N°. 29.
135° Jaargang.
1892.
Donderdag
4 Februari.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.
Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën20 cent per regel. Bij abonnement lager.1
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen; van 17 regels 1.50;
iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte;
Telephoonnommer 139.
Middelburg 3 Februari.
Wat Je joaiiste Yeraierii ra tataars-
looti ia Atjeii rarafiii!
MIBBELBIIGSOIE (III RIM.
Thi-rniui»ieli-r, Agenten te Vlissisgen: F. G. dl Vet Mestdagh Zoon, te Goe»; A. A, W. Bolland, te Kruisingen: F. v. d. Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooiï, te Tholen: W. A. i i»<1 vertcntWn
Middelburg 3 Febr. vm. 8 u. 40 gr. van Nrro wenhtjijze* en te TementenM. de Jongs. Verder nemen nlle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de j moeten des namiddags te één uur
m. 12 n. 43 gr., av. 4 n. 42gr. F. advertentie-burean'b van Nijgh Van Ditmab, te Botterdam, dï Gkbb. Beliniantb, te 's Gravenhage, en A. de la Mab Azn., te Amsterdam. aan het bureau bezorgd zpn, willen
Verwscbt N. W. wind. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publioité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. j zjj des avonds nog worden opgenomen
In het kort hebben wjj meegedeeld wat
de minister van koloniën in de Eerste kamer
heeft gezegd omtrent het ontslag, door jhr
Pompe van Meerdervoort genomen als gou
verneur van Atjeh. Wij merkten daarbij
op, hoe goed het was dat in die kamer
niet verder werd gediscussieerd over die
ontslag-name, wijl de Atjeh-kwestie is en
blijlt eene van zeer teederen aard. En waar
veler oogen, juist in zulke zaken, gericht
zijn op onze beide takken van vertegenwoor
diging, getuigt zwijgen van voorzichtig beleid
en een juist besef dat men door spreken
allicht veel bederven kan en wapenen ver
schaffen aan hen, die van dergelijke verkla
ringen en verzekeringen, in een officieel
lichaam gegeven, gebruik maken om ons te
bestrijden of den tegenstand te prikkelen.
Eene andere kwestie wordt het echter
waar het eene beoordeeling geldt van niet-
oificieele zjjdezooals met de dagbladen het
geval is. Tot hun roeping behoort de be
spreking van dergelijke gewichtige aange
legenheden voorzekeren daarom maar
tevens ook om onze lezers op de hoogte te
brengen van hetgeen er met jhr Pompe van
Meerdervoort is voorgevallen willen wij
nog even op diens onlslag-name en hetgeen
daaraan voorafging terugkomen.
Wij weten daartoe niet beter te doen dan
aan het officieele verslag te ontleenen wat
de minister van koloniën over deze voor
Atjeh belangrijke gebeurtenis heeft gezegd:
Voor dal" - zoo spraK hp in de zining
der Eerste kamer van 28 Januari 11. „de afge
treden gouverneur (jhr Pompe van Meerdervoort)
op den 21en April 1891 naar Atjeh vertrok
om zijne betrekking te aanvaarden, beeft er
een onderhoud tusschen hem en den gouver
neur-generaal plaats gehad. Daarbjj gai, zegt
de gouvernenr-generaal, de kolonel Pompe met
een enkel woord te kennen „„dat door hem
van de afslniting niet veel goeds werd verwacht
en dat ook eene scheepvaartregeling, zooals
die door den heer Scherer werd aanbevolen,
naar zjjn gevoelen niet wel voor uitvoering
zoQde blpken vatbaar te zjjn"".
De gouverneur-generaal zag daarin niet meer
dan de uiting van een voorloopigen indruk,
die na waarneming ter plaatse wel zoude ver
dwijnen. Dooh hp sloot de mogelpkheid niet
geheel uit dat de vorige gouverneur gedwaald
en hem in zpne dwaling meegesleept bad. Werd
dat door den nieuwen gouverneur aangetoond,
dan zou de gouverneur-generaal niet aarzelen
een nieuwen koers in te slaan. Daarom ver
klaarde bp zich gairne bereid om de denk
beelden, die door den heer Pompe als gouv.
van Atjeh zouden worden voorgedragenin
overweging te nemen, doch voegde er uitdruk-
kelpk aan toe, dat hg er op reiende, dat door
dezen inmiddels geen politiek op eigen hand
zou worden gevolgd.
