14 ZITTING VAN MAANDAG 21 MAART 1892. besomt ongeveer 1400 per bed, zoodat Gedeputeerde Btaten moeilijk een lager bedrag kunnen ramen. Ik kan mij ook geheel vereenigen met hetgeen de j heeren Hennequin en Van Waesberghe Janssens over de godsdienstige gezindten hebben gezegd. Er zijn 1 voorbeelden bekend, dat bij herstellende krankzinnigen, bemerkende dat zij zich bevinden in een geheel andere Christelijke omgeving dan waarin zij waren opgegroeid, dit hun verder herstel zeer belemmerde. Ik geloof verder dat het goed gedacht is van heeren Gedeputeerde staten dat zij katholieken in een R. K. gesticht, Christelijk gezinden in een Christelijke in richting en anderen in een neutraal krankzinnigen- gesticht ter verpleging wenschen te geven. Hoofdzaak is het dat krankzinnigen goed verpleegd worden. Ik begrijp het verschil niet tusschen de cijfers van Gedeputeerde staten en de minder gemotiveerde maar veel lagere raming der inspecteurs. De laatsten wen schen toch ook paviljoeninrichting Zoo ja, dan wil ik er op wijzen dat de Vereeniging tot Christelijke j verzorging van krankzinnigen het tot dien prijs niet doen kan. De heer Heijse. Misschien ligt het aan mij, mis schien aan den geachten voorgaanden spreker, maar hoe het ook zij, ik moet ronduit verklareD, bjj hetslot van mijne rede geen oogenblik aan den heer Snijders te hebben gedacht. Mijne peroratie hield verband met hetgeen in den jongsten tijd zoowel in de pers als in particuliere gesprekken luide verkondigd is, als zonden Gedeputeerde Staten van Zeeland bij hunne voorstellen te dezer zake zich louter hebben laten leiden door geldelijke overleggingen. Tegen die onware besehuldi ging meende ik met een enkel woord te moeten op komen. Ook ten aanzien van een ander punt schijnt misver stand te bestaan. De heer Snijders meent dat mijne rede, voor zooveel de plaatsing in Coudewater en bij de christelijke vereeniging betreft, niet klopt met de uiteenzetting in ons voorstel. Werd daar toch op de voorlaatste bladzijde aan het slot beweerd„men kan dan met Loosdninen de overeenkomst met tijdelijk karakter aangaan en met Coudewater voor onbepaalden tijd contracteeren," zoo rijmt dit niet best met mijne wijze van voorstellen omtrent hetgeen gebeuren zou, als de vergadering conform den wensch van ons medelid Snijders de beslissing omtrent punt I tot de zomerzit- ting aanhield. Ik moet daartegen opmerken, dat men het voorstel in zijn geheel moet nemen en de dingen niet uit het verband mag rukken. Ons thans aange haald beweren rust op de vooronderstelling, dat punt 1 aangenomen is. Men houde in het oog dat, zoolang alles op losse schroeven staat, bezwaarlijk geneigdheid zal bestaan tot het sluiten van contracten, ten minste op korten termijn. Ten slotte nog dit, en wel in ant woord op het gesprokene door den heer Hennequin. De Israëlieten, die vroeger in eigen gestichten verpleegd werden, worden nu in het rijksgesticht te Medemblik naar de eisehen van hunnen ritus behandeld, en er zijn vaste regels gesteld voor de verpleging van zoo danige armlastigen in dat gesticht. Eene overeenkomst is derhalve onnoodig. De voorzitter. Ik wensch den heer Snijders in overweging te geven alleen in stemming te brengen de vraag of het le punt zal aangehouden worden tot de a. s. Zomervergadering. Over het 2e en 3e punt wordt door de vergadering van zelf beslist bij de be handeling van het voorstel. De heer Snijders. Ik zou mijnheer de voorzitter juist mijn geheele voorstel liever in stemming zien gebracht, teneinde te doen uitkomen dat, nu de nood dringt, de machtiging dient verleend te worden. De voorzitter. De beraadslaging over punt I wordt nn geopend. De heer Lucasse. Mijnheer de voorzitter, wat mij betreft, ik juich het voorstel van Gedeputeerde staten betreffende de regeling der verpleging van arme krankzinnigen uit deze provincie toe. Gedeputeerde staten hebben zich daarbij naar mijne meening op een werkelijk vrijzinnig, liberaal standpunt geplaatst door aan de betrekkingen van lijders de keuze te laten van het gesticht, waar de verpleging van zoodanige personen hun het meest gewenscht voorkomt. Dit is m. i. eene oplossing, waarmede ieder, van welke rich ting hij ook wezen moge, genoegen nemen moet. Van daar mijn dank aan het Gedeputeerd college voor de wijze, waarop zij voorstelt deze zaak te regelen. Uit mijne, ingenomenheid daarmede volgt dan ook, dat ik geen voorstander ben van de oprichting van een provinciaal gesticht ter verpleging van krankzin nigen eerstens omdat elders gelegenheid geboden wordt krankzinnigen te verplegentweedens omdat zooda nige stichting groote geldelijke offers van de provincie zou eisehen derdens omdat Gedeputeerde staten naar mijne meening niet de personen zijn, zooals zij zeiven erkennen, om zulk een gesticht Daar eisch te beheeren; en vierdens omdat zulk een gesticht uit den aard der zaak een neutraal karakter zou moeten dragen en velen uit de provincie daarom hunne betrekkin gen er niet heen zouden willen zenden. Het neutraal karakter, dat zoodanig gesticht zon hebbeD, kan toch niet medebrengen dat het gesticht dienstbaar zou worden gemaakt voor verschillende godsdienstige richtingen. Mocht dit wel de bedoeling zijn, dan zou daardoor een ontzettende last op de pro vincie worden gelegd en zouden de kosten verbazend hoog loopen. Doch dit is dan ook de bedoeling van het voorstel niet. Ging men tot de oprichting van zulk een ge sticht over, dan zou het een neutraal karakter moeten hebben en dit zou ik niet wenschelijk achten, zelts niet als andere gestichten onze krankzinnigen niet wilden of konden opnemen of ook de provincie tot geene overeenkomst met die gestichten, om welke redenen dan ook, kon geraken. In die gevallen zou men kunnen zeggen, dat het oprichten van een gesticht noodzakelijk was, dat men door den nood daartoe was gedrongen. Aan eene op merking, daaromtrent in het verslag gemaakt, hebben Gedeputeerde staten geen gevolg gegeven door punt I daarnaar te wijzigen. Ik geloof dan ook dat het juister zou wezen, indien in punt I gesproken werd van noodzakelijk in plaats van wenschelijk. Ik neem de vrijheid daarom het navolgende amen dement ia te dienen en in punt I te lezen, in plaats van vooralsnog niet wenschelijk is", de woorden „voor alsnog niet noodzakelijk is." Dit voorstel wordt voldoende ondersteund. De voorzitter sluit, wijl niemand meer het woord verlangt, de beraadslaging over punt 1 en stelt aan de orde de motie van den heer Snijders. Deze wordt verworpen met 35 tegen eene stem, die van den heer Snijders. Het voorstel van den heer Lucasse wordt alsnu in stemming gebracht en verworpen met 22 tegen 14 stemmen. Voor stemmen de heeren De Jonge, Den Boer, Van Waesberghe Janssens, Moerdijk, Snijders, Vader, Lucasse, Moes, Van Buren, Oggel, Kakebeeke, Havers, Van der Beke CalleDfels en He.jjse. Pant I wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De voorzitter opent de beraadslaging over punt II. De heer Havers. Evenals het geheele voorstel,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1892 | | pagina 14