NV1957
1348 Jaargang.'
1891.
Donderdag
20 Augustus.
Wenken die te denken geren.
Middelburg 19 Augustus.
Deze courant versch^nt d a g e 1 y k
met uitzondering van Zon- en Feestdagen:
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.-
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën20 cent per regelj By abonnement lager;
Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen; van 17 regels 1.50;
iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte;
eessa
II11)I!IIlil RGSfflE «I KIM
Thermometer,
Middelburg 19 Aug. vm. 8 ti. 64 gr.
m. 12 u. 70 gr., av. 4 u. 66 gr. F.
Verwacht Z. wind.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij, teTholen: W. A.
van Nieüwenhtjijzen en te Tem en zenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de
advertentie-bnreau'» van Nijgh Van Ditmar, te Rotterdam, de Gebb. Belinfante, te 's Gravenhage, en A. de la Mar Azn., te Amsterdam.
Hootdagenten voor het Buitenland: te Pargs en Londen, de Compagnie générale de Pnblicité étrangère G. L. Datjbe Cee., John F. Jones, opvolger.
Advertentiën
moeten des namiddags te'IA'
aan het bureau bezorgd zij
zg des avonds nog worden öpD
ii.
{Slot.)
„Een openbaar onderwijzer, hoofd der
school", die den lezers van de Maasbode het
genoegen onthoudt nader kennis met hem te
kunnen maken, daar hij zijn naam verbergt,
gevoelde zich bijzonder aangetrokken door
de wenken van den heer Wijnen.
Hij volgens eigen getuigenis zeer aan
den godsdienst gehecht durfde verklaren,
dat vele zijner collega's niets liever wenschen
dan de bestaande neutrale hoeken door gods
dienstige te vervangen. Op eene samenkomst
van vele onderwijzers hoevelen zegt hij
niet was gebleken dat allen de meeningen
van den heer Wijnen deelden, maar uit
eigen beweging het initiatief nemen tot zulk
eene verandering, dit durfden de heeren
niet. Die „openbaar onderwijzer" gelooft
verder dat vele gemeentebesturen, zoo van
huiten maar de aandrang kwam tot het in
voeren van godsdienstige leerboeken, niet
langer werkeloos zouden blijven.
„Maar wat is het geval zoo schrijft
hij. In den regel bemoeien de Eerw. gees
telijken, de pastoors, zich te weinig met het
openbaar onderwijszij blijven te zeer op
een afstand van het onderwijzend personeel
hunner parochie, hebben niet genoeg ver-
trouwelijken, vriendschappelijken omgang
met de hoofden der scholen. En toch, een
vriendelijk, een vertrouwelijk verzoek van
den pastoor, een gepaste aandrang van die
zijde, zou voor vele hoofden der scholen
eene welkome gelegenheid, eene aanleiding,
een allerkrachtigst stimulant zijn om tot
verwezenlijking van hetgeen de heer Wijnen
beoogt, mede te werken."
Daarom zou die „openbaar onderwijzer"
den Hoogw. bisschoppen in overweging
willen geven, de geestelijkheid in dien zin
een wenk te geven, opdat de maatregel
meer algemeen werd. „Tegen die algemeene
streving zou het rijksschooltoezicht als
het zou willen dwarsboomen z. i. minder
vermogen, en het eene goede voorbeeld zou
door eene menigte andere worden gevolgd.
Men stond dan niet alleen of nagenoeg alleen
in het nemen van het initiatief daartoe."