Wat is er nu echter gebeurd De gouverneur
van Atjeh heeft eene nieuwe gedragslijn voor
gesteld, doch gegrond op inzichten, waarmee
de gouvernenr-generaal niet heeft kunnen
instemmen.
De politiek van den gouverneur-generaal is
bekend. Hp vatte die nog onlangs samen in
de woorden „„voorshands krachtige handha
ving der sluiting onder voorbereiding van
eene niet al te kostbare scheepvaartregeling"".
Omtrent hetgeen de afgetreden gouverneur
van Atjeh wilde, dien ik ietB uitvoeriger te
zjjn
Hp ging uit van de stellingde strijd, dien
wjj in Groot-Atjeh voeren, is geen strjjó
tegen de bevolking doch tegen eene bende van
500—800 gewapenden, die op de been gehouden
en gesteund worden door den onverzoenlpken
Toewankoe Haschim en door verschillende
hoofden, die belang hebben bp een onordelpken
stand van zaken.
Den toestand in de Onderhoorigheden achtte
hjj bevredigend, met nitzondering van enkele
Staatjes, door Kemela in beroering gehouden
oi innig daarmede verbonden.
Hoofdzaak was in het oog van den afgetreden
gouverneur Poeloe Weh (een eiland in de
nabijheid van Olehleh) tot eene handelsplaats
van den eersten rang te maken. Te dien
einde was het, volgens hem, noodig, dat de
staat dadeljjk begon met op Poeloe Weh een
militriren post, een kolendepot en een dok
voor de grootste schepen te vestigen.
Was men daarmede gereed, dan zon men
den in- en uitvoer langs de geheele kust van
Atjeh vrp hebben te laten, behoudens eenige
beperking met opzicht tot opium, vuurwapens
en munitie, welke niet anders dan op licentiën
zonden mogen worden ingevoerd.
Poeloe Weh zou door hare ligging en hulp
bronnen het Engelsche Poeloe Penang, waar
de handel van Atjeh zich thans concentreert,
spoedig overvleugelen en de stapelplaats van
Uien bandel worden, waar de Atjeher binnen
ons gebied alzoo in al zpne behoeften zon
kunnen voorzien.
Zoolang dat niet was bereikt, kon, meende,
de gouve-neur, een ordelpke staat van zaken
op Atjeh niet verwacht worden.
Ais overgangsmaatregel zou men de tegen
woordige sluiting geleidelpk in vrjjheid van
scheepvaart moeten doen overgaan, door het
al ruimer en ruimer toestaan van licentiën en
reglementeering der visscherjj.
De gouverneur verklaarde er niet aan te
twpfelen, of op die wjjza zou een bevredigende
toestand op Atjeh geboren worden, »»welke
voor ons weinig jaailpks terugkeerende uitgaven
noodzakelijk maken zou"".
Omtrent deze voorstellen werd uit den aard
der zaak bet advies van den commandant der
zeemacht in Indië ingewonnen.
Het bleek al aanstonds, dat deze, na inge
steld onderzoek, de inzichten van den gouver
neur van Atjeh omtrent de waarde van Poeloe
Weh geenszins deelde. Hp meende or zelfs
alle waarde als handelscentrum voor de pro
ducten des lands aan te moeten ontzeggen,
omdat het een groot deel van het jaar door
de kleine scheepvaart niet bereikt kon worden.
En ten allen overvloede wees de commandant
der zeemacht er nog op, hoe moeilijk eenmaal
gevestigde handelsrelaiiën zich verleggen, zelfs
naar eene plaats, die nit een handelsoogpunt
grootere voordeelen aanbiedt, welke kunstmid
delen ook aangewend mogen worden.
De commandant der zeemacht ontried dan
ook het bouwen op Poeloe Weh van het voor
gestelde dok voor de grootste schepen, al
wenschte hjj pogingen, om er met particuliere
krachten een kolendepot op te richten, te zien
ondersteunen.
