N°. 202. 134° Jaargang. 1891. Vrijdag 28 Augustus. Middelburg 27 Augustus. Deze courant verschijnt d ag e 1JJ k met uitzondering van Zon- en Feestdagen: Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.==3 Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentïën20 cent per regel; By abonnement lager. Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten, benevens alle dankbetuigingen; van 17 regels 1.50; iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Ons ambachtsonderwijs. Toen het artikel in de vergadering der ONDERWIJS. ÜIT STAD EN PROVINCIE; ffiDDMRGSCHE COURANT. The ïmometer. Middelburg 27 Aug. nu. 8u. 65 gr. m. 12 tl 75 gr., av. 4 u. 78 gr. F. Verwacht Z. wind. Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W.Bolland, teKrniningen: F. v.d.Peijl,teZierikzee: A.C.deMooij,teTholen: W. A. van Nietjwinhoijzen en te TemeuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmar, te Botterdam, de Gebb. Bedintanie, te 's Gravenhage, en A. de la Mar Azn., te Amsterdam. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. Advertentiën moeten deB namiddags te één nut aan het bureau bezorgd zjjn, willen zjj des avonds nog worden opgenomen. Daar gebeuren op de wereld, en vooral daar waar even slechts de politiek erbij be trokken is of wordt, vaak dingen die iemand de handen van verbazing in elkaar doen slaan; of de oogen doen wrijven om zich toch vooral te overtuigen dat men niet droomt maar wel degelijk klaar wakker is. Zoo wordt thans met veel ophef verkondigd dat de afgetreden minister van binnenlandsche zaken jhr mr A. F. de Savornin Lohman nog wel de gegevens had opgevraagd, die noodig zijn om den maatstaf vast te stellen, waarnaar subsidies aan de ambachts scholen zullen worden uitgekeerd. Van andere zijden gaat men nog verder; daar wordt denvolkemetnog luider ophel kond gedaan dat wanneer er dit jaar op de begrooting een post voor ambachtsonderwijs voorkomt, „de ambachtsscholen die gunstige, Zij het al rechtmatige" dit staat te lezen in een anti-revolution- nair blad beschikking niet aan den heer Tak, maar aan den heer De Savor nin Lohman te danken hebben." Daar worden van dienzelfden kant en ook uit den mond van zich noemende liberalen beweringen geuit in verhand met dat am bachtsonderwijs, die kant noch wal raken. Men slingert verwijten naar het hoofd van „de meest vermogende, schatrijke, toon gevende mannen op politiek gebied;" van liberale regeeringen en gemeenteraden, die de macht en de meerderheid bezaten om flinke maatregelen in te voeren en door te zetten" omdat zij, naar het heet, „jaren lang een dure roeping verzaakten met be trekking tot onze arbeiders, onzen zooge- naamden „minderen man". „Minister De Savornin Lohman is de eerste geweestdie van achter de groene tafel onverholen sympathie betuigd heeft voor het streven der wakkere oprich ters van ambachtsscholen." Ook dit lezen wij in het christelijk-historisch blad ïn ons gewest, dat tevens verklaart met ingenomenheid melding gemaakt te hebben van het jongste congres voor am bachtsonderwijs, onlangs te Haarlem ge houden. Alleen neemt dit blad het eenigzins kwalijk dat op dit congres de wensehelijkheid werd uitgesproken „dat het particulier initiatief, zooals zich dat thans in zake ambachtson derwijs openbaart, zoo spoedig mogelij,k krachtige subsidie ontvange van gemeente, provincie en rijk, opdat langs dezen weg het in bloei toeneme en zoodoende de weg ge baand worde tot een definitieve regeling van vak- en ambachtsonderwijs over geheel Nederland." Het had allen schijn, meent het Goesche blad, of men door de aanneming van die motie het ministerie inzake ambachtson derwijs wilde wakker makenhet anti liberaal kabinet namelijkwant het liberale was nog niet in het levenen dit was gansch onnoodig. Het kabinet, dat nu af getreden is, was op dit pnnt op zijn gui-vive. Vóór wij verder gaan onzerzijds de op merking dat, toen het congres samenkwam, de mini8triëele crisis in vollen gang was 'en er dus hoegenaamd geen idee kon wezen 'om steun te vragen van het