd voor. En zeer ernstige bedenking hebben wij vooral tegen het slot van zijn betoog. Waar de heer Smid de balans opmaakt wijst hij er op dat sommige gemeentebesturen, die over eene ruime kas kunnen beschikken waar zijn die tegenwoordig te vinden? en veel voor 't onderwijs over hebben, deze zijn er gelukkig meer 1 waarschijnlijk lokalen zullen gaan inrichten om ook het gymnastiekonderwijs, nu 't eenmaal is voor geschreven, zooveel mogelijk tot zijn recht te doen komen En in zulke gemeenten kan er z. i. ook wellicht iets van terechtkomen. De heer Smid is nog niet eens zoo spoedig tevreden. Eilieve wij zouden zeggen: als zulk eene inrichting reeds de vrucht is van de nieuwe regeling, dau moesten voorstanders der gymnastiek, zooals hij is, zich daarover reeds van harte verheugenen voorloopig tevreden zijn. Dat op andere plaatsen wel eens knoeiwerk zal plaats hebben, is mogelijk maar het toezicht is daar om te waken dat men in dat opzicht niet in zulk een uiterste vervalt. Men kan, zooals de heer Smid, te veel vergen maar wij stemmen toe, men kan ook te weinig doen. Maar juist daarom vinden wij de brochure van den heer Smid zoo beden kelijk, omdat hij den gemeente-besturen en den ouders eigenlijk een vrijbrief wil geven om de goede zaak te bederven. Dat gemeente-besturen vrijstelling vragen voor zekeren tijd, dat is een zaak die zij zelve moeten wetende wet geeft hun dat recht. En de regeering zal, voorgelicht door de schoolopzieners, wel weten hoever zij gaan kan met het verleenen van die vrij stellingen op hen zal de redeneering van den heer Smid wel geen vat hebben. Hoogst bedenkelijk daarentegen komt ons zijn betoog voor, waar hij ouders van schoolgaande kinderen het volgende toeroept De wetgever wil de vrije- en ordeoefenin gen als gewoon leervak onderwezen hebben; hij heeft het van een anderen kant echter weer niet als een gewoon leervak beschouwd er wordt u vrijheid gelaten, uwe kinderen al of niet aan de oefeningen te doen deel nemen. Wordt het gymnastiekonderwijs in uwe gemeente uitstekend ingericht en nemen uwe kinderen met genoegen daaraan deel, laat hen begaan't kan dan enkel goede gevolgen hebben. Wordt het echter op gebrekkige wijze gegeven, omdat de om' standigheden 't niet beter toelaten, of toonen de kinderen weldra tegenzin, laat hen dan vrij spelen gedurende den tijd, die anders aan de oefeningen zou worden besteed. Daardoor sticht ge meer nut; ge stelt op wettige wijze de wet buiten werking en ge verlost uwe kinderen en de onderwijzers van een nuttelooze plaag." Zou de heer Smid nu werkelijk meenen dat hij met een dergelijk advies de goede zaak der gymnastiek een dienst bewijst Wie zal die oudera ialiohten of het on° derwijs „uitstekend" of „gebrekkig" is inge richt Zullen de kinderen dat den ouders moeten vertellen Of zal de heer Smidt overal als adviseur in deze optreden Kent hij soms den ouders het volle recht van oordeelen in deze toe Laat hij hen dan vooral goed inlichten omtrent de juiste bedoeling van den wetgever; omtrent het doel dat men najaagt en dat vrij wat be scheidener is dan de heer Smid en eenige met hem dit verlangen. Wil hij de jeugd genoegen doen, dan zou hij wezenlijk ver standig handelen met aan te dringen op sa menwerking tusschen de regeering, het school toezicht en de onderwijzers om het nieuwe vak zooveel mogelijk voor de kin deren aangenaam te maken en te doen beantwoorden aan de verwachting, die men jaren lang op dat punt en ook de wetge- gever in 1889 heeft gekoesterd. De wet is er nu eenmaal. Geheele vrijstelling van vak j verleent die wet niet. Wat baat dan toch al dat achteraf ge redeneer Wat baat dat stellen van zulke hoog verheven eischen Wat doet dit anders dan ontstemmen en antipathie wekken tegen eene regeling, die toch al heel wat bestrijding ondervindt, maar die door velen met ingenomenheid in het belang der jeugd wordt gewenscht. Door algemeene samenwerking kan eerst eene goede, eene eerlijke proef genomen worden in het belang eener goede zaak. Wij herinneren den heer Smid aan zijne eigen woorden„Nu we eenmaal met den stroom voortgedreven worden, dienen we te roeien met de riemen, die ons worden toe gestoken, en die riemen in den vorm van kunstmatige lichaamsoefeningen zoo verstan dig mogelijk aan te wenden". Had hij daarom meer gedacht, hij zou, dunkt ons, zijne beschouwing in de pen gehouden of niet uitgegeven hebben. Nu is hij op weg alien, die geroepen zijn om te arbeiden aan de goede, eerlijke uit voering der nieuwe bepaling, alle mogelijke riemen uit de hand te slaan, en, zonder de krachtige middelen van toewijding, sympathie en lust, hen te laten dobberen op de baren op gevaar dat wij met het gansche goede plan van 1889 schipbreuk lijden. De St. Ct. bevat de wet van den 27on Sep tember 1892, tot afsohaffing van den accjjns en wjjziging van het invoerrecht op zeep. In art. 3 wordt bepaald dat in de tabel van art. 1 der wet van 15 Aignstus 1862 (Stbl. no 170) de pjst zeep gelezen wordt als volgt: geparfumeerde zeep en transparentzeep 100 kilogram f 400, andere harde 100 kilogram f 200, andere zachte 100 kilogram 100. Zeep poeder wordt geljjk gesteld met harde zeep. De wet komt in