ZITTING VAN VRIJDAG 8 JULI 1892.
33
het volstrekt niet maar de oude booten zijn, welke te
Iaat aankomen. Dinsdag namiddag nog toen wij ge
reed stonden naar bier te komen, de leden bier bij mij
gezeten kunnen het geiuigen, was het de nieuwste
boot, de Zeeuivsch Vlaanderen, 3 25 van Vlissingen ver
trokken, welke hare reizigers bij aankomst slechts tien
minuten tijd liet om den trein naar Gent te bereiken,
iets wat te voet niet wel mogelijk is.
Gaarne geef ik toe dat de stoombootdienst cp de
Wester-Schelde heel wat steenkolen verslindt, maar
het gebruiken van des noodig iets meer brandstof mag
toch geen reden zijn, om den zoo belangrijken dienst
niet aan zijne bestemming te doen beantwoorden.
Anders begrijp ik niet waarvoor snelvarende booten
gebouwd zijn. Voor de gedane toezegging omtrent
de retourbiljetten betuig ik mijn dank.
De heer SnoracU Hnrgronje. Met den avond-
trein kan het gebeuren dat de boot te laat komt, doch
dan is dit niet te wijten aan te geringe snelheid der
boot. De Belgische maatschappij ia niet vrij in hare
uren van vertrek, want zij moet aansluiten aan den
trein te St Nicolaas. Wij moeten daarentegen ons
regelen naar de aankomst van den trein uit Hollanden
bij ongunstige gelegenheden is de tijd van overtocht
tusscheu de beide eindpunten dus zeer kort.
Ik wensch bij deze gelegenheid nog een algemeens
opmerking te maken. Het gebeurt soins dat de aan
sluiting hier of daar gemist wordt, b. v. door het te
laat aankomen der treinen uit Holland, in ieder geval
buiten schuld van den provincialen dienst. Meestal
wordt deze toch aansprakelijk gesteld, vooral in lieve
artikeltjes in een Terneuzensch blaadje. Men vordert
het onmogelijke, komt een trein met passagiers voor
Terneuzen te laat aan, onze booten zouden moeten
wachten maar tevens moeten zorgen de plaats van be
stemming niet te laat te bereiken.
Wij weten niet beter of alles wordt er op aangelegd
om den trein te halen.
De heer Moes, met toestemming der vergadering
voor de derde maal het woord voerende, zegtMijn
heer de voorzitterMijn dank voor het nog eens
toestaan van het woord. Ik heb dit alleen gevraagd
om de verklaring af te leggen dat de bewuste couran
tenartikeltjes, waarop het geachte lid van Gedeputeerden
het oog heeft, niet van mij zijn. Daarover heb ik mij
dus hier ook niet te verantwoorden.
De heer Heijse. Ons geacht medelid, de heer Moes
zegt, dat hij geen deel heeft aan die klachten. Ik
geloof hem gaarne; maar toen laatst aan iemand uit
Terneuzen, die niet geheel vreemd was aan die klachten,
door mij werd opgemerkt, dat zulkB onbillijk en vreemd
was, kreeg ik dit antwoord„gij moet die klachten
niet te hoog aanslaanwij gaan uit van de leer, dat
die niet klagen ook niets krijgen."
Na de vaststelling van art. 28 vraagt de heer Van
der Bilt het woord.
De heer Tan der Bilt. Naar aanleiding van het
besluit der vergadering, zoo straks genomen om aan
de maatschappij van landbouw een subsidie te ver-
leenen, dient een nieuw artikel uitgetrokken te worden
nl. art. 29. Ik stel voor dit als volgt te doen luiden:
Subsidie aan de Maatschappij tot bevordering van
landbouw en veeteelt in Zeeland voor de bevordering
en aanmoediging der paardenfokkerij in Zeeland 2350.
Hiervan zal tevens het gevolg zijn dat de post voor
onvoorzien over gelijk cijfer vermindert.
Dit voorstel wordt zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming goedgekeurd.
Thans komen in behandeling de inkomsten, die zonder
discussie worden goedgekeurd.
De heer Van der Bilt stelt thans voor den post
van onvoorziene uitgaven, in verband met de toevoe
ging van art. 29 in hoofdstuk 8 der uitgaven, te
bepalen op 8772.49J en de som bestemd voor af- en
overschrijving op f 8272.49£.
Dit voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming aan genomen.
De begrooting wordt thans in haar geheel met
algemeene stemmen aangenomen. Bij deze stemming
waren afwezig de lieeren Lucasse en Pompe van
Meerdervoort.
Het voorstel tot liefling- van opcenten ten
behoeve der provincie over 1893 Luidt:
Wij hebben de eer u hiernevens aan te biedeneen
voorstel tot heffing van opcenten, ten behoeve der
provincie, op de hoofdsommen der grond- en personeele
belastingen, ter voorziening in de behoeften en uit
gaven van enkel provincialen en huiskoudelijken aard,
voor het dienstjaar 1893,
De Staten der provincie Zeeland, in aanmerking
nemende, dat, tot dekking der voor het dienstjaar
1893 geraamde uitgaven van eDkel provincialen en
huishoudelijken aard, de heffing vereischt wordt van
opeenten op de grond- en personeele belastingen, tot
een bedrag van ruim 254.000;
besluiten:
Aan de koningin-weduwe, regentes voor te dragen:
de heffing van acht en twintig opcenten op de hoofd
sommen der belasting op de gebouwde en ongebouwde
eigendommen over het jaar 1893, en van achttien
opeenten op de personeele belasting dienst 1893/94, tot
dekking der geraamde uitgaven en behoeften van
enkel provincialen en huishoudelijken aard voor het
dienstjaar 1893en Hare Majesteit te verzoeken de
heffing der bedoelde opcenten de bekrachtiging der
wet te doen erlangen.
Ook dit voorstel wordt dadelijk behandeld en zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen
Op voorstel van den voorzitter wordt de goed
keuring der notulen en de resumtie der genomen
besluiten opgedragen aan Gedeputeerde staten.
Op de vraag van den voorzitter of de vergadering
ingevolge art. 65 der provinciale wet nog langer wenscht
bijeen te blijven, blijkt dit niet het geval.
De voorzitter
koningin.
sluit de vergadering in naam der
Bijvoegsel van ile Middcllmrgsclie Courant van Zaterdag 23 Juli 1892.
O