demissionaire kabinet. Het congres zal dan ook, naar onze meening, bedoeld hebben zich in het algemeen slechts over deze belangrijke kwestie uit te spreken, zij het ook misschien, nu een liberaal kabinet te wachten stond, met de gedachte op meerdere kans op succes dan voorheen. Het anti-revolntionnaire blad redeneert echter slechts in den door ons aangehaalden geest om gelegenheid te hebben jhr. De Savornin Lohman een pluim op den hoed te steken; hij toch won het in deze zelfs boven zijn collega Mackay. „Deze had" wij geven nu even het woord aan ge noemd orgaan „toen hij nog midden in de schoolwetdrukte zat, op de vraag wat de regeering voor het ambachtsonderwijs zou doen, een ontwijkend antwoord gegeven doch toen dezelfde vraag bij de begrooting voor 1891 weder ter sprake kwam, gaf minister Lohman, die zijn ambtgenoot in middels was opgevolgd, een zoo duidelijk mogelijk blijk dat hij met de zaak van het ambachts- en vakonderwijs mee leefde, en aan voorziening in de behoefte dacht. „Hij zei namens de regeering zijne mee- niDg in deze woorden „„De Regeering deelt geheel in het gevoe len dat de ambachtscholen voor den hand werksman van zeer groot nut zijn. Daaruit volgt echter geenszins, dat het daar gegeven onderwijs van regeeringswege behoort te worden geregeld. Maar wel rijst de vraag, of hetgeen door particuliere krachten, met snb- sidiën van gemeente en provincie, in het leven geroepen wordt, niet ook van Staats wege behoort te worden gesteund. „„Dit zal evenwel niet zonder groote uit gaven mogelijk zijn. De zaak is bij de re geering in ernstige overweging."" „De regeering, en met name de heer Loh man, had toen op dit punt een gevestigde meening; en wel: geen regeling van staats wege, maar een bijspringen van den staat waar particuliere krachten' met die van gemeente en provincie te kort schieten. Een meening die van den heer Lohman althans bekend was, en ook verwacht mocht worden want weinige mannen met een adelijken titel kennen het volk zooals hij en leven zoo met en onder de lagere standen en den eigenlijken ambachtsstand als deze oud-minis ter." Die lofrede, na de zeer flauwe toezegging van den minister, klinkt vrij zonderling en te meer omdat, toen later het liberale lid der Tweede kamer, de heer Heldt op de kwestie nog eens terugkwam, de minister wees op de financieele verplichtingen,die het gevolg zouden zijn van een voldoening aan den aandrang van de Kamer, inzake steun van 's rijkswege voor het ambachtsonderwijs. Dit toch zou veel geld kostenen de Kamer mocht, zeide hij, naderhand niet te veel moeilijkheden maken, wanneer het op betalen van de rekening aankwam". En toen ook in een der afdeelingen van de liberale Eerste kamer stemmen zich lieten hooren om op steun aan te dringen voor het ambachtsonderwijs en uitvoerige beschouwingen gehouden waren over de belangen daarvan, toen verklaarde de minister zeer vormelijk dat het hem aangenaam was te vernemen dat men ook in die Kamer bereid bleek om, voor het geval dat de overweging van jiit aangejegen onderwerp de regeering mocht nopen nieuwe uitgaven voof te stellen, de noo- dige gelden voor dit doel toe te staan. Zoo liet de minister zich door libera len langzaam aan voortslepen en voort stuwen in eene richting, waarin hij, tijdens hij nog lid der Tweede kamer en leider der anti-revolutionnaire partij was, zich nooit heeft bewogen. En toen hij eindelijk zag dat het in de beide kamers ernst was met de opmerkingen over het ambachtsonderwijs, toen heeft hij gegevens laten verzamelen en ten slotte naar men beweert op eene begroo ting, die hij zoo goed als zeker was dat hij niet behoetde te verdedigen een post voor dit doel uitgetrokken. Of dit waar is, zal misschien weldra blijken. Over die niets beteekenende woorden en feiten nu wordt een ophef gemaakt, alsof er slechts éen behartiger is der volksbelangen, en wel jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman. Zij zijn zelfs de aanleiding dat minister Mackay achteraf geschoven en minister Loh man op een voetstuk geplaatst