Geen wonder dat de heer Wijnen uit die
verklaringen met genoegen ontdekte dat zijn
pleidooi niet vruchteloos is geweest; maar
lang niet onverdeeld is dat genot; want hij
meent reden tot ergernis te hebben over
de verklaring dat velen het initiatief
niet willen of durven nemen. „Dat be
wijst" zoo zegt hij in een onderschrift
op het schrijven van dien „openbaar onder
ijzer" „niets anders dan dat die heeren
ben geheel verkeerd begrip hebben van hun
plicht als Katholiek onderwijzer. Als hoofd
der school toch moet hij en hij alleen zorgen
voor de noodige leermiddelen, en daarom
ook heeft de wetgever hem belast met het
opmaken der boekenlijst. Als Katholiek
moet hij overtuigd wezen, dat hij verplicht
is der jeugd eene godsdienstige opvoeding
te geven. Dewijl nu het gebruik van Katho
lieke boeken een allerkrachtigst middel is,
om dat doel te bereiken, zoo volgt daaruit,
dat hij ook het initiatief daartoe moet nemen,
want hij, die het doel wil, moet ook de mid
delen aanwenden".
Eenzelfde plicht rust op de gemeentebe
sturen „ook zij zijn verplicht te zorgen voor
de Christelijke opleiding der kinderen hunner
gemeente en voor de invoering van gods
dienstige boeken (waar dat kan geschieden)
ook tonder aandrang van buiten. Doen zij
dat niet, dan blijven zij aan een hunner
voornaamste plichten als bestuurders te kort.
„Mocht nu een of ander onderwijzer, in de
besproken zaak, hij het bestuur tegenstand
vinden en meenen, met behulp der geeste
lijkheid, dien te kunnen overwinnen, laat
hij dan dezen steun vragen, en die zal
zeker niet geweigerd worden".
Tegen de bewering van den „openbaar
onderwijzer" dat in den regel de verhouding
{psscben bet hoofd der parochie en bet on
derwijzend personeel, ook der openbare school,
min vriendschappelijk is kwam de heer
Wijnen op. Dat is niet zoo. „In Limburg
althans bestaat bijna overal, in steden zoowel
als in dorpen, een oprechte en vertrouwelijke
vriendschap tusschen de geestelijken en de
onderwijzers. Bijna overal wordt de Cate
chismus in het schoollokaal gegeven en van
tijd tot tijd, ook gedurende de lessen, de
school bezocht".
Dit is dus de eenige eisch voor vriend
schappelijkheid dat de heeren geestelijken
de macht uitoefenen in diè school en daar
doen wat zij willen. Anders schijnt geen
aangename, prettige omgang denkbaar te
wezen. Geen wonder dat de heer Wijnen
verzekert dat „zulke verhouding van zaken
op de godsdienstige en zedelijke opleiding
der jeugd uitstekend werken zal"en dat
„een katholiek onderwijzer, die is, wat hij
wezen moetoveral de achting en de vriend
schap der geestelijken zal genieten, als hij
zelf zich niet van hen verwijdert."
Met den vriendschappelijken en dringen-
gen raad aan de katholieke onderwijzers
slechts den moed hunner overtuiging te heb
ben om katholieke boeken op de schoollijst
te plaatsen want dat dan hun de verlangde
steun der geestelijken niet zal ontbreken,
eindigt hij zijn betoog, dat wij niet kunnen
nalaten een oogenblik aan critiek te onder
werpen.
Onze lezers zullen het zeker wel met ons
eens zijn dat de verklaringen van den heer
Wijnen aan duidelijkheid en oprechtheid niets
te wenschen overlaten. Voor tweeërlei uitleg
zijn ze stellig niet vatbaar; en er spreekt
uit al zijn wenken zulk een vaste overtui
ging van het recht aan zijn zijde te hebben
dat wij geen oogenblik aan de eerlijkheid
van zijne meening behoeven te twijfelen.
Te trachten een strijder en belijder als
genoemde heer te bekeeren mag vrij wel
vruchteloos heetentegenover zijne opvatting
omtrent de taak van een openbaar onder
wijzer de onze ingang te doen vinden zal
wel monnikenwerk zijn.
Maar het algemeen belang dient toch ge
toetst te worden aan de gevolgen der toe
passing van zijne ideeën en dit doende zal
men licht begrijpen dat wij daarin een ern
stig gevaar zien voor onze openbare school;
en dat in onze oogen het streven van den
openbaren onderwijzer, die zich aan de zijde
van den heer Wijnen schaart, eene misken
ning is van zijn eigen roeping en plicht.