Wat de door den gouverneur van Atjeh
voorgestane uitbreiding van het licentiestelsel
betreft, verklaarde de commandant der zee
macht, dat deze aan de marine eene taak zou
opleggen, die boven bare krachten zou gaan,
en dat een licentiestelsel, op die wjjze uitge
breid, geljjk zou staan met geheel vrpen invoer
van wapenen, ammunitie eu opium.
Mpn bezwaar, zegt hjj, tegen het verleenen
van licentiën, zoolang door de regeering de
sluiting der kust niet is opgeheven, berust in
hoofdzaak op de overtuiging, dat alle effect
van de nu reeds nagenoeg drie jaren lang
met gtoote opoffering volgehouden sluiting ver
loren gaat, wanneer deze door het geven van
licentiën wordt verzwakt.
Wat den toestand van vrpen in- en uitvoer
langs de geheele kust betreft, dien de gouver
neur-generaal na het uitreiken der laatste
licentie wilde zien intreden, voerde de com
mandant der zeemacht nog aan, dat daarbjj
het houden van toezicht op den invoer van
contrabande vrjjwel ondoenlpk zou zpn.
De gouverneur-generaal bracht deze tegen
werpingen onder de oogen van den gouverneur
van Atjeb, daarbjj op den voorgrond stellende,
dat hjj niet was teruggebracht van zjjne over
tuiging, dat de sluiting nog noodig was om
den Atjeher onze overmacht te doen gevoelen
en hem te doen beseffen dat zpn eigenbelang
meebrengt zich te onderwerpen, nog noodig
totdat eene scheepvaartregeling zou worden
ingevoerd, die in zpn oog onmisbaar bleef om
ons het heit in handen te doen honden, hjj
kwam tevens op tegen de wjjze, waarop door
den gouverneur van Atjeh licentiën waren
verleend, op grond dat daardoor aan de sluiting
afbreuk was gedaan en op de Atjebers de
indruk teweeggebracht, dat wjj het in de laatste
jaren gevolgd stelsel weder moesten verlaten.
Van zjjnen kant verklaarde de gouverneur
van Atjeh te volharden bp zpne inzichtenbp
ontkende met de licentiën eene politiek op
eigen hand te hebben gevolgd, en vroeg dat
hem nu daarmede vrpheid van bandelen zou
worden gegeven,
Dit verklaarde de gouverneur-generaal niet
te kunnen toestaan, in dien zin >>dat de be
ginselen, waarvan bp het verleenen van licentiën
moet worden uitgegaan, door den gouverneur
zouden worden bepaald.""
Ik wil niet ontkennen, zeide de landvoogd,
dat het verleenen eener licentie in enkele
gevallen nuttig kan zpn, mits dat slechts zeer
zelden en om gewichtige redenen geschiede.
Somtjjds kan daardoor misschien een belangrpk
politiek doel worden bereikt. Dooh het door
den gouverneur van Atjeh aangeprezen stelsel
van betrekkelpk talrpke licentiën achtte hjj
onvereenigbaar met de kustsluiting.
Tevens meende de gouverneur-Generaal thans
aan den gouverneur van Atjeh de vraag te
moeten richten of hjj zich in staat gevoelde om
op oordeelkundige en beleidvolle wjjze geheel
naar de inzichten van hem, gouverneur-gene
raal, bet bestuur over Atjeh en onderhoorig
heden te "blpven voeren.
Het antwoord van den kolonel Pompe van
Meedervoort daarop was
dat de gedragsijjn, die dc gouverneur-gene
raal in Atjeh wenschte gevolgd te zien, ljjn-
recht in Btrjjd was met zpne innige overtaiging
dat hjj geen hinderpaal wenBChte te zpn
daar, waar 's lands belang de grootst mogeljjko
eenstemmigheid tusschen den gouvernenr-
generaal en den gouverneur van Atjeh dringend
vordert
dat hjj daarom verzocht van de betrekking
van civiel en militair gouverneur van Atjeh
te worden ontheven.
Aan dat verzoek is, zooals bekend, door den
gouverneur-generaal gevolg gegeven.