wordt. Zij geven de vurigste lofrede in de pen op hem, die, naar het heet, „de eerste is geweest, welke van achter de groene tafel onverholen sympathie betuigd heeft voor het streven der wakkere oprichters van ambachts scholen." Daar zullen nog wel meerderen zijn die, evenals wij, oogen en ooren niet goed ver trouwen, wanneer zij zulke dingen lezen en Zoon overdreven verheerlijking grenst aan het belachelijke, omdat zij geheel zon der goeden grond is; en indruiseht tegen bet verleden en het streven der anti-revo lutionnaire partp in ons land, met jhr mr A. F. de Savornin Lohman aan het hoofd. Want welke liefde is ooit van die zijde voor het ambachtsonderwijs aan den dag gelegd? Welken steun hebben de ambachtsscholen, waarvan de stichters thans „wakkere op richters" heetten, van dien kant ondervonden Het was slechts een zeer geringe. De anti-revolutionnairen namen tegenover al zulke vraagstukken eene zeer lijdelijke houdiDg aan. En eerst in de laatste jaren, nu de drang naar oplossing daarvan sterker wordt, begonnen zij meer en meer te poseeren als behartigers van zulke volksbelangen. Zoolang de heer De Savornin Lohman lid der kamer is geweest, is door hem voor zoover wij ons op dit oogenblik herinneren nooit een woord in het belang van staatssubsidie voor de ambachtsscholen gesproken. Wat belette hem destijds om zelf het initiatief te nemen tot een maatregel, waarvoor hij aan het einde van zijne ministerieele loopbaan plotseling zoo van ijver blaakte? Was het wel iets meer dan politieke be rekening die hem, bij de behandeling der staatsbegrooting voor 1891, met den stem busstrijd in het verschiet, in halfslachtige termen zich quasi belangstellend deed uiten over het ambachtsonderwijs En is het niet evenzeer uit politieke be rekening dat van die noorden en van zijn weinig beteekenende handelingen, kort voor zijn heengaan, zooveel ophef wordt gemaakt? Er mocht eens eene kieswetherziening tot stand komenDan zou men eens zien hoe deze nietigheid als eene grootsche daad zal worden voorgesteld. Daarop meenden wij bijtijds te moeten wijzen. De feitelijke toestand is dat het ministerie- Mackay, en de heer De Savornin Lohman in het bijzonder, allerlei uitvluchten wist te vinden om een bepaalde toezegging te ont wijken toen van liberale zijde de behar tiging van het ambachtsonderwijs werd aanbevolen. Zelfs de kwestie der kostelooze toelating van onbemiddelde jongelieden op de rijks hoogere burgerscholen, waarnaar eerst een onderzoek moest plaats hebben, werd als bliksem-afleider gebruikt. Alsof deze kwestie en het verleenen van staatshulp aan dat ambachtsonderwijs iets met elkaar te maken hadden. De feitelijke toestand is dat al wat op dit gebied door particuliere zorg is tot stand gebracht uitsluitend te danken is aan libe rale mannen. Men herinnere zich slechts even hoe in onze provincie, in Goes, Mid delburg en Zierikzee een ambachtsschool is tot stand gekomen. Aan tegenwerking heeft het den oprichters niet ontbrokenen met uitzondering van zeer enkelen waren het wezenlijk de anti- revolutionnairen niet, die daaraan hun steun verleenden. In onze vertegenwoordiging is wij erkennen: ook van liberale zijde ten opzichte van dit belangrijk vraagstuk veel verzuimd maar wij noemen het eene schijnheilige belangstelling, die thans met zooveel luidruchtigheid van zekere anti- revolutionnaire zijde wordt aan den dag gelegd. Ons ambachts-onderwijs vraagt en ver dient meer en meer de belangstelling der regeerende macht. Er is ook op dit gebied voor onze partij eer te behalen en een dure plicht te vervullen. Dit zal de nieuwe minister van binnenlandsche zaken even goed weten als ieder ander en wij hebben goed vertrouwen dat hij daarvan spoedig blijk zal geven. In ieder geval zal de kwestie zeker wel bij de behandeling der aanstaande begrooting ter sprake komen en zal de heer Heldt wel naast zich vinden den heer De Kanter, den vader der hierboven aangehaalde motie, op het congres voor ambachtsonderwijs te Haarlem aangenomen. Zoo zal er door het initiatief