Dat beide heeren als hun hoogste ideaal
beschouwen „goede katholieken" te zijn, is
van hun standpunt begrijpelijk; zij kunnen
daarom toch ook zeer goede menschen wezen
en bruikbaar voor de maatschappij. Maar dan
dienen zij te bedenken dat die maatschappij
ook hare eischen heeften dat boven de
belangen van zich en hunne kerk staat het
welzijn van het algemeen, waaraan elk moet
meewerken met opoffering vaak van eigen
inzichten.
De heer Wijnen geeft met zooveel zelf
vertrouwen zijn wenken aan onderwijzers en
gemeentebesturen, en moedigt hen aan ze
op te volgen, omdat hij meent de wet aan
zijne zijde te hebben, die zegt hij
voorschrijftde kinderen tot christelijke
deugden op te leiden.
Alsof er in diezelfde wet niet in éen adem
gesproken wordt van „maatschappelijke"
deugdenalsof er nooit eenig woord geschre
ven is over de beteekenis, die aan het woord
„christelijk" moet worden toegekend, houdt
hij zich nog krampachtig vast aan de be
kende opvatting dat christelijk en b. v. katho
liek synoniem zijn.
Wanneer in katholieke gemeenten, zooals
de heer Wijnen bedoelt, een protestant of
Israëlitisch gezin zich bevindt, wordt op
diens belangen niet gelet; en met hen, die
geheel buiten de kerk staan, is het zijns in
ziens zeker volstrekt niet noodig rekening te
houden.
Voor hem en de zijnen is het voorschrift1
in al. 2 art. 33 der wet, waar de onder
wijzer verplicht wordt zich te onthouden
„van iets te leeren, te doen of toe te laten
wat strydig is met den eerbied, verschul
digd aan de godsdienstige begrippen van
andersdenkenden" een doode letter.
Juist zulke redeneenngen als die van den
heer Wijnen en den, hem bewonderenden
openbaren onderwijzer pleiten ten zeerste
voor de noodzakelijkheid van het neutraal
karakter onzer openbare school, waarop het
wezenlijk christelijk beginsel dient gehand
haafd te worden, dat eenvoudig alle men
schen leert beschouwen uit een humaan en niet
uit het een ot ander, uit den aard der
zaak eenzijdig, kerkelijk standpunt.
Dat de heer Wijnen den liberalen school
opzieners, die dat gevoelen zijn toegedaan
en daarom ook zelfs in uitsluitend katho
lieke gemeenten het neutraal karakter der
openbare school streng gehandhaafd willen
zien, daarvan een verwijt maakt, moeten
wij van onzen kant hem tot een ernstige
grief aanrekenen. Hierbij behoeft hunner
zijds geen kwestie van onwetendheid, van
antipathie tegen elk godsdienstig onderwijs
te zijnwij vinden de houding dier school
opzieners vrij wat eerlijker, wat flinker dan
die van den „openbaren onderwijzer," die
langs allerlei slinksche wegen, waarbij de
heer Wijnen hem trouw helpt zoeken, tracht
zich te onttrekken aan wettelijke voorschrif
ten. Hij handelt daardoor oneerlijk tegen
over de openbare school, wier karakter
hij miskenttegenover de bijzondere school,
aan welker belangen hij zich eigenlijk
diende te wijdentegenover zijn zedelijke
roeping om den bloei van het openbaar on
derwijs, in welks dienst hg is, te bevorderen.
En dat alles juist doet ons te meer gevaar
duchten van hetgeen de heer Wijnen zoo
openlijk verkondigde van het zoo vriend
schappelijk steun verleenen der geestelijkheid
aan den openbaren onderwijzer, waarop hij
doelt. Op die wijze wordt samengespannen
tegen een instelling, waarvan wij nog altijd,
trots of liever juist nu de schoolstrijd is
opgelost, te meer het onzijdig karakter
streng gehandhaafd wenschen.
