134° Jaargang. 1891. V rijdag 13 November. N^T 268. Dr Kuyper en bet christelijk Bociaal Congres. Middelburg 12 November. 'Deze courant verschijnt dagelf] k», met uitzondering van Zon- en Feestdagen^ Prfjs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.^ Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiëns 20 cent per regeU Bij abonnement lagerj Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten, benevens alle dankbetuigingen; van 17 regels 1.50; iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimtes nii)i)i:i i;iit(.s( iir on him. Terwijl wij ons verdiepten in de lectuur van de, eenige oogenblikken te voren ont vangen, redeHet sociale vraagstuk en de christelijke religiedoor dr A. Kuyper uitge sproken bij de opening van bovengenoemd congres, werden wij verrast door de ont vangst van het volgend schrijven »Mjjnheir de Redacteur Verleen my svp voor het volgende een plaatsje in nw blad. Met verontwaardiging nam ik kennis van uw stukje, geschreven naar aanleiding van de opening van het Sociaal Congres. Wel kon verwacht dat dit congres niet op nwe sympathie zou mogen rekenen, zoowel met het oog op den grondslag alsook omdat de naam van dr Kuyper daaraan verbonden is, doch dit neemt niet weg dat men ook tegen over zjjn tegenstanders of andersdenkenden eeiljjk moet blijven. Bad u het feit niet willen vermelden dat een groote scharezoowel aanzienlijken als geringen, de belangrijke openingsrede van dr Kuyper met daverende toejuichingen begroette, dan had u zulks immers kunnen verzwijgen. Doch nu moet dr Bronsveld, de Kuyperhater, te hulp worden geroepen om den indruk van dit bericht weg te nemen, door het leugen achtig >Kroniekstukje" uit de Stemmen voor Waarheid en Vrede er onmiddellijk op te laten volgen. Of zijn het geen Stemmen van Leugen en Verdachtmaking, wanneer beweerd wordt dat dr Kuyper dit congres heeft in het leven ge roepen nog wel om zich staande te houden en zoo mogeijjk reclame te maken voor zjjn revo- lutionnaire plannen Voorts dat de meerderheid van de rappor teurs doleerenden en Chr. Gerei, zyu en mannen wier politiek leven in de handen is van den voorzitter. Verbeeld u, mannen als ds Ulfers, Van Gbeel Gildemeester en zooveel anderen lijn marionetten en laten zich door dr K. ais speelpop gebruiken. Bah 1 Dat is te vernederend voor mannen die zich zoo aan het algemeen welzgn opofferen. Bovendien is het u immers ook bekend dat dit lasterlijk praatje reeds in het Standaard- no van jl. Vrjjdag is weersproken en aangetoond hoe juist door dr Van Gheel Gildemeester allerlei pogingen zjjn aangewend om mannen uit de Rerv. kerk te bewegen tot medewerking en een plaats te nemen in het comité voor dit congres, doch hoe jammerlyk deze pogingen mislukten. Is het nu billjjk om, wanneer men geweigerd heeft een zaak te steunen en anderen gaan toch voort, zich dan te beklagen over uitsluiting enz., zooals ook de Banier reeds deed En daarom acht ik het niet net M. de R. dat u het kroniek bericht" zonder commentaar of mededeeling van het landaard-bericht hebt overgenomen. Ik noem het een onedele t&ktiek op zulk een wjjze de leiders van dit congres verdacht te maken. Gelukkig dat er ook in de Herv. kerk nog mannen worden gevonden, die de nooden van ons volk ter harte nemen en aan de verbetering langs ordentlyken weg wenschen mede te werken. No ben ik wel niet bevreesd dat door zulk een tegenstand van nietsdoende stuurlui aan wal, de rjjke vruchten en goede resultaten van dit congres er te minder om zullen zjjn maar meende toch tegen aeze handelwjjze te moeten opkomen en zou het royaal vinden, wanneer uwe redactie kon besluiten de bewuste asterisk uit de Standaard aan uwe lezets voor te leggen. Met dank voor de plaatsing M. 11 Nov. 1891. K. L. C." Wij meenden eerst dat de schrijver zich vergist en zijn brief verkeerd geadresseerd had. Waar hij dien toch begint met zijne verontwaardiging te uiten over „uw stukje, geschreven naar aanleiding van de opening van het sociaal congres", had