Te betreuren is het zeker dat de zaken dezen
loop hebben genomen. Doch, zooals met vol
komen juistheid door den kolonel Pompe, aan
wiens vaderlandsliefde men recht mag laten
wedervaren, al deelt men zpne inzichten niet,
in zpn adres werd aangevoerd eenstemmigheid
tusschen den gouverneur-generaal en den gou
verneur van Atjeh wordt door 's lands belang
dringend gevorderd. Eene andere oplossing
was das wel niet mogeljjk.
Met den gouverneur-generaal ben ik het eens,
dat niet opnieuw van koers moet worden ver
anderd zoolang niet is gebleken, dat er reden
voor bestaat. Maar men moet natuurlijk op den
uitkjjk zjjn. Voortdurend moet het oog worden
gehouden op de gevolgen van hetgeen men doeta
Voortdurend moet er met alle kracht naar
worden gestreefd om zooveel mogelpk op de
hoogte te komen van de Atjehsche maatschap-
pjj, de elementen waaruit zjj bestaat, de roer
selen, die haar in beweging brengenin éen
woord, om den toestand zoo nauwkeurig mo
gelpk te leeren kennen. Die kennis moet onze
gedragsijjn besturen. Alleen op die wijze kun
nen wjj vooruitkomen."
Ziedaar de loop der feiten, in het offi
cieele licht geplaatst.
Wij zien daaruit de optimistische meening
omtrent Atjeh, die de heer Pompe was toe
gedaan. De gansche beweging tegen ons
bepaalt zich thans, volgens hem, tot een
bende van 500 tot 800 gewapenden in Groot-
Atjeh terwijl in de Onderhoorigheden de
toestand door hem bevredigend wordt geacht.
Dat alles schonk hem de overtuiging tevens
dat langzamerhand meer vrijheid van scheep
vaart kon worden toegelaten, en Poeloe
Weh tot een handelsplaats van den eersten
rang moest worden gemaakt, om zoo tot
een ordelijken staat van zaken op Atjeh te
geraken.
Die meening wij hopen dat weldra de
feiten den afgetreden gouverneur in het ge
lijk mogen stellenwerd echter niet
gedeeld door den commandant der zeemacht
in Iudiëdeze opperde zeer ernstige be
denkingen tegen de inzichten van jhr Pompe
van Meerdervoort, die, op zijn beurt, weer
volhardde bij zijne ideeën.
De gouverneur-generaal van Nederlandsch-
Indië weigerde hem echter vrijheid van
handelen te laten. Hij achtte het stelsel
van den heer Pompe om talrijke licentiën
te verleenen, een stelsel waartegen de
commandant der zeemacht zich ook zeer
krachtig verzette onvereenigbaar met de
kustsluiting.
En toen eerst, nadat dit alles was voor
afgegaan, deed de heer Pijnacker Hordijk
aan den heer Pompe de vraag of „hij zich
in staat gevoelde op oordeelkundige en be
leidvolle wijze geheel naar de inzichten van
hem, gouverneur-generaal, het bestuur over
Atjeh en Onderhoorigheden te blijven voeren.''
Als antwoord hierop diende de heer Pompe
van Meerdervoort zijn verzoek om ontslag
in,, o. a. als grond aanvoerende dat „de ge-
die de gouverneur-generaal in
Atjeh wenschte gevolgd te zien, lijnrecht in
strijd was met zijne innige overtuiging."
Na kalme lezing en overweging van al
die feiten kan het niet anders of een
eenvoudig toeschouwer en hoorder moet
zich verbazen over een dergelijken loop van
zaken in zulk een allergewichtigste aange
legenheid als het bestuur over een land,
waarmee wij nog op voet van oorlog verkeereD.
Een gouverneur-generaal heeft eene b e -
paalde opinie een gouverneur van Atjeh
heeft zijne innige overtuigingen de
commandant der zeemacht, in Indië' heeft
evenzeer eene gevestigde meening omtrent
de hoofdpunten van de in Atjeh te volgen
gedragslijn.
De opinies van den eersten en den derden
kwamen geheel overeen; zij wenschten'op
Atjeh voorshands krachtige handhaving der
sluiting onder voorbereiding van eene niet
al te kostbare scheepvaartregeling.