Er is, dunkt ons, voor onze tegenstanders
nu te minder reden om dergelijke praktijken
toe te passen, nu, behalve de bekende
gelegenheid die er in de openbare school
reeds jaren bestaat om buiten de schooluren
godsdienstonderwijs te geven, de wet
sedert de jongste herziening de bijzondere
scholen van veel beter condities doet zijn
dan zij vroeger waren. Zij kunnen uit
's rijks kas toelage ontvangenhare voor
standers kunnen dus langs loyalen weg hun
doel bereikende kindereu naar hunne
kerkelijke opvatting laten leeren en opvoe
den. Wat vroeger nog eenigszins verschoon
baar kon genoemd worden, in de dagen
toen de bijzondere scholen niet gesubsidieerd
werdenhet op de openbare school op
clandestine wijze geven van onderricht in
kerkelijke leerstellingen, het lezen in den
bijbel, het bidden of danken dit alles heeft
nu allerminst reden van bestaanal blijft
het altijd voor onze tegenstanders gemak
kelijker de school, die door allen bekostigd
wordt, te misbruiken dan inrichtingen in
het leven te roepen, waarvoor men zelf zich
opofferingen moet getroosten.
De concurrentie met de openbare school
is thans mogelijk geworden.
Laat men daarom den strijd van beide
zijden eerlijk en met open vizier strijden
en niet langs slinksche wegen trachten de
openbare school haar karakter, waarop hare
voorstanders prijs stellen, te ontnemen.
Zeer goed mogelijk dat bij zuivere hand
having van het door ons gewenschte stand
punt in de katholieke provinciën menige
openbare school onnoodig wordt, maar wij
hebben dan liever eene bijzondere katholieke
school zonder eene inrichting van gemeente
wege dan een openbare school, die slechts
den naam draagt maar den geest mist, welke
haar moet kenmerken.
Als straks een nieuw ministerie aan het
bewind komt, willen wij daarom hopen dat
het omtrent deze belangrijke kwestie waak
zaam zijn zal.
De heer Wijnen zinspeelde in zijne be
schouwing erop dat gemeentebesturen, die
naar zijne opvatting handelen en bij den
schoolopziener bezwaren ondervinden, door
den minister in het gelijk worden gesteld;
en zij daarom die hooge schoolautoriteiten
met een hooger beroep moeten dreigen." Of
de tegenwoordige minister van binnenlandsche
zaken zoo gemakkelijk de partij dier besturen
opneemt tegenover een eerlijk ambtenaar,
weten wij nietmaar dat dit bij een liberaal
minister niet zoo moge wezen, hopen, ja
verwachten wij stellig.
Nu de schoolstrijd is opgelost en aan de
bezwaren der tegenpartij is tegemoet gekomen
is de tijd van transigeeren voorbij.
En daarom te meer zijn wij den heer
Wijnen erkentelijk voor zijne beschouwingen,
die stof tot denken kunnen geven aan hen,
die weldra geroepen zijn om bij een eerlijke
handhaving der wet zooals die thans is
gewijzigd in het belang der bijzondere school
de belangen der openbare school te be
hartigen met die aanhoudende zorg, welke
de grondwet hun voorschrijft.
Volgens het Hbld zal als minister van
waterstaat optreden de heer C. Lely, ingenieur
der Zuiderzee-vereenïging, terwgl van andere
zijde als zoodanig genoemd worden de heeren
N. H. Henbet, hoogleeraar aan de Polytechni
sche school te Deltt, en de secretaris van de
Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen,
de heer Nivel.
Het Vad. zegt dat het niet juist is dat de
heer Van Tienhoven, die inderdaad Maandag
op het Loo is geweest, daar kwam om met de
regentes den dag der eedsaflegging te bepalen,
zooals in de A. Rott. Ct werd beweerd.
