N°. 27.
135° Jaargang.
1892.
Dinsdag
2 Februari,
Middelburg 1 Februari.
In liet belang van den onder
wijzersstand.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.-
Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 6 cent.
Advertentiën20 cent per regel. Bij abonnement lager.
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen; van 17 regels 1.50;
iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Telephoonnommer 139.
ge heer Van Lynden was ten slotte nog
LETTEREN EN KUNST*
ONDERWIJS.
minim;) liGsnii: tol rant.
Thermometer.
Middelburg 1 Febr. "vm. 8 o. 46 gr.
xo. 12 u. 47 gr., bv. 4 u. 47gr. F.
Verwscbt Z. W. wind.
Agenten te Vlissingen: P. G. de "Vby Mestdagh ft Zoo», te Goes; A. A. W.Bolland,teKruiningen: F. v.d.Peijl, teZierikzee: A.C.dbMooij,teTholen: W. A. Advertentiën
va* NrEuwENHunzEN en te TerneuBenM. dx Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de I moeten deB namiddags te één uur
ad verten tie-bureau's van Nijgh Van Dithar, te Botterdam, dï Gebs. Beunïants, te 's Gravenhage, en A. de la Man Azn., te Amsterdam. j aan het bureau bezorgd zyn, willen
Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube CrE., John F. Jonxs, opvolger. zjj des avonds nog worden opgenomen^
ii.
(Slot.)
De heer Mervil van Lynden gevoelde zich
dan bezwaard en gaf aan dat bezwaar
uitiDg in de zitting der Eerste kamer
van Woensdag 27 Januari door hetgeen
gesproken was op de vergadering van den
Bond, van IVederlanasche onderwijzersgehou
den op 29 en 30 December van het vorige
jaar.
Daar was, zooals men weet, gezegd: „Bij
de meesten onzer is alle denkbeeld van
grenzen, van nationaliteit en wat dies meer
zij, verdwenenwij kennen alleen de
menschheid en het lijden der verdrukten."
Dat die woorden waren gesproken was
reeds het achtbaar lid van ons JUoogerhuis
onaangenaammaar dat zij met luide bij
valsbetuigingen door de vergadering waren
ontvangen, wekte nog meer zijne ergernis op,
In de afdeelingen, bij bet onderzoek der
begrooting, scheen hij reeds aan zijne ge
voelens op dit punt Jucht te hebben gegeven,
want hij zeide in het openbaar:
„Dit punt is bij het onderzoek van dit
hoofdstuk in de aldeelingen ter spn.sc ge
bracht. De memorie van beantwoording
zegt daaromtrent!
„Aan de regeering zijn geene feiten
bekend, die grond geven voor de vrees, dai
het schooltoezicht met voldoende in staat is
om te waken tegen verspreiding op de
scholen van begrippen, strijdig met de op
leiding tot die deugden, welke de wet op
het lager onderwijs op de scholen wenscht
aangekweekt te zien.""
„Ik kan het den minister niet ten kwade
duiden, dat de opmerking van het verslag
op die wijze
door hem beantwoord is,
want ook daarin is zij in dien zin geredi
geerd. Maar die verklaring is mij niet
voldoende.
„Immers hetgeen ik daar straks de eer
had te vragen, is natuurlijk voor mij geene
vraag. De onderwijswet toch wil, dal het
onderwijs op de openbare school een opvoe
dend karakter zal hebben, en dat het niet
alleen dienstbaar gemaakt worde tot het
aanleeren van kundigheden, maar ook tot
het opleiden der kinderen tot alle Christe-
Ijjke en maatschappelijke deugden. Daarom
is het niet voldoende, dat het schooltoezicht
wake, dat niets met die bedoeling in strijd
op de school geleerd worde, maar het moet
zorgen dat bedoelde deugden worden aan
gekweekt met andere woordenhet is niet
voldoende dat de onderwijzer in dit opzicht
zich onthoude, maar hij moet op dit gebieu
positief werkzaam zijn. Onthouding is alleen
voorgeschreven in aiinea 2 van art. 33 der
schoolwet, waar gezegd wordt, dat de onder
wijzer niets mag ieeren, doen of toelaten
wat strijdig is met den eerbied verschuldigd
aan de godsdienstige begrippen van anders
denkenden.
