N°. 248.
134e Jaargang.
1891.
Woensdag
21 October.
Wel te overwegen!
Middelburg 20 October,
Deze courant verschijnt d a g e I fj k
met uitzondering van Zon- en Feestdagen*
Prfjs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.-^
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën20 cent per regel; Bij abonnement lagerj
Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen; van 17 regels 1.50;
iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte;
HIIIDIIIilltl.SillF (III IHM.
w
Themiiiiieter.
Middelburg
Agenten te Vlissingen: P. G. de Yet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te KrainingenF. v. d. Peijx, te Zierikzee: A. C. de Mooir, t( Tholen: W. A.
Advertentlëa
Door den bekenden jonkheer Henry Tindal
is dezer dagen eene kwestie ter sprake
gebracht, die reeds enkelen bladen stof gaf
tot opmerkingenen die ook wel eenige
nadere beschouwing verdient.
Wanneer wij haar van nabij bezien en
ons gevoelen daarover onder de oogen onzer
lezers brengen, dan stellen wij daarbij op
den voorgrond dat wij ons moeten plaatsen
meer op het standpunt van den leek dan
op dat van een deskundigemaar tevens
hoe er, op grond van het feit dat een man
van het vak, zooals de heer Tindal is, die
zaak ons voorstelt, er voor ons geen reden
is om aan de waarheid en de juistheid van
zijne redeneering te twijfelen.
Bovendien, de heer Tindal vangt zijn
jongsten „Open brief aan zijne Excellentie
den Minister van oorlog" aan met eene
betuiging van ingenomenheid aan den heer
Seyffardt, wiens „oud-leerling en oud-kame
raad" hij is, over diens benoeming tot minister
van oorlog. Op vele hoofdpunten waren en
zijn beiden hetzelfde gevoelen toegedaan
en de heer Tindal acht het daarom ook een
geluk voor het vaderland dat de heer Seyf
fardt aan het hoofd van het departement
van oorlog geplaatst werd.
De verhouding tusschen beiden waarborgt
ons dus dat wij van de zijde des heeren
Tindal niet te doen hebben met een be
strijding tort et a travers; het zwijgen zal
nu wel het best zijn voor hen, die, zooals
bij vroegere aanvallen, door hem gericht
tegen het ministerie van oorlog, durfden
gewagen van parti-pris of nevenbedoelingen.
Wij ontmoeten den heer Tindal trouwens
nu op zuiver en practisch terreinop dat
van het algemeen belang.
Bij het nagaan der begrooting van oorlog
viel zijn oog op een deel der gelden, noodig
voor den Grooten staf; en wel dat deel,
waarbij plus minus dertig duizend gulden
wordt uitgetrokken voor tractementen, toela
gen, enz., van de adjudanten en ordonnance-
officieren van H. M. de koningin.
„Mij dunkt" en wij geven nu een
oogenblik aan den heer Tindal het woord,
zooals hij dit richt tot den minister van
oorlog „deze uitgave is geheel overbodig
en derhalve in strijd met 's lands belang.
Om dit te bewijzen moeten wij nagaan,
wat de oorspronkelijke werkkring was van
deze officieren, die vroeger behoorden tot het
zoogenaamd militaire huis des konings.
Het waren officieren, die aan den opper
bevelhebber van zee- en landmacht waren
toegevoegd om, zoowel in tijd van vrede, als
in tijd van oorlog, dienst te doen als adjudant
of als ordonnance-officier bij dien opperbevel-
hebber.
Na het overlijden van Z. M. den koning
is er geen aangewezen opperbevelhebber van
zee- en landmacht. Met het verdwijnen van
den opperbevelhebber houdt dus van zelf
de reden van bestaan op van adjudanten
en ordonnance officieren van dien bevelhebber.
Thans zegt men dat die officieren moeten
dienen tot verhooging van den luister der
kroon.
De vraag is echteris dit een voldoend
motief om een aantal officieren aan den dienst
van het leger te onttrekken
Ik zou niet gaarne willen dat gij mij
verdacht iets te willen ontnemen aan den
luister der kroon, maar ik geloof dat er
dignitarissen genoeg zijn om de kroon luister
bij te zetten zonder dat het noodig is hiervoor
ook nog actief dienende officieren te be
stemmen.