Bjj kon. besluit
zjjn benoemd tot leeraar aan de rjjks hoogere
burgerschool te Venlo J. L. G. Belonje, te
Amsterdam; tot leeraar aan de rjjks hoogere
burgerschool te Bergen op Zoom H. Zonder var,
te Maastricht en tot leeraar aan de rjjks hoogere
burgerschool te Zaltbommel, W. van der
Meulen, te Harderwjjk;
is in zjjnen rang overgeplaatst bjj het wapen
der art. van het leger in N.-l., de tweede-luit.
T. F. M. Bücker, van het 4e reg. vest.-art.en
is de paardenarts 3e kl. J. van Dorssen, van
het personeel van den geneeskundigen dienst
der landmacht, voor den tjjd van vjjf jaren
gedetacheerd bjj het leger in N.-I.
De door de Maatschappij Tot Nut van het
Algemeen benoemde commissie tot het instellen
van een onderzoek naar de hier te lande be
staande begrafenisfondsen, welke commissie
bestond uit de heerendr Molengraaff, hoog
leeraar te Utrecht, dr Legebtke, hoogleeraar te
Delft, en J. L. Hujjsinga, civ.-ing. te Utrecht,
is rapport uitgebracht.
De commissie heeft haar arbeid een boek
van meer dan 200 bladzjjden, groot formaat
gesplitst in1. Algemeen overzicht en statis
tiek der fondsen II. Financieele toestand
III. RechtstoestandIV. Organisatie en voor
waarden van uitkeering; V. Wjjze waarop de
begrafenisfondsen werkenVI. Grieven tegen
den bestaanden toestandVIL Voorstellen tot
verbetering.
Een aantal tabellen en ljjsten vindt men
aan het slot.
In een woord vooraf zegt het hoofdbestuur
der maatschappij, dat het hoogst belangrjjk
rapport een aandachtige overweging verdient
dat het de vrucht is van nauwgezet onderzoek,
van ernstige studie en van toewjjdenden arbeid
en dat het aanwjjst de deugdeljjke grondslagen,
waarop de maatregelen tot verbetering van den
toestand en de werking der begrafenisfondsen
in ons land moeten rnsten.
Na een beschrjjving van den gang van het
onderzoek, vermeldt de commissie het aantal en
den aard van de beschreven fondsen de ljjst
telt 433 nummers.
Van deze zjjn 192 begrafenisfondsen, 170
begrafenis- en ziekenfondsen, 12 begrafenis
fondsen (werklieden- en vakvereenigingen), 37
begrafenis- en ziekenfondsen (werklieden- of
vakvereenigingen), De fondsen zjjn zeer ongeljjfe
verdeeld over de verschillende provinciënin
Friesland vindt men éen instelling op 6919
inwoners, in Drente éen op 65.104; deze pro
vincie is 't karigst bedeelddaarna volgt
Groningen en dan Overjjsel met éen fonds op
14.785 inwoners. De provincie Zuid-Holland
bezit de meeste fondsen en geen stad is zoo
rijk daaraan als Rotterdam. In Overjjsel en
Zeeland worden geen groote begrafenisfondsen
aangetroffen.
De commissie heeft getracht door directe
telling het aantal leden der begrafenisfondsen
te leeren kennen bjj 345 instellingen is het
gelukt het aantal der ingeschrevenen tameljjk
aanwkeurig te bepalenmen vond een totaal
van 1.959,966 leden. Het verzekerd kapitaal
bjj de 345 fondsen bedroeg 127.631.455 of
f 65.12 per lid. Meer dan 90 pCt. der leden
en van het kapitaal treft men aan bjj de eigen-
ljjke begrafenisfondsen, waartoe dan ook nage
noeg al de grootere instellingen behoorende
werklieden en vakvereenigingen zjjn alsnog van
zeer geringe beteekenis. De commissie berekent,
dat het aantal inwoners van ons land, dat deel
genoot is van een begrafenisfonds, te stellen is op
2.212.407 en komt tot de conclnsie, dat de helft
der geheele bevolking van ons land verzekerd
is in een of ander fonds voor een gemiddelde
som van zestig gulden per hoofd, hetwelk een
totaal verzekerd bedrag van honderd een en
dertig millioen gulden uitmaakt. Voorts kan
worden gesteld, dat door de leden per jaar
in de fondsen wordt bjjgedragen een som van
vier millioen éen honderd duizend gulden en
dat per jaar door de fondsen uitkeering gedaan
wordt voor ruim 50.000 overledenen tot een
totaal bedrag van meer dan 2.000.000. Het
bedrag, dat per jaar van de premiën aan on
kosten afgaat, is voor het geheele rjjk ruim
1.400.000. Het totaal bedrag van de bezit
tingen der fondsen wordt door de commissie
berekend op 12J millioen, het jaarljjksch inko
men voor al de fondsen op 4f millioen gulden.