„Is nu iemand, die getoond heeft door
hetgeen hij in het publiek uit, dat bij hem
voor het begrip van vaderlandsliefde geene
plaats is, een geschikt persoon om de kin
deren op school tot die deugden op te lei
den Ik meen van niet, Mijnheer de Voor
zitter
„Ik geloof dat de regeering wel zal doen
op dergelijke verschijnselen acht te geven."
En niet alleen de regeering ook het school
toezicht moest volgens den heer Van Lyn
den op een onderwijzer ietten, die zulke
stellingen verkondigt, en die, volgens hem,
„zelfs geen eerbied heeft voor, of geen be
grip van hetgeen de wet verstaat onder de
christelijke en maatschappelijke deugden,
die in de school aangekweekt moeten wor
den en niet geschikt is voor de betrekking
van onderwijzer."
wel zoo genadig om te verklaren dat de z.
g. verkeerde gezindheid, waarop hij doelde,
niet onder de openbare onderwijzers alge
meen was waar te nemenhij kende ook
vele onderwijzers van de openbare school
die in dit opzicht zeer goed hun plicht be
grijpen, maar hij maakte die genadige, ver-
schoonende opmerking geheel krachteloos, en
zijn aanval werd er niet beter op, door te
beweren hoe het toch goed was dat, waar
voortdurend, ook al geschiedt dit zonder
positieve feiten te noemen, er over geklaagd
wordt, dat in vele streken van ons land
door onderwijzers van de openbare school
een verderfelijke invloed op de jeugd, en
ook wel verder in hunne omgeving, wordt
uitgeoefend, de aandacht van de regee.
ring op dit punt worde gevestigd, niet het
minst in het belang van die duizenden van
kinderen, die geene andere opvoeding en
opleiding kunnen erlangen, dan die hun op
de openbare school ten deel valt.
Deze aanval gaat, dunkt ons, alle grenzen
der wellevendheid en waarheidsliefde te
buiten.
Welke zijn de klachten dan toch, waarop
de heer Van Lynden doelt?
Omdat hij en zijne geestverwanten hunne
bezwaren tegen de openbare school hebben,
is het toch allerminst verdedigbaar op derge
lijke algemeene manier die school, en vooral
de openbare onderwijzers, in een slecht
daglicht te stellenen zonder verdere be
wijzen hun beschuldigingen naar het hoofd
te werpen, die geheel onverdiend zijn, ot
zich tot echo te maken van dergelijke
praatjes.
Wij willen de uitlating, die den heer Van
Lynden aanleiding gaf tot zijne redeneering,
een oogenbiik aannemen als een gewettigden
grond tot bezwaar wat zij echter in onze
oogen niet is maar dan nog mag zij o. i.
geen reden zijn voor de boutade, die het
Eerste kamerlid voor Utrecht daarop volgen
liet. Omdat in eene vergadering, dus niet
op school, een onderwijzer, die als vrij man
recht heeft om zijne meening te uiten, iets
zegt, zou men grond hebben hem als onder
wijzer ongeschikt te verklaren ja den gan-
schen stand der openbare onderwijzers in
hun prestige te benadeelenl
De heer Van Lynden heeft, dunkt ons,
aan zijn eigen partij een slechten dienst
bewezenwant in den tegenwoordigen tijd
kunnen zelfs het meerendeei zijner geestver
wanten dergelij ke ongemotiveerde opmerkingen
niet welgevallig zijn, die ons doen denken
n de dagen, toen de schoolstrijd nog in
zijn heltigsten vorm werd gevoerd.