Als men den Staats-Almanak opslaat, dan
ziet men dat aan het hof verbonden zijn een
elftal zoogenaamde groot-officieren met ver
schillende schoon klinkende titels, als groot
meester, opperkamerheer, opperjagermeester,
opperstalmeester, opperschenker, enz. Verder
meer dan honderd kamerheeren in gewonen
en buitengewonen diensteen elftal kamer'
jonkers, een zevental jagermeesters, stal
meesters in gewonen en buitengewonen dienst
hofmaarschalk en ceremoniemeesters, en
eindelijk een vijfendertigtal adjudanten in
buitengewonen dienst.
Men kan dus klaarblijkelijk de kroon luister
genoeg bijzetten, ook zonder de tegenwoor
digheid der officieren, wier tractementen enz.
op de begrooting van oorlog voorkomen.
Temeer nog daar het aantal kamerheeren en
adjudanten in buitengewonen dienst onbepaald
is en ook de overige betrekkingen zoo noodig
wel voor uitbreiding vatbaar zullen zijn.
Zonder het oorlogs-budget te bezwaren, is
het dus mogelijk den luister der kroon onbe
paald te verhoogen.
Het komt mij derhalve niet juist voor dat
op dezen grond de uitgaven voor de adju
danten en ordonnance-officieren van H. M.
de koningin verdedigd worden.
De eigenlijke werkkring van deze heeren
adjudanten en ordonnance-officieren bij onze
jeugdige koningin zal velen met mij zeker
duister zijnen menigeen zal wellicht met
mij zich geen goed denkbeeld kunnen vormen
van de diensten, die deze actief dienende
officieren het koninklijk kind moeten bewijzen.
De generaal-majoor graaf Üumonceau is
aangesteld tot particulier secretaris van H. M.
de koningin.
Nu zullen de gevoelens misschien uiteen-
loopen over het nut van een particulier
secretaris bij eene elfjarige koningin, maar
zelfs diegenen, die van het nut van een
dergelijken secretaris overtuigd zijn, zullen
waarschijnlijk toegeven, dat het nu juist
niet noodzakelijk is hiervoor een generaal,
majoor aan het leger te onttrekken.
Een der adjudanten van H. M. de Koningin,
de kapitein der infanterie jhr De Ranitz, is
benoemd tot particulier secretaris van H. M.
de Koningin-Weduwe-Regentes, terwijl een
van de ordonnance-officieren hem in die taak
behulpzaam is.
Het spreekt van zelf, dat, zoodra H. M.
de Koningin-Weduwe het regentschap over
het koninkrijk had aanvaard, zich bij haar
de behoefte aan een particulier secretaris,
of wellicht aan meer secretarissen, deed
gevoelen. Hoe natuurlijk dit ook zij, meen
ik niet, dat 's lands belang er mede gebaat
kan zijn, hiervoor actief dienende officieren
te bestemmen.
De staat is verplicht de ambtenaren te
betalen, die in dienst zijn van den staat,
het is echter te eenenmale onjuist, dat de
Staat ambtenaren zou bezoldigen éis particulier
secretaris van iemand zijn, dus, zooals de
naam zelf aangeeft, in een geheel particuliere
betrekking geplaatst zijn.
Bovendien heeft het plaatsen van een
actief dienend kapitein der infanterie, als
particulier secretaris bij H. M. de Koningin-
Weduwe Regentes, in depractijk overwegende
bezwaren, waarop ik het niet noodig acht
thans in het publiek de aandacht te vestigen.
Aan het behoud van het zoogenaamde
militaire huis der Koningin is, zoover ik
weet, geen enkel voordeel verbonden. Al
wilde H. M. de Koningin in tijd van oorlog
haar adjudanten en baar ordonnance-
officieren aan den opperbevelhebber afstaan,
dan nog zou het de vraag zijn of deze
officieren het best berekend zijn voor die
taak, want een groot, nadeel van het militaire
huis der Koningin is dit, dat jaren laDg
dezelfde officieren aan den dienst in het
leger worden onttrokken. Er bestaan voor
beelden van dat iemand in zijn diensttijd
opgeklommen is van den rang van luitenant
tot dien van generaal, zonder om zoo te
zeggen éen dag dienst te doen in het leger.
Het moet voor de opvolgende ministers
van oorlog dan ook geen gemakkelijke taak
geweest zijn, steeds te kunnen constateeren,
dat dergelijke officieren geschikt waren voor
bevordering en dat iemand, die nooit in
het leger gediend heeft, geschikt zou zijn
in tijd van oorlog een generaal's commando
te voeren.