Nu is er een oogenblik geweest dat de
derde in den bond moest aangewezen
wordenwat lag nu meer voor de hand
dan dat men voor dien derde iemand nam,
van wien men zekerheid had dat hij met de
beide autoriteiten, die het eens waren, over
hoofdzaken eenstemmig dacht.
Dit gebeurde echter niet
De gouverneur-generaal, die een bepaalde
politiek wilde volgen, begon een oogenblik
te aarzelente overwegen of hij wellicht in
eene dwaling van een vroegeren gouverneur
van Atjeh was medegesleept. Hij zegde
den heer Pompe toe dat hij diens denkbeelden
zou overwegen, maar verzocht hem geen
politiek op eigen hand te volgen.
Of de derde nartij de commandant van
de zeemacht gehoord was over deo. i.,
omdat het Atjeh betrof, zeer gevaarlijke
proef, die de gouverneur-generaal met den
heer Pompe wilde nemenwordt niet gemeld.
Wel weten wij dat het met die proef
dadelijk misliep en dat alles eindigde met
een droevig fiasco, terwijl alleen de herin
nering overblijft aan intriges en een groven
misslag, door hooge autoriteiten begaan.
Want een misslag blijft het optreden van
jhr. Pompe van Meerdervoort van beide
kanten èn van de zijde van den gouverneur-
generaal èn van zijn kant.
Tegenover Atjeh, waar juist met zooveel
beleid, met zooveel voorzichtigheid moet
worden te werk gegaan, heeft men in deze
op onvoorzichtige wijze gehandelden
dit was te gevaarlijker om dat vooruit te
zien was dat men door eiken nieuwen
maatregel gevaar liep het effect van een,
gedurende drie jaren met groote opoffering
volgehouden, sluiting verloren te doen gaan.
Toen het bijna te laat was en ernstige
moeilijkheden dreigden, deed de gouverneur-
generaal den heer Pompe de vrat: g, waarmee
hij eigenlijk had moeten beginnen, nl. ot hij
zich in staat gevoelde om op oordeelkundige
en beleidvolle wijze geheel naar de inzich
ten van hem, gouverneur-generaal, het bestuur
over Atjeh en onderhoorigheden te (blijven)
voeren.
Als vóór de aanstelling van den heer
Pompe tusschen hem, den gouverneur-gene
raal en den commandant der zeemacht in
Indië overleg ware gepleegd dan zou spoedig
gebleken zijn dat die drie mannen, die elk
eene vaste meening hadden, niet konden
samenwerken.
En dit had de heer Pompe ook vooruit
moeten bedenkente meer omdat hij zelf
later erkent dat 's lands belang vordert de
grootst mogelijke eenstemmigheid
tusschen den gouverneur-generaal en den
gouverneur van Atjeh. Hij heeft echter zich
ten slotte een man van karakter getoond en
door zpn vaderlandslievende daad van ont
slag te vragen, met opoffering van zijn eigen
belang, ons land bewaard voor moeilijkheden,
die de rij van droeve feiten uit de Atjeh-
historie weer zou hebben vergroot.
Alles overziende is het ons, of er nog aan
de mededeeling van den minister van koloniën
iets ontbreekt. Het is ons toch nog altijd niet
duidelijk, hoe jhr Pompe, met zijn geheel
afwijkende meening van die der twee andere
autoriteiten, als gouverneur van Atjeh is
kunnen benoemd worden. 18 dit tegen den
wensch van den gouverneur-generaal geschied?
Is dit gegaan, zooals de minister van koloniën
meedeelde, in de hoop dat de heer Pompe
van gedachten zou veranderenof dat de
gouverneur Pijnacker Hordijk tot de over
tuiging zou komen op een dwaalweg te
verkeeren, waarvan de heer Pompe hem
zou terugbrengen Voor de beide laatste
verwachtingen was toch weinig grond bij
mannen, die beiden zoo zeer toonden te
weten wat zij wilden, te hechten aan
eigen overtuiging en wier meeningen, wat
volstrekt geen geheim was, van den beginne
af aan reeds zoo zeer uiteenliepen.