En hoe beantwoordde de minister van
binnenlandsche zaken den heer Van Lynden?
Ons dunkt op flinke wijzeop een manier,
die den onderwijzer niet anders dan welge
vallig zijn kan.
Hij zeide dan De geachte afgevaardigde
uit Utrecht heeft gevraagd of de vaderlands-
lieide behoort tot de Christeljjke en maat
schappelijke deugden, welke op de lagere
school moeten worden aangekweekt. Zonder
eenige aarzeling beantwoord ik die vraag
toestemmend. Tot de deugden, waartoe wij
allen wenschen dat de jeugd in Nederland
op de lagere school zal worden opgeleid,
behoort voorzeker ook de liefde tot het
vaderland. Wanneer nu de geachte spreker,
verwijzende naar eene vergadering, die 29
en 30 December jl. te Amsterdam moet zijn
gehouden, de vraag volgen laat of een der
sprekers, die daar het woord heeft gevoerd,
op zijne school bij de kinderen vaderlands
liefde zou kunnen aankweeken, dan veroor
loof ik mij eene wedervraag. Ik herinner
mij thans deze vergadering niet, veel minder
nog den juisten inhoud van het verslag, dat
de geachte spreker heeft geraadpleegd. Maai
zijne rede en hetgeen daarbij uit dat verslag
door hem werd voorgelezen met aandactit
volgende, rees bij mij omtrent de juistheid
der aan den onderwijzer, die in de verga
dering het woord voerde, toegeschrevene
bedoeling, eenige twijfel. Was zij niet veeleer
deze, dat de liefde voor het vaderland de
liefde voor de menschheid niet behoeft uit
te sluiten Ik durf geen beslissend woord
geven. Maar wanneer mjjne onderstelling
juist mocht zijn, dan zoude de in zoodanigen
geest gedane uitiDg niet ongepast zijn te
rekenen. Al ware zij dit wel geweest, op
grond van eene enkele uiting op eene ver
gadering, waarvan wij niets anders weten
dan hetgeen daaromtrent voorkomt in het
door de dagbladen gegeven verslag, kan geen
veroordeelend vonnis over de Nederlandsche
onderwijzers worden uitgesproken. Ik meende
dan ook uit de rede van den geachten spreker
te- mogen opmaken, dat zulks niet in zijne
bedoeling heeft gelegen. Ik voor mij heb
een groot vertrouwen in den goeden geest
der Nederlandsche onderwijzers. Ik heb
bovendien de stellige overtuiging, dat het
schooltoezicht, medewerkende tot de voor
dracht bij de aanstelling van onderwijzers
in de lagere scholen en de benoeming voor
dragende van onderwijzers op de kweek
scholen, steeds medewerkte om dien goeden
geest te behouden en te versterken. En ook
voor het vervolg acht ik de zorg voor hei
gehalte en de gezindheid der onderwijzers
van de lagere scholen volkomen veilig in
de handen van ods kundig, eerlijk en waak.
zaam schooltoezicht."
De minister heeftnaar ons gevoelen
bij de beantwoording van den niet te ver
dedigen aanval des heeren Van Lynden,
het juiste standpunt ingenomen. Hij heeft
gewezen op een vrij wat verhevener beteeke-
nis van de woorden, in den Bond voor
Nederlandsche onder wijzers gesproken, dan door
den Utrechtschen afgevaardigde daaraan toe
gekend. Hij heeft de eer van den onder
wijzersstand opgehoudenmaar wat van
een minister voorzichtig was zich onthouden
van in te gaan op de principiëele kwestie of
een onderwijzer ter verantwoording geroepen
kan worden voor woordenop vergaderingen
gesprokenwaar hij geheel vrij en zelf
standig was.
Trouwens dit was vooral ook verstandig
omdat daardoor te veel eer bewezen zou
zijn aan de even ongemotiveerde als onge
rechtvaardigde aanvallen van den heer Van
Lynden in de Eerste kamer en van den
heer Vermeulen c. s. in de Tweede kamer.