hij dien brief moeten richten tot den heer dr Bronsveld te Utrecht. Wij schreven niets; wij meldden eenvoudig een feit en haalden tegelijkertijd eenige regelen aan uit de kroniek in het jongste nommer van deStem- tnen voor waarheid en vrede. Bij verdere lezing van bovenstaanden brief bemerkten wij echter dat juist de opname van die regelen de verontwaardiging van jy, 0, opwekte; maar is het dan billjjk, is het goed willen wij vragen dat hij de fiolen van zijn toorn uitstort op ons hoofd Waarom zijne bezwaren tegen dr Bronsveld's beweringen niet gericht flinkweg tot den persoon, wien dit alles aangaat Deze had zich dan dadelijk kunnen verde digen. Nu het geval er echter toe ligtgrijpen wij gaarne de ons zoo ongezocht geboden gelegenheid aan om bij wijze van inlei ding tot eene beschouwing die wij meenden te leveren over dr Kuyper's rede eenige opmerkingen te maken in verband met het congres, waarmee L. C. zoo bijzonder inge nomen is. Wij zullen echter zooals steeds onze gewoonte is zorgen dat èn dr Kuy per èn dr Bronsveld van zijn en ons pleidooi op de hoogte komen; wat zeker onzen bestrijder niet anders dan welgevallig zijn kan. Waar hij ons zijdelings verwijt dat wij tegenover een tegenstander of andersdenkende niet eerlijk handelden, kan hij ons, meenen wij, thans dit verwijt allerminst maken, nu wij zijn schrijven een eereplaats geven in ons bladen in onze beschouwing verder ons beroepen ook op verklaringen van hen, die allerminst tot de liberale partij gerekend knnnen worden. Reeds in verband met de overname van dr Bronsveld's opmerking over het congres was zulk een verwijt al vrij zonderling. Wie toch zal ons het recht ontzeggen om onze lezers op de hoogte te brengen van verschil lende meeningen, die er worden geuit omtrent een voorval van den dag Hadden wij nu een liberaal aan het woord gelaten, dan zouden wij meer dan waarschijnlijk eenzijdig genoemd zijn. Nu wij het gevoelen open baarden van dr Bronsveld, die in elk geval toch anti-revolutionnair, anti-liberaal is, wordt dit evenmin goedgekeurd. Voor ons, liberalen, is bekendheid met eene dergelijke meening zoo goed, omdat wij daaruit zien, hoe zelfs door hen, die niet aan onze zijde staan, het gevaar van dr Kuyper's drijven wordt begrepenen hoe eigenaardig het toegaat in het ons vijandelijk kamp. Nu, L. C. helpt ons daarbij ook uitstekend. Wanneer mannen, zooals hij, die zich zoo gaarne tooien met het epithéton „christelijk", zich zulke uitvallen veroorloven, als de nu door hem geschreveneop zulk eene eigen aardige manier aan hunne verontwaardiging lucht gevenen door een lang niet nieuwe variatie op de Stemmen voor waarheid en vrede dr Bronsveld als leugenaar en ver- dachtmaker stempelen, dan wordt bij ons, die niet zoo met christelijkheid te koop loopen, en, van onchristelijkheid vaak be schuldigd worden, de twijfel steeds sterker, of mannen, die elkaar aldus bejegenen, wel recht hebben op den naam, waarop zij zich zooveel laten voorstaan. Dergelijke uitingen zijn van menschelijk standpunt verklaarbaar, uit christelijk beginsel allerminst te verde digen. Onze aanvaller heeft goed gezien dat het z. g. christelijk sociaal congres niet onze sympathie wegdraagt. Nu, daarop zal de ontwerper ook niet gerekend hebben; en zulk gebrek aan sympathie onzerzijds zal hem wel vrij koud laten. Maar nu willen wij toch even erop wijzen dat die geringe instemming onzerzijds niet alleen dit congres geldtmaar het meeren- deel van die bijeenkomsten, waaraan onze tegenwoordige tijd zoo rijk is. Wij vragen ons zoo dikwijls af: welke zijn toch de vruchten van die congressen Meerendeels wordt daar veel gepraat, veel gedebatteerd zonder resultaat, omdat ten slotte elk zijn eigen standpunt handhaaft. En als wij nu letten op hetgeen tot heden op dit christelijk sociaal congres voorviel, dan worden wij in die meening versterkt, te meer nu wij daar allerminst nieuwe gezichtspunten geopend vinden. Men voer daar vrij wel in het bekende zogmen sprak over zaken, die