van liberalen de gelegenheid geopend worden om onzen ambachtsscholen door staatshulp een krachtig bestaan te verze keren en nieuwe in het leven te roepen. Vooral op het tot stand brengen van zulke hervormingen en verbeteringen, die voor de hand liggen en geen tijd vorderen, zagen wij zoo gaarne dat de liberale kamerleden zich eendrachtig toelegden voordat de ver langde kiesrechtuitbreiding hunne werkkracht vordert. Zij kunnen dan bij de kiezers zich be roepen op het wérk, dat door ben gedaan is en aan die enkele vruchten alvast hun arbeid doen kennen. Volgens het twee en dertigste jaarljjksche verslag van het Nederlandsch gasthuis voor behoeftige en minvermogende oogljjderB, geves tigd te Utrecht, Loopende over het jaar 1890, meldden zich dat jaar asn 3588 ljjders, 1941 m. en 1647 vr. Het aantal consulten bedroeg 25,338, gemid deld ruim 81 per dag. Er zjjn 414 ljjders (232 m. 182 vr.) verpleegd geworden, met 9155 verpleegdagen bp gevolg gemiddeld ruim 25 por dag, met gemiddeld 22 verpleegdagen voor ieder. Buitendien werden 37 patiënten van elders buiten het gasthuis verpleegd, met 563 ver pleegdagen. Van de ljjders werden er 29 uit Zeeland behandeld met 14 verpleegden. In den loop der 31 jaren bedroeg het aantal behandelden uit onze provincie 1047 en dat der verpleegden 653. De algemeene rekening over 1890, iD ont vang en uitgaaf /T7768.80 bedragende, sluit met een nadeelig saldo van 1495.04. De heer N. Noordtzjj, die bjj de jongste kamerverkiezing in het district Kampen werd gekozen, heeft, op verzoek der synode te Leeuw arden, besloten docent te bljjven en voor het lidmaatschap der Tweede kamer te bedanken. In het district Kampen zal dus weldra eene nieuwe verkiezing moeten plaats hebben. De heer Noordtzjj was de candidaat der anti revolutionairen en katholiekenen verwierf 1475 stemmen. Op den candidaat der liberalen, den heer mr Th. RuysJ.Pzn, werden toenmaals 876 stemmen uitgebracht. H Uit Amsterdam wordt aan de N. R. Crt ge schreven Misschien zullen weinigen gedacht hebben, dat Ged. staten van Noord-Holland op het door den raad ingediende voorstel om een presen tiegeld aan zjjne leden toe te kennen ad 5 per zitting, schier de helft nog zouden-afdin gen. Ten minste de oorspronkelijke voorstellers zelvea meenden al zeer bescheiden in hunnen eisch te zjjn. Wie echter de geschiedenis na gaat van art. 58 gemeentewet, zal zich over de opvatting van Ged. staten niet verwonderen en als onze raadsleden op dit punt de hande lingen van de Tweede kamer van 1851 hadden geraadpleegd, menigeen hunner zoo ter raad zitting van 17 Juni jl. in de beteekenis van dat artikel zich niet zoo vergist hebben. Trouwens, in het woord .presentiegeld" ligt reeds opgesloten, dat er niet aan .schadeloos stelling" is gedacht} en toen mr Heineken, een der voorstellers, aan sommige bezwaren tegen het toekennen van een bedrag per zit ting meende tegemoet te komen door. in uit zicht te geven, dat men dan het presentiegeld eenvoudig per jaar had vast te stellen, bleek hjj de bedoeling der wet en de beteekenis van het woord geheel te miskennen. Gedeputeerde staten hebben zich in hunne be oordeeling van het raadsvoorstel eenvoudig ge steld op het standpunt van de wet. De geschie denis van art. 58 is in weinig woorden verteld. In het verslag der commissie van rapporteurs leest men, dat de gevoelens over de wensehe lijkheid van gezegd artikel verdeeld waren. Thorbecke antwoordde in zjjne Memorie (bladz. 