En beschouwen wij nu zelve de geïn
crimineerde woorden van nabij dan zullen
wij niet beweren dat zij, zooals zij volgens de
aanhaÜDg luiden, gelukkig zijn gekozen.
Effect zullen zij zeker wel gemaakt hebben;
en geen wonder dat zij toejuichingen ver
wierven. Maar wij gelooven dat zij moeten
beschouwd worden onder het licht, dat de
minister daarop vallen liet.
Wat zou anders de zin en de beteekenis
ervan zijn
Een onderwijzer, die met alle rangen en
standen in aanraking komtdie zijn leer
lingen een ruimer blik in het leven moet
geveneen open oog en oor doen krijgen
voor al wat in het leven vooivalt, zou al
een zeer slecht standpunt innemen als bij
alleen „de menschheid der verdrukten wilde
kennen."
Maar aldus kan onmogelijk de bedoeling
van de woorden geweest zijn.
Het gesprokene dient meer beschouwd te
worden als een oratorische beeldspraak, die
ten doel had om den onderwijzer op het
hart te drukken de roeping, die ook e n
vooral hij te vervullen heeft tegenover het
menschdom in het algemeen, tegenover de
maatschappij, waarin hij leeft, in het bij
zonder.
Het was of de spreker zijn medeonder
wijzers toeriepverruimt uw blikstreeft
naar het ideaal van algemeene menschen-
inin helpt mee te doen vervallen alle hef-
boomen die de menschen scheiden; tracht
op te heffen wat het menschdom doet lijden.
Dat de heer Van Lynden voor eene der
gelijke poëtische opvatting van het gespro
kene geen oog had och wij willen hem
daarover niet te hard vallen. Hoe weinigen
hebben dat nogHoevelen gaan op in de
ideeën, die van ouder op ouder zijn voort
geplant
Sluit het streven naar zulke idealen nu
uit dat men voor zijn vaderland iets gevoelt
Onzes inziens volstrekt niet.
Het waardeeren van bet beden, van de
werkelijkheid gaat zeer goed samen met het
jagen naar verbetering in de toekomstmet
het streven naar een ideaal.
En nu behoort het onzes inzibns wel
degelijk tot de maatschappelijke en christe
lijke deugden der jeugd zulke begrippen in
te prenten haar, met waardeering van de
voorrechten die wij genieten in ons land, te
wijzen op een nog grooter voorrecht, wanneer
alle volkeren éen waren, wanneer tal van
oorzaken waren weggenomen, die het
bereiken van dat ideaal in den weg staan.
Het zou, dunkt ons, zeker in het belang
zijn van den onderwijzersstand wanneer
dergelijke begrippen, die getuigen van een
ruimen blik en een warm hart, bij hen meer
en meer ingang vonden.
En het nageslacht kan er niet an
ders dan wel bij varen, wanneer op de
jongeren in deze dagen die ideeën worden
overgeplant, en het gemoed der kleinen
ontvankelijk gemaakt wordt voor zulke
gevoelens,, die even humaan als chris
telijk zijn en dus wel degelijk zelfs in de
school te huis behooren.
Door het hoofdbestuur van den Nederland-
schen Bond ter bestriding van overdreven Zondags
rust op het gebied van post- en telegraafverkeer
ia aan den minister van waterstaat, haudei en
njjverheid een adres gericht, waarin door ge.
noemd bestuur wordt gewezen op de groote
belemmering en storing, die ae dienstbeperking
op de 3 Kerstdagen van 1891 in net post- en
telegraafverkeer heeft teweeggebracht, en
noe, mt bjjna alle oorden dei lands, klachten
over hel schadelijke, het onhoudbare van zulk
een toestand zijn gerezen en openbaar gemaakt.