Dit geval is bovendien volstrekt geen uit
zondering; verreweg het meerendeel van de
officieren, die verbonden zijn aan het Mili
tair Huis der Koningin, zijn sedert lange
jaren in dezelfde betrekking geplaatst, velen
van hen maakten in dien tijd promotiën, zoo
dat het zeer moeilijk zal zijn op eenigszins
goede gronden te kunnen constateeren o
deze officieren al of niet geschikt, of nog
geschikt zijn voor den raDg, dien zij in het
leger bekleeden.
Hoe meer men de zaak van naderbij be
schouwt, hoe meer men zich moet verbazen
over het denkbeeld een Militair Huis van de
Koningin in het leven te roepen.
Noch in tijd van vrede, noch in tijd van
oorlog kan men zich gevallen voorstellen,
waarin de officieren van dit Militair Huis in
hunne tegenwoordige betrekkingen werke'.ijk
van nut zouden kunnen zijn.
Afgescheiden van het Militair Huis, dat
thans door den staat bezoldigd wordt, is
zelfs het denkbeeld van een Militair Huis
der Koningin zóo vreemd, dat ik menig
maal gezien heb dat velen moeite hebben
een glimlach te onderdrukken, wanneer de
dagbladen vermelden, dat weder een van
onze generaals of admiraals benoemd is tot
adjudant in buitengewonen dienst vanH. M.
onze elfjarige Koningin,
Het zullen dan zeker ook wel zeer buiten
gewone omstandigheden moeten zijn, waarin
deze adjudanten in buitengewonen dienst
H. M. van dienst zouden kunnen zijn.
Dergelijke benoemingen schaden echter
het land niet en wellicht zijn zij aangenaam
voor de betrokken personen; hiertegen, kan
dus geloof ik, geen bezwaar bestaan. Maar
met des te meer kracht kan men daarom
aandringen op het opheffen van het actief
dienend Militair Huis, want in de buitengewone
gevallen, waarin onze jeugdige Koningin
officieren als adjudant of ordonnance-officie
ren kan behoeven, zouden het ontzaglijk
aantal adjudanten in buitengewonen dienst
gerust kunnen voorzien".
Ziedaar wat den heer Tindal over deze
niet onbelangrijke kwestie in het midden
heeft te brengen. Wij vernemen daaruit
hoe eigenaardig het toegaat met de leden
van het Militaire huis der koninginhoe
dit lidmaatschap geen zware eischen stelt
en hoe dat geheele Militaire huis eigenlijk
best gemist kan worden. Trouwens, waar
koningin Victoria van Engeland, keizerin
van Indië, het zonder zulk een huis doet,
zal onze koningin het evenzeer wel zonder
kunnen stellen.
Over éen punt verschillen wij in meening
met den heer Tindaln. 1 omtrent de be
zoldiging door den staat van den particulieren
secretaris eener koningin of eener koningin
regentes. Ons dunkt de kosten daarvoor
moet de staat wel degelijk dragen, omdat
tal van werkzaamheden door zulk een se
cretaris worden verricht ten behoeve van
eene koningin als hoofd van den
staat. Het is zoo hoogst moeilijk in deze
eene juiste grens te trekken tusschen de
bemoeiingen, welk zulk een vorstelijk per
soon heeft in haar particulier belang en ter
wille van het hooge ambt dat zij bekleedt.
Honderden stukken die behandeld, dui
zenden telegrammen die beantwoord moeten
worden, zijn haar toegezonden in hare hoe
danigheid van hoofd van den staat. Enter
behandeling, ter beantwoording daarvan mag
de gemeenschap, die de koningin vertegen
woordigt, zich wezenlijk wel de kosten ge
troosten van iemand, die H. M. daarbij terzij
staat en het werk doet.
In hoever nu echter juist bij voorkeur uit
militaire kringen een persoon moet gezocht
worden voor een dergelijk ambt is ons niet
duidelijk al valt dit op het oogenblik zeer
goed te verklaren uit de sympathie die
wijlen koning Willem III voor die kringen
hadeene sympathie welke hij deelde met
meerdere mannelijke hoofden van verschil
lende staten. En dat de koningin-regentes
de eenmaal aangewezen personen handhaafde
wie zal daarvan H. M. een verwijt ma
ken Toch blij ft het voor ons altijd een
meer gewenschte toestand dat ook in der
gelijke betrekkingen het burgerlijk element
meer de overhand verkrijge, zij het dan ook
dat de uiterlijke glans daardoor iets ver-
mindere. Vergissen wij ons niet dan had
wijlen H. M. koniDgin Sophie een burgerlijk
secretarisal maakt dit ook eenigszins een
onderscheid met den toeBtand, waarin wij
heden ten dage verkeeren,
Een Militair huis voor eene koningin heeft
voor ons in het algemeen reeds weinig aan
trekkelijks afgescheiden nog van de groote
schaduwzijden, die daaraan uit financieel en
militair oogpunt zijn verbonden. De luister
der kroon is zegt jhr Tindal bij voor
komende gelegenheid wel op andere wijze
voldoende ten toon te spreiden, zonder dat
kostbare huis te behouden waarom dan ook
eene vorstin te omgeven met een kring van
mannen, die ten eerste het land gewichtiger
diensten kunnen bewijzen en ten tweede, al
verblinden zij door den glans hunner unifor
men, de gedachte in de hand werken dat
niet de werken des vredes wier bevor
dering zoo eigenaardig op den weg eener
vrouw ligt maar wel die van het zwaard
hoofddoel van H. M.'s regeering is.