in de laatste jaren van alle kanten reeds zijn bekeken en waarvan waarlijk der anti-revolutionnaire partij de eer niet toekomt ze op het tapijt te hebben gebracht. Welke rjjke vrachten en goede resultaten L, C- zich, trots „zulk een tegenstand van niets doende stuurlui," is dit ook eene christe lijke vriendelijkheid sachet adres van dr Bronsveld voorstelt van dit congres weten wij nietmaar wij verwachten daarvan niet een enkel practisch resultaat, vooral niet met het oog op den toestand, waarin de anti-revolutionnaire partij op dit oogenblik zich, als politieke partij, bevindt. Wij gelooven dat op dit punt L. C. meer illusionist is dan de leiders van de gansche beweging zelve. Zij zullen zich niet voorstellen dat de oplossing der sociale kwestie door dit congres een stap verder wordt gebracht. Maar dit is bij hen, onzes inziens, ook niet de groote vraag. Bij hen geldt hoofdzakelijk of het ook nuttig is voor de partij, voor het opwekken van nieuw leven, van nieuwen lust onder hare aanhangers. Wij hebben het al meermalen gezegdal de belangstelling aan die zijde voor de soci ale vraagstukken dateert nog van zeer korten datumwant men werd gedwongen, tot be houd van het gezag onder een deel van het volkom zich in eene richting te bewegen, door liberalen en de soeiaal-democratie reeds lang aangegeven. De belangstelling voor den werkman was dan ook lang niet zonder nevenbedoeling, 'loen het Algemeen Nederlandsch werklieden verbond met den heer Heldt aan het hoofd zijn invloed zag toenemen en de eerste stappen zette op den goeden weg, moest er ook al weer scheiding gebracht wordeD Patrimonium werd in het leven geroepen grootendeels uit vrees dat het Werklieden verbond, dat naar geen geloof of kerk vroeg, de arbeiders van de laatste en van de aristo cratische leiders der anti-revolutionnairen zou vervreemden. En toen eindelijk de leden van Patrimonium lang genoeg aan den leiband der groote heeren hadden geioopen, begon het hen te vervelen dat er zoo weinig voor hen werd gedaan, en Kater zelf werd zoo ontevreden en uitte zich te Amsterdam op eene vergadering zoo heftig, dat dr Kuyper plotseling uit zijn studiekamer moest gehaald worden om zijn „geliefde broeders" te kal meerenen om Patrimonium te paaien. Dr Bronsveld heeft in deze volkomen gelijk. En zoo kwam dit congres, afgedwongen ais het is, tot stand als laatste redmiddel om de z.g. „christelijke" werklieden nog aan dr Kuyper en de zijnen te bindenom scheuring te voorkomen. Zoo is dit congres, misschien wel de laatste troef van dr Kuyper en zijn vrienden, in het leven gekomen. En in overgroote verslagen, in ellenlange na- pleidooien zal nu de lof van dit congres en het vruchtdragende van dit pogen den volke worden verkondigd. Zou er dan geen grond zijn voor de be wering van dr Bronsveld omtrent reclame makerij Is het niet waar datmet uitzondering van de heeren Ulfers, Yan Hoogstraten en Van Gheel Gildemeester mannen die wij respecteeren om hun een voudig, stil en werkzaam optreden in het belang der sociale kwesties; en wier zelf verloochening te prijzen valt, nu zij met dr Kuyper in deze willen samenwerken, al zien wij nog niet in waarin de opoffering dier mannen aan het algemeen welzijn be staat geen andere mannen uit de Ned. herv. kerk aan dit congres een werkzaam deel namen? Dr Bronsveld en de Banier wezen hierop uitdrukkelijk en terecht. En dit gaf de Standaard aanleiding om zooals L. C. opmerkt en wij geen enkele reden hebben om te verzwijgen „mede te deelen dat de regelingscommissie van meet af het be ginsel aannam, om de drie kerkelijke groepen gelijkelijk te laten optreden en dat met name dr Van Gheel Gildemeester verzocht is, alle moeite aan te wenden, om ook broeders uit de Nederlandsche hervormden tot actief optreden te bewegen. „Tot ons leedwezen moet zoo schreef de Standaard hier echter aan toegevoegd, dat dit aanbod slag op slag werd afgeslagen j eu dwingen kon men niet. „Ook de poging om een dezer heeren als eere-voorzitter aan het