Wat de premiën betreft, zegt het rapport,
dat de tarieven op verre na volmaakt zjjn,
dat op veel gebrekkigs en vele onregelmatig
heden valt te wjjzen, maar dat de premiën
over 't algemeen zóo gesteld zjjn, dat te ver
wachten is, dat zjj voldoende zullen zjjn om
de fondsen in staat te stellen hun verplich
tingen na te komen.
Uit de beschouwingen over uitkeering en
sterfte bl jjkt, dat in 't algemeen de sterfte ge
ringer is dan bjj het vaststellen der netto
premiën is ondersteld, welke uitkomst trouwens
niet nieuw is, naar de commissie erkent.
Sprekende over de soliditeit der fondsen,
meent de commissie, dat van een groot aan
tal kan verwacht worden, dat zjj inderdaad
solide zouden bljjken, zoo een behoorljjk on
derzoek naar den toestand der financiën werd
ingesteld maar ook bg een belangrjjk aantal
is het twjjfelacbtig of de bezittingen voldoende
kunnen geacht worden. Bjj 25 fondsen vond
de commissie geen geld in kas en geen noe
menswaardige bezittingen en niet alleen bjj
kleine fondsensamen tellen deze metaalvrjje
inrichtingen circa 160.000 leden, die vol ver
trouwen hun geld storten. Beoordeeld zjjn
247 fondsen, daarvan waren 81 'goed, 89 ta
meljjk en 77 slechtdeze slechte fondsen heb
ben 333,717 leden en een verzekerd bedrag van
21,690,463.
Een correspondent der Arnh. Ct maakt de
volgende o. i. juiste opmerking:
»lk noem het een schande voor onB land,
dat er een collecte moet gehouden worden,
alsof er watersnood geweest was, tegen schade
door hagelslag, in Noord-Bradant en Limburg
geleden. Daar zjjn de maatschappjjen tot ver
zekering tegen hagelslag voor, en de landbou
wer, die zich over zulk een schade bjj mjj
beklaagt en om een gift tot vergoeding van
de geleden verliezen vraagt, zal evengoed
met ledige handen van mg gaan, als de
man, wiens onverzekerd boeltje verbrand ie.
Wat de reden van het verzuim ook is, traag
heid, zorgeloosheid of gemoedsbezwaar, ik heb
er hoegenaamd geen respect voor en kan niet
verklaren, dat een regeering het kwaad kan
aanmoedigen door inzamelingen te gedoogen
voor landbouwers, die, volgens de couranten^
ongeveer acht ton gouds aan verhagelde pro
ducten verloren hebben door eigen schuld."
De Java-Bode zegt in zgn mail-overzicht het
volgende
De verslagen van de verschillende maat-
schappgen, die hare zaken in Indië drgven,
ademen over het algemeen een geeBt van
tevredenheid, en hebben daartoe dan ook recht
bg het in verhouding tot den gewonen rente
standaard hooge dividend, dat zg uitkeeren.
Volgens het gewone spraakgebruik, dat fabrieks
steden welvarend noemt, wanneer de fabrikanten
grof geld verdienen, mag .men dus zeggen dat
de economische toestand hier te lande lang
niet slecht is, en dit te eer, nu de bedoelde
verslagen, al moeten zg hier en daar melding
maken van onvoldoende oogsten, toch roemen
over de toenemende koopkracht der bevolking,