513 der Bjjlagen tot de Handelingen 1850—51) kortweg „De omstandigheid, dat sommigen geen presentiegeld willen, en anderen het overal verlangen, bewjjst, naar de meening der regee ring, dat de wetgever beter doet, dit punt aan het oordeel van den raad te laten, dan het zelf te beslissen." Tweede kamer aan de orde kwam, werd er nadat de heer Anemaet zijn amendement om het bedrag, in plaats van door Gedep. staten, door den raad te doen vaststellen, had terug genomen slechts kort over gediscussieerd. Twee leden spraken tegen, éen voor. De mi nister antwoordde het volgende .Het schjjnt vreemd, maar het is zoomen doet soms, ik wil niet zeggen wonderen, maar toch groote dingen met een presentiegeld. Men is ijveri ger, niet omdat men 50 cent, een of twee gulden trektmaar omdat iets genoten wordt. De plicht, om de bjj woning der vergade ringen niet te verzuimen, schjjnt meer te drukken wanneer men dergeljjke uitkeering geniet. Ik geloof, mjjne heeren, dat het nut daarvan bewezen is in de steden, zoowel als ten platten lande. Men gelooft dat die bepaling de gelegenheid zal openen tot het brengen van groote sommen op de begrooting, dat het een druk zal kunnen wezen voor de gemeenten. Dit zal, dunkt mjj, niet het gevolg kannen zjjn bjj eene matige berekening, en het is geene schadeloosstelling die bjj eene matige berekening niet geljjk of evenredig zou zjjn san de schade. Presentiegeld onderstelt eene niet hooge som, en dan zullen vjjftig cent, een gulden of een daalder, bjj berekening over een jaar, altooB eene geringe som bedragen, die dan strekken zal tot aanmoediging voor hen, die het presentiegeld verlangenZoo de geachte spreker uit Zutfen bp de behandeling der wet tot regeling van de vergoeding van reis- en verblijfkosten, aan de Prov. staten toe te leggen, betreurd heeft, dat de provinciale wet van zoo danige schadevergoeding sprak, dan geloof ik dat het geval hier zeer verschillend is. De minste onevenredigheid kan voldoende zjjn om het geen als schadevergoeding beschouwd wordt, als ongeljjk en onevenredig te beschonwen. Maar datgene, waarvan hier sprake is, is geene vergoeding van schade. De wet opent alleen de gelegenheid, om waar het noodig is, of noodig wordt geoordeeld, een presentiegeld te geven, zooals tot dusverre in zeer vele ge meenten van ons land gebrnikeljjk is." Het artikel werd door de Tweede kamer met 36 tegen 26 stemmen aangenomen. Uit boven staande bij) kt, dat gedeputeerde staten zich vrjjgevig hebben betoond door het hoogste bedrag, door Thorbecke genoemd, nameljjk 2 tot 3 op te voeren. Hadden zjj willen reke ning houden met de toelichting op hun voor stel, in de raadsvergadering van 17 Juni door de heeren Heineken, Treub en Becker gegeven, waar bjj het begrip .renumeratie voor verrichte werkzaamheden" .schadeloosstelling voor tijd verlies" telkens aan het begrip .presentie geld" wordt ondergeschoven, Ged. staten zouden met volle recht de toekenning van presentiegeld op die gronden hebben kunnen weigeren. »Om te verkrjjgen, wat gjj, mjjne heeren, wenscheljjk acht" zouden zjj heb ben kannen schrjjven .is allereerst noodig wjjziging in uw geest van de gemeentewet". Benoemd tot onderwijzeres te Nieuwdorp, mej. L. M. van Gorcum te Middelburg. Yoor het examen Fransch, 1. o., zjjn te 's Gravenhage o. a. geslaagd de heer F. Beun te Biervliet en de dames A. E. Baert te Vlis- singen en G. J. v. d. Bout te Nieuwerkerk, Benoemd tot onderwijzeres aan de open bare lagere school te Overslag, op eene jaar wedde van f 475, mejuffrouw A. van der Most te Schiedam. In den ouderdom van 58 jaren is te Maas- tricht overleden de welbekende heer J. P. van de Kamp, onderwjjzer aan de rjjka-kweekschool voor onderwijzers te dier stede, vroeger hoofd der 2® openbare school te Roermond en mede werker aan het liberale weekblad De Volksvriend. De zeeloods L. van der Steen, heden te Vlissingen binnengekomen met het Eng. ss. Elbruz, van Baltimore naar Antwerpen, heeft naar men ons schrjjft gerapporteerd, dat op 22 dezer op 47° 40' N.Br. en 25° W.L, aan boord van genoemd schip is opgenomen kapitein W. A. Andrews met zjjne boot Mermaid, den 17 Juni jl. van Boston vertrokken, in een zoilwedstrjjd met de Seaserpent, kapt. J. W. Lawlor, welke laatste bereids de bestemming Land'send in Engeland bereikt heeft. De uit geloofde prjjs was een zilveren beker en 5000 dollars. Kapt Andrews had 59 dagen reis en was den 17 Aug. omgeslagen, doeh had zich na veel moeite weder in de boot weten te redden. Hjj begon gebrek aan alles te krjjgep, en wai d«i V

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1891 | | pagina 1