hoofd van het congreB te laten optreden, mocht niet slagen". Deze verklaring doet aan den feite 1 ij k e n toestand op dit oogenblik zooals dr. Bronsveld dien zoo juist schetste niets af. Zij is integendeel een welsprekende bevesti ging van hetgeen deze schTeef over het congres en het hoofddoel daarvan. Zonden niet juist door hetzelfde inzicht, dat hij op deze zaak heeft, zij, „de broeders uit de Neder- landsch Hervormden", zich hebben laten weerhouden om aan de tot hen gerichte uitnoodiging te voldoen Hoe vriendelijk dr. Kuyper ook moge schrijven over „een saamwerken op dien gemeenschappelijken grondslag, waarop elk voor zich uit volle overtuiging positie koos de „verschillen, die op theologisch en ker kelijk gebied verdoelen en die," zoo luidt zijne eigen verklaring, „geen oogenblik geïgnoreerd mogen worden", moesten van zelf haar invloed doen gelden. Want het was toch wel wat te veel gevergd dat zij, die al de kerkelijke troebelen hadden door leefd, waarvan dr. Kuyper de hoofdschuld draagtdie de gevolgen van zijn werken en wroeten in de ingewanden hunner kerk kenden, zich zouden opmaken om mêe te werken aan een gebouw, waarvan hij de bouwmeester isaan het houden van een congres, waarvan hij de ziel moet zijn en, met zijn aanhang van de Vrije Universiteit, van doleerenden enz., de leiding in handen heeft. Wij gelooven dat juist de waarheid, die in dr. Bronsveld's woorden ligt opgesloteD, de gegronde reden tot de verontwaardiging van L. C. is geweest. Deze legt, vooral blijkens zijn herinnering hieraan, den nadruk op het feit dat de „be langrijke openingsrede van dr. Kuyper door een groote schare, zoowel aanzienlijken als geringen, met daverende toejuichingen is begroet." Ligt het zwaartepunt van deze mededee ling in detalrijkheid der scharedan zij hier de opmerking toegelaten dat het toch wel wonder wezen zou, wanneer bij zulk eene gelegenheid, als een eerste chris telijk sociaal congres, slechts weinigen tegen woordig waren. En nog bedroevender dan het nu reeds is gesteld met de partij van dr. Kuyper en de zijnen zou het wezen, wanneer in het groote Amsterdam, bij eene gelegenheid waarbij uit het gansche land die aanhang was saamgeroepen, niet een zaal met een duizendtal bezoekers te vullen ware. Moet de pointe van dit bericht vooral gezocht worden in de „daverende toejui chingen", die op de rede volgdendan verlieze men niet uit het oog, hoe zonder lingen indruk het tegendeel juist gemaakt zou hebben. Was er iets anders te wachten in den kring van personen, voor wie dr Kuyper alles in allbn is? En bovendien hoe men over dezen man moge denken, aan zijn talent, aan de macht van zijn woord zal ieder hulde moeten brengen, die hem eens hoorde. Aan den- invloed daarvan zullen slechts weinigen zich kunnen onttrek ken. Wij herinneren ons den uitroep van ie mand, die hem eens hoorde„De man is in staat mij alles te laten doen zoo sleept hij mij mee." En wij hebben zeiven wel, o. a. iD het Schuttershof alhier eenige jaren geleden, bemerkt hoe groot de bekoring is die van hem uitgaatzelfs al staat men in meening lijnrecht tegenover hem. Hoeveel te meer zal hij dan hen weten mee te sleepen, die met hem éen zijn in denken en gevoelen Noch het een noch het andere legt dus bij ons dat gewicht in de schaal, hetwelk L. O. daaraan toekent. Of die rede den toets der critiek, der waarheid en juistheid kan doorstaan, zal eerst blijken, wanneer men haar in kalme oogenblikken met aandacht leest. En het was juist ons plan met dat doel kennis van haar te nemen. De indrukken, die wij daarbij kregen, willen wij in een volgend opstel vertolken. Wij hebben ter wille van het schrijven van L. C. eerst een omweg moeten maken om dit doel te bereiken. AdTertentiëa moeten des namiddags te nu» aan het bureau bezorgd zyn, willen zjj des avonds nog worden opgenomen. Zooals wjj Dinsdag in het kort meldden heeft de reg ering bjj de Tweede kamer een wets ontwerp ingediend tot het instellen van eene nieuwe ridderorde. Zj zal volgens