werking op den len Mei 1893, Dreigende onweerswolken moeten zich, vol gene de Soerab. Ct., samenpakken boven den Buitenzorgsohen troon. Volgens het Bat. Hdbl. heeft de minister onomwonden zjjne afkeuring te kennen gegeven over de herbenoeming van den resident Te Mechelen en in die afkeming niet slechts den gouverneur-generaal, maar ook den Baad van Inaië getroffen. In de engagements-akten voor den koloni alen militairen dienst zjjn, met ingang van den len November e. ir., de volgende wijzigingen gebraoht De personen, die van dien datum af voor genoemden dienst worden aaugeromoD, ver binden zich om het koninkrijk der Nederlanden ais militair te dienen bij de koloniale troepen zoowel in als buiten Europa. De tjjd, gedurende welken zjj dat zulUn doen, gaat dan ook niet meer in'met d< n dag van ontscheping, maar met den dag, waarop die verbintenis door den commandeerenden officier van hst koloniaal werfd pöt zal zjjn bekrachtigd. Verder wordt in de akte opgenomen, dat de aangekomene, bjjaldien hjj in Indië tjjdeljjk ongeschikt mooht worden bevonden voor de verdere waarneming van den militairen dienst. gebonden zal zjjn de door hem aangegane verbintenis gestand te doen op soodanige wjjze als de regeering, in verband met zjjn ziekte toestand, ra' goedvinden to bepalen. Wjj ontvingen gisteren het ontwerp-regle- ment voor den radicalen nond. Die bond stelt zich, volgens art. 1 dier statuten, ton doel het eendrachtig optreden in Nederland te bevorderen van allen die eene Herziening van ons staatswezen in democrati- sohen geest op de volg inde grondslagen zjjn toegedaan I. gelijkstelling der meerderjarige Neder landers t n aanzien van de nitoelening van staatsburgerlijke rechten li. bestrijding van de sociale af hankeljjk- hsid en verbooging van het stoffelijk en zedeljjk welzjjn der niet- en minder vermogenden, door t a. afschaffing van die wetteljjke bepalingen, welke opeenhoopiiig van kapitaaljn de handen van enkelen bevorderen b. invoering van wetten die 10. met eerbiediging van het beginsel van het persoonlek bezit, de uit dat bezit voort vloeiende bevoegdheden binnen engere grenzen beperken, eene meer gelijkmatige verdeeling van het maatschappelijk inkomen in de hand werken 2o. de nadeelige gevolgen der werking van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zooveel a oguljjk tegengaan. Bet programma van den bond bevat, volgens, art. 2 van het reglement, het volgende: J. Algemeen kiesreoht, mede ter voorbereiding van algemeen stemreoht. 11. Een kiesstelsel dat de vertegenwoordiging o k der minderheden zooveelmogeljjk waarborgt. III. Afschaffing der Eerste kamer. IV. Een regeling van het arbeidsoontraot ten einde a. te voorkomen overmatigen of onvoldoend betaalden loonarbeid door personen van bei derlei kunne; b. te verhinderen eiken arbeid van kinderen, welke schadeljjk is voor hunne iiohameljjke of geestelijke ontwikkeling; c. te waken voor gezondheid en veiligheid in fabriekon en werkplaatsen d. te voorkomen dat arbeiderB, wier arbeids kracht door ouïerdom, ziekte of ongeval is verminderd of te loor gegaan, afhankelijk worden van openbare, kerkelijke of particuliere lief dadigheid te zorgen, dat de rechten der arbeiders niet minder dan die der werkgevers zjjn ge- w arborgd. V. Dadeljjke voldoening door de overhad aan de snb. IV gestelde eischen, wanneer zjj zelve direct of indirect als werkgeefster optreedt. VI. Vervanging en beperking der armenzorg, door verplichte verzekering tegen de gevolgen van ziekte, invaliditeit, ouderdom, werkloosheid. Concentratie van armenzorg. Zorg van de overheid voot voldoenden on derstand van hnlpbehoevenden, zoo dikwjjls die niet of niet voldoende wordt verstrekt door de kerkelpke en partionliere liefdadigheid. Ontheffing der gemeenten van overmatigen en ongeljjken druk der armenzorg. VII. Maatregelen van overheidswege voor betere huisvesting der niet- of minvermo genden. Scherper toezicht teg n vervalsohing van levensmiddelen. Opheffing van het staatsbelang bjj en krach tige bestrijding van drank- en opinmmisbruik. VIII. Invoering vin leerplicht. Opriohting en instandhouding van openbare lagere schelen en herhalingsscholen, en ver schaffing van ambachts- en landoouwonderwijs door den staat, overal waar dat noodig is. Kosteloos ondcrwjjs voor onverungenden. Proportioneele schoolgeldheifing met af schaffing van de indeeling der scholen naar het schoolgeld, bjj alle openbare inrichtingen van onderwijs. Dienstb&armaking van de lagere school door den staat ook aan de lichameljjke ontwikkeling der kinderen. IX. Belasting naar draagkraoht. Daartoe is in de voornaamste plaats noodigi invoering van eene progressieve rijks-inkom stenbelasting, waarbjj zooveel mogeljjk rekening wordt gebonden met de bronnen, waaruit het inkomen voortvloeit; afschaffing dar accijnzen op levensbehoeften; invoering van progressie in de successie belasting. X. Algemeene oefenplicht, met beperking der uitgaven voor leger en vloot tot het onver- mjjdeljjke. XI. Volledige scheiding van Kerk en Staat. XII. Eenvoudige en goebkoope rechtspleging' Administratieve rechtspraak.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1892 | | pagina 1