En biedt zulk een kring van mannen ook
niet voor de toekomst zijn gevaren op, in
verband met art. 58 der grondwet
De koning verklaart oorlogzoo luidt het
daar nog altijdniettegenstaande het bij de
herziening in 1887 van die wet reeds te
voorzien was dat eenmaal zulk een recht
zou komen in handen van eene zwakke vrouw,
die allicht een speelbal kan worden van de
eene of andere clique.
Op dit oogenblik bestaat dit gevaar niet
maar wie zegt wat over eenige jaren allicht
het geval zal zijn, en hoe het belang van
het militaire element in de omgeving onzer
vorstin soms kan meebrengen om H. M. aan
te sporen tot gebruikmaking van dit haar
bij de grondwet toegekend recht
Dat ons land door de bewuste bepaling
in de grondwet allicht in gewaagde onder
nemingen kan worden gesleept is, gelijk
algemeen bekend, reeds eenmaal gebleken
toen een mannelijk lid van het huis van
Oranje op het punt stond daarvan gebruik
te maken. Wie kan voorzien wat in deze
de toekomst ons brengen zal bij de sterk
geprononceerde richtingen, die er in de
algemeene politiek vallen waar te nemen
en in verband met toestanden, die wij niet
nader behoeven te ontvouwen
Het is daarom te meer gewenscht dat
uitsluitend als adviseur van onze koningin
in militaire zaken optrede de eenig daartoe
aangewezen mande minister van oorlog,
aan wiens invloed allicht door de leden van
zulk een militair huis wordt afbreuk gedaan.*)
Ook uit dat oogpunt meenen wij dat de
wenk tot opheffing van dat huis, waarvoor
de heer Tindal verder zooveel aangaf dat
ten gunste ervan pleitte, ernstige overwëging
verdient. Er zijn wezenlijk wel gewichtiger
zaken, waarvoor het Nederlandsche volk zijn
belastingen kan offeren dan voor eene
instelling, die buiten den tijd en waarvan
het nut al zeer twijfelachtig is.
Wij hopen daarom dat een der liberale
leden van de Tweede kamer deze zaak eens
ter sprake brengen zal in de partij-vergade-
ring en men desverkiezende in overleg
met den minister van oorlog het eens
mag worden over de beste wijze om in de
kamer deze teere kwestie in het openbaar
te behandelen.
Dit was door ons reeds geschreven,
toen wij in de N. Rott. Crt. het vol
gend bericht lazen „H. M. de Koningin-
Regentes wenscht zich voor te behoudende
keuze van een kolonel als chef voor het
regiment grenadiers en jagers, terwijl de
tegenwoordige minister van oorlog vermeent,
dat na 's konings overlijden dat recht op
hem is overgegaan."
Zouden hierbij niet reeds invloeden, waarop
wij doelden, in het spel zijn De kwestie
is, dunkt ons, niet gemakkelijk te beslissen.
Wanneer alle rechten van den koning op de
koningin-regentes overgegaan zijn, dan zou
H. M. op grond van art. 60 der grondwet
met haar eisch in haar recht zijn. Maar
dan nog vragen wij waar eene vrouw van
een dergelijk recht niet zoo licht afstand
doet, wat staat er dan ons voor de deur
wanneer eene jeugdige koningin ook in deze
van hare privileges gebruik en vooral
eens misbruik wil maken?
Het Vaderland teekent bp het gisteren mee
gedeelde bericht der Zwolsche courant in zake
eene nieuwe legerwet aan
Tegenover deze quasi-geestige opmerking,
moeten wp herhalen, dat het bericht geheel uit
de lucht was gegrepen. Wanneer de nieuwe
legerwet gereed zal zjjn, is nog onmogeljjk te
voorzien. Het zou trouwens een treurigen indruk
gaven van den ernst des ministers, alB hp nu
reeds gereed was, of als, geljjk de corr. mede
te verstaan gaf, zjjn ontwerp slechts eenigszins
zou afwjjken van het door hem zoo heitig en zoo
herhaaldelijk veroordeelde ontwerp-Bergansius.