dat ontwerp strekken tot vereerende onderscheiding van Nederlanders of vreemdelingen, die zich jegens H. M. en den staat oi jegens de maatschappij op bjzondere wjze hebben verdiensteljk gemaakt. Deze orde draagt den naam van de Orde van Oranje Nassau. Het grootmeesterschap van deze orde is onafscheidelijk aan de kroon der Nederlanden verbonden. De orde bestaat nit vyf klassen en eene eeremedaille is daaraan verbonden. Alle benoemingen in de orde geschieden by Koninkljk besluit. De ridders der eerste klasse orde dragen den naam van grootkruizen der tweede klasse van groot-ofiicierder derde klasse van komman- deurs; der vierde van officier, en die van de vjtde klasse enkel den naam van ridder. Het versiersel dezer orde bestaat in een kruis met acht geparelde punten en een doorloopende laurierkrans tusachen de armen en gedekt door een koninklijke kroon, alles van goud voor de eerste vier klassen en van zilver voor de vjfde klassede armen van het kruis zjjn wit geëmail leerd met blauw geëmailleerd hartin het midden van het kruis bevindt zich een blauw geëmailleerd rond schild, omgeven door een wit geëmailleerden rand, beiden met goud omljst, aan de eene zjjde op het ronde schild de Leeuw, zooals hjj op het wapen van het r jk voorkomt, en op den rand in gouden letters de woordenJe maintiendrai, en aan de tegen- zjjde op bet ronde schild eene met eene gouden koninkljjke kroon gedekte gouden W en op den rand in gouden letters de woordenGod zy met ons. Voor militairen worden, in stede van den laurierkrans, aan het versiersel aangebracht twee zilveren zwaarden met gouden gevest, schuin gekruist achter het ronde schild. Het lint is oranje tusschen twee strepen Nassausch blauw, de kleuren gescheiden door eene smalle witte streep. Bj het ontwerp worden verder de teekens van onderscheiding der klassen geregeld. Tot goedmaking der onkosten der orde wordt jtarljks eene som op de staatsbegrooting ge bracht. Het lidmaatschap en versiersel dezer orde kan niet worden verloren dau tengevolge van eene onherroepelijke veroordeeling tot gevange nisstraf van drie jaren oi tot zwaarder strai. De kanselier van de Orde van den Nederland- schen Leeuw is tevens kanselier dezer orde. Het versiersel dezer orde wordt aan den be noemde geljktjjdig met het afschrift van het koninkljk besluit zjjaer benoeming uitgereikt en bj bevordering tot hoogeren rang oi over lijden aan den kanselier teruggezonden. In de memorie van toelichting motiveert de regeering de instelling der nieuwe orde door de behoefte om voor net onderhouden van goede betrekkingen met andere mogendheden met minder beperking over decoratiën te kun nen beschikken. Maar ook veie Nederlanders en vreemdelin gen, wier werkzaam leven door bevordering van het algemeen welzjn op geeBtel jk, zedelyk en stoifjljk gebied meer dan dat van anderen vruchtbaar was, hieven verstoken van eene onderscheiding, door het hootd van den staat verleend, omdat de wet van 1815 op hen be- waarlyk kan worden toegepast. Is hierdoor vaak aan velen eene teleurstelling bereid, meer rechtstreeksche nadoelen heeft ook de staat dikwjls hierdoor ondervonden. Menig voorwerp van kunst- en wetenschap pelijke of geschiedkundige waarde heett nier door geen plaats in onze openbare verzamelin gen gevonden, en niet zelden is het gebeurd, dat reizigers in onze koloniën de vruchten van hun wetenschappeljk onderzoek niet afstonden aan onze musea, doch aan die in het buitenland, omdat zy zich daar wel, doch Uier niet, met eene ridderorde zagen begiltiga. Voor de toekenning van de Oranje-Nassuu- orde, volgens art. 1, wordt door ue regeering gedacht aan het eeren van hen, die door aan kweeking van godsdienstzin, zedelykheid en menschenliefde, of door werkzaamheid op het gebied van kunst en wetenschap, van handel en zeevaart, van hyverheid en landbouw, de geesteljke en stoffelyke belangen der natie op sneer dan gewone wyze hebben bevorderd

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1891 | | pagina 1