Rest dus de eerste verouderstelling, tenzij
men wil aannemen dat de autoriteiten ginds,
met den gouverneur-generaal aan het hoofd,
een oogenblik met blindheid waren geslagen.
In ieder geval is de geschiedenis van
Atjeh weer eene bladzijde rijker, die niet
getuigt van voorzichtig beleid. En dit is
des te meer te betreuren, omdat elke fout
de schremelijkste gevolgen kan hebbenen
men juist in de Atjeh-politiek behoefte
heeft aan een krachtige en vastberaden hand;
aan een eenstemmig optreden van allen, die
geroepen zijn als bemiddellaars zich te doen
gelden tusschen ons en een strijdlustig volk,
dat zich niet zoo gemakkelijk laat onderwer
pen, wat het niet zoo kwalijk is te nemen.
En bovenal is het te bejammeren, omdat
men nu eenmaal weet dat elke zwakheid
onzerzijds voor de Atjehers geen geheim
blijften elke verwisseling van hoofd, vooral
na een kortstondig bestuur, ons aanzien ia
hunne oogen zeer benadeelt.
Bp kon. besluit is
aan jhr C. Ch. Th. Six, op Epn daartoe ge
daan verroek, eervol ontslag verleend als lid
van het college van regenten over het huis
van bewaring te Zieriksee, onder dankbe
tuiging voor de in die betrekking bewezen
diensten, en is benoemd tot lid van genoemd
college van regenten A. H. W. van der Vegt,
ingenieur bp het waterschap Schouwen, wonende
te Zierikzee
vergunning verleend tot het aannemen van
de bronzen medaille Bene Merenti, hem door
Z. H. den paus geschonken aan G. van 't West
einde, zich schrijvende D. van 't Westeinde,
manufacturier te Goes
benoemd tot raadsheer in bet gerechtshof te
's Gravenhage mr W. van der Kaay, kanton
rechter te Leiden.
Aanstaanden Vrjjdag verleent de minister van
koloniën geene audiëntie.
Uit het verslag van de Aederlandsche Braille
bibliotheek over 1891 blpkt dat de resultaten
dezer inrichting, in de maand Augustus 1890
door belangstellenden in het lot der blinden
te 's Gravenhage gevestigd en met 1 Januari
1891 geopend, de verwachting hebben overtroffen.
De bibliotheek beschikt reeds over een boe
kenschat van 300 deelen van de beste buiten-
landsche en binnenlandsche schrjjvers, terwjjl
er ook een muziekafdeeling aan is toegevoegd.
De blinden, die van de bibliotheek gebruik
maken, stellen het op hoogen prps, dat zoovelen
tpd noch moeite ontzien om hun zoo vele
genotvolle uren te verschaffenen dien dank
aebt het bestuur welverdiend als het bedenkt;
dat er aan het overbrengen van boeken in
Braille-scbrift geen geringe arbeid en inspan--
ning verbonden is.
Met het oog op de moeilijkheden, die blinden
ondervinden om in hun onderhond te voorzien,
heeft het bestuur de bepaling gemaakt dat allen,
voor wie de kosten te hoog zjjn, geheel koste
loos de boeken kunnen ontvangen.
Het groote bezwaar, dat het bestuur ontmoet,
is het bekendmaken van het bestaan der biblio
theek aan de blinden. De aandacht van allen,
die uit den aard hunner betrekking met blinden
in aanraking komen, zooals oogheelkundigen,
directeuren van instellingen van onderwjjs en
werkinrichtingen, wordt dan ook nogmaals met
aandrang op deze boekenverzameling gevestigd.
Het moet het doel zjjn niet alleen aan blind
geborenen lectuur te bezorgen, maar ook aan
hen die op meergevorderden leeftpd het ge
zichtsvermogen moesten missen.
Er moet een tpd komen, waarin ieder, wien
dit ongeluk treft, zich terstond op deze wjjze
van lezen toelegt, hetgeen zonder al te groote
inspanning in betrekkelpk korten tpd aaneen
ieder kan gelnkken, die den goeden wil daartoe
heeft.
Heeft hjj eenmaal het Braille-scbrift jjeleerdj