De Standaard geeft in zjjn gewonen Btjjl eene
verhandeling over uitbreiding van't kiesrecht.
Als ge die uitbreiding beso houwt als eene
aanranding van de maiesteit Oods, dan moeten
de anti-revolutionnairen er tegen zjjn, maar
als die uitbreiding plaats heeft in christeljjk-
democratischen zin, dan mogen zjj er ook wel
een handje aan helpen, 't Hangt er dus maar
af, hoe je 't ding bekjjkt.
Volgens de anti-revolutionnairen mag nooit
de macht bjj het volk berusten, er is geen
sprake van een maiesteit des konings of der
koningin, indien deze niet van God afstraalt.
Waaruit dan volgt, dat republieken als
Zwitserland, de Yereenigde Staten van Amerika
en onze republiek, die door den volkswil ge
vestigd zjjn geworden, eigenljjk in strjjd zjjn
met Gods bedoelingen.
Wjj denken er anders over. Wjj zjjn in merg
en been monarchaal, omdat wjj dat de beste
wjjze van regecren achten, maar wjj meenen,
dat het volk uit alle standen en rangen, zoodra
zij iets toebrengen tot het maatechappeljjk
kapitaal, ook recht hebben om deel te nemen
aan 't beheer van die bezitting. En daar 't niet
aangaat, dat allen daaromtrent kunnen gehoord
worderi, moet het beheer gelegd worden in
handen van afgevaardigden.
Die maiesteit Gods afstralende in koningen
als Lode wjj k XIV, XV, in den landgraaf van
Hessen, die zjjne onderdanen verkocht voor
Engelsch kanonnenvleesch bah!
God schiep menschen hadde Hjj zjjne maies
teit willen afstralen in koningen, Hjj hadde
naast gewone menschen ook wel een geslacht
koningen voortgebracht.
Maar met dat vroom gebazel, waaraan
eigenljjk geen touw is vast te maken, worden
weer wat onnadenkenden en zwakken ge
hypnotiseerd; en onder de leus Christus-conso-
later koning krjjgt de Standdard-partjj hare
volgelingen.
Veronderstel dat de doleerenden iets van al
hun gebabbel meenen, waarom dan eenig ver
zet tegen eene synode, die door een koning by
de gratie Gods is ingesteld
Waarom omdat gratie Gods voor hen
geen andere beteekenis heeft dan »wjj baas 1"
Elke gratie Gods, die hen op de vingers tikt,
heeft bp hen geen gratie. W.bl. v. Z.- VI.)
De Standaard zegt dat van eene benoeming
van jhr Beelaerts van Blokland tot politieken
leider der antirevolutionaire kamerclub bp zpn
redactie niets bekend is en, volgens informatie,
ook niet bp het Centraal-Comité.
Bp kon. besluit is:
benoemd tot notaris binnen het arrond. Roer
mond. ter standplaats Budel, J. M. Dpkhoff,
candidaat-notaris te Helmond-,
dr. K. Kooy, privaat-docent aan de rpks-
universiteit te Groningen, tot en met 31December
1891 benoemd tot tpde' jjk lector in de faculteit
der geneeskunde aan de rpks-universiteit voor
noemd, om onderwps te geven in de aan den
hoogleeraar dr. Kooy kei opgedragen leervakken.
mr. P. F. Hubrecht, secretaris-generaal van
het departement van binnenlandeche zaken,
benoemd tot lid van den Raad van stateen
hem eervol ontslag verleend als secretaris
generaal van genoemd departement, met dank
betuiging voor de door hem in die betrekking
bewezen diensten. (Nog in een deel der oplaag
van ons vorig nommer medegedeeld).
Verder zpn benoemd bjj het wapen der
infanterie, tot le-luit. de 2e luit. J. M. Herold,
van het wapen, gedetacheerd bjj de landmacht
in West-Indië; bp hun tegenwoordig korps,
tot le-luit. de 2e luits. H. L. G. Donleben, van
het 2e en J. C. Grotendorst van het 7e reg.
infanterie.
Eindelpk is de eervol ontslagen telegrafist
der 2e kl. J, Raemaekers benoemd tot commiei
der telegraphie Se klasse.