De Bond verzoekt den minister ten slotte,
het dfUrheen te willen leiden, dat er voortaan
onderscheid worde gemaakt tusecben Zon- en
feestdagen, in dien zin namelijk, dat de dienst
op feestdagen uitbreiding erlange, vooral op
aie Cnnstelyke feestdagen, waar by op de
algemeene erkenning en viering valt at
te dingen, alsook atUr, waar Zon- en feestdagen
elkaar onmidtfeljjk oi in eene zeer korte tijds
ruimte opvolgen; eene wjjaiging, waarbij,
naar de meening van den bond, het algemeen
belang zeer gebaat zoude zjjn.
By kon. besluit is
benoemd tot lid en voorzitter van den raad
van toezicht op de spoorwegdiensten mr J. Pu.
van Bosse Zaterdag nog m een deel der oplaag
vermeld)
de met verlof in Europa aanwezige lste"
luit. der int. van het leger in N.-l. G. D. J.
van der Star, op zjjn verzoek, ter zake van
lichaamsgebreken, eervol uit den militairen
uienst ontslagen met toekenning van pensioen.
Aanstaanden Donderdag verleent de minister
van oorlog geene audiëntie.
Kraehtens art. 44 van het regeeringsregle-
ment zyn door de regeering aan de Tweede
kamer in afschrift toegezonden eenige con
tracten of verklaringen, met inïandsche vorsten
ia de Oost-Indische Archipel gesloten ol ge
wisseld.
Te Utrecht is Zaterdag overleden de heer
mr Turk, president van het Hoog Militair Ge-
rechtahol. De overledene was 78 jaar oud en
begiftigd met de ridderorde van den Nederland
schen Leeuw.
By den uitgever P. G. Wijtman alhier
is verschenen de tweede juargaug van het door
den heer Vorsierman van Üyan geredigeerd
wurdende jaarboekje voor de oudheidkunde en
geschiedenis van Zeeland en Zéfcuwsch-Vlaan
deren, Scaldis.
De gewone, in een jaarboekje behoorende
mededeelingen, die ruim een tachtigtal blad
zijden beslaan, worden gevolgd door verschillende
zeer beknopte en lezenswaardige bijdragen,
zoo van de band van den redacteur zeiven ais
van andere gunstig bekende p&nvoeraeis.
In de eerste plaats vinden wij daaronder een
beschrijving van eenige kinderspelen met al
telrymen.
Waar in den tegenwoordigen tjjd er zeer
veel work van gemaakt wordt om onder den
naam van Tolklore oude liedjes en legendes te
verzamelen, verdient de poging van den heer
Van Oyen om ook hetgeen daarvan in onze
renesireek aanwezig is lof en aanmoediging
Deze liedjes, die by den eersten oogopslag
zin noch slot hebben, worden by nadere be
schouwing of by vergelijking met die uit.
andere streken wel eens opgehelderd. Om een
voorbeeld te geven wordt in een dier liedje»
gesproken van »blauwgaren en witte Katrjjn",
wat onbegrypelyk is doch «enigszins opgehel
derd wordt, wanneer men weet dat het zjjn
moet „blauwgaren en witten twjjn", wjjl dan
het vermoeden grond brygt dat het een dans
liedje moet zjjn uit de 15e eeuw, toen hier te
lande Bsyersche soldaten waren, wier uniform
was blauw en wit, en uit welken tjjd ook het
gezegde afstamthy is zoo bruin als een Beyer.
Een ander liedje, beginnende „Onder de b
Drie fossee" etc. is duister, doch wordt
eenigszinB helderder als men voor zonder de b"
feest zonder de Abbaie" en is een kuil enz.
Eene kleine opheldering in dien geest zou
zeker niet geschaad hebben.
Verder vindt men in het handige boekje
mededeelingen omtrent de pest, die in 1284/5
vermoedelijk in Dordrecht heerschte, een en
ander aangaande het Kolveniersgilde te Scher-
pemsse, de laatste keur van Biervliet, iets over
nalsrecht, de oeschryving van een edele daad
van den Vlissinger J.Th. Meeusen, doorJ.van
der Baan, en van denzelfden eene bydrage over
de Hoeksche en Kabeljauwsche onlusten, in
1492 te Sluis geëindigd.
Onze stadgenoot, de heer K. Baart, schreef
een stukje over het varkensslachten in Wal
cheren, terwyt Scaldis voider nog tal van voor
de geschiedenis van Zeeland wetenswaardige
bijzonderheden bevat.
Wanneer wy eene opmerking ons wilden
veroorloven zou het alleen deze zjjn dat de
flaagsche brieven van 1647 en 1648, hoe be-
laugryk op zich zelve, ons minder sohynen
thuis te behooren in een jaarboekje van oni
gewest, niettegenstaande zjj van de hand zjjn
van een soilicitenr van den magistraat van
Aarden burg.
Vrjjheid om ten deze onze meening te zeg
gen vinden wy, wjjl wy met genoegen zagen
dat de redacteur gevolg gat aan, en dus
ons ten goede nam, een wenk, dien wy ver
leden jaar neerschreven, toen hy in onze oogen
te uitvoeiige Btukken zjjn lezers aanbood.
Gaarne bevelen wy den tweeden jaargang
van Scaldis bjj onzen lezerskring aan, omdat
wy hopen dat de kundige samensteller, als hem
voldoende steun van het puüliek wordt ge
schonken, op den ingeslagen weg voort zal
gaan en in wyder kring op aangename wjjze
zal kunnen mededeelen hetgeen thans nog
grootendeels alleen bekend iB aan hen, die
zich aan de studie der geschiedenis wjjden.
Ter kennismaking ontvingen wy de eerste
aflevering in dit jaar van De Huisvriend, geïl-
lustreera Maandblad onder redactie van Aiclati
van Java, uitgave van H. A. M. Eoelants te
Scniedam. Tegen een hoogst billyken prjjs
ontvangt men maandelyks een aflevering van
dit tydschnlt, dat een zeer gevariëerden inhoud
geeft. Dat de inhoud aan verscheidenheid,
degelykhsid en aantrekkelijkheid zal paren,
daarvoor waarborgt de naam van Melati van
Javadit belooft tevens de eerste aflevering,
welke voor ons ligt. Behalve een paar novel-
iistiscne bydragen, o. a. een uit het Noorsch
vertaata en een andere geïllustreerd door prof.
N. van der Waay, vindt men er schetsen en
mededeelingen in over zeer urgente onderwer
pen, zoo over den wonderdokter" paBtoor
Kneip en de »electrisohe ol magnetische" dame,
cue onlangs te Londen zooveel opgang maakte.
WaarBchynlyk zal RjeJant's Maandschrift,
Jat in 1892 zyn dertiendan jaargang is inge
gaan, zyn naam getrouw, binnen menigen
huiselyken kring zich in tal van nieuwe lezers
goede vrienden verwerven.
Woensdag wordt te 'sHage van vregd
Toonkunst Haydn's Schepping uitgevoerd, met
Pia von Sicnerer, Litzing^r en Sistermans als
solisten.
Door de districts-schoolopziener» zyn de ge
meentebesturen uitgenoodigd tydig maat regelen
te nemen voor invoering van de vrye en ordtoefe-
aingen in de gymnastiek tegen 1 Januari 1893.
la hot l yzonaer wordt de aandacht govestigu op
aet ïnncüte» van lokalen en het aanstellen van
personeel. Aan laatstbedoelden eisch kan
gereedelyk voldaan worden, indien een of meer
onderwijzers van elke school zich bey veren om
de akte te verwerven doch ten aanzien van
aet anuere punt zullen de gemeenten, waar
ojjv. eene overdekte speelplaats ontbreekt, zich
ue oprichting van een gymnastiekzaal moeten
getroosten.