N°. Ill 134e Jaargang. 1891. 13 Mei. Middelburg 12 Mei. Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regel: Bij abonnement lager! Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten, benevens aüe dankbetuigingen; van 17 regels 1.50; iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Bij deze courant behoort een Bijvoegsel RECHTSZAKEN. 1IIIII1BI IMiSOir. (If RIM. ~W oensdag The rm om eter. Middelburg 12 Mei vm. 8 u. 67 gr. m. 12 u. 75 gr., av. 4 u. 70 gr. F. Verw. N. O. wind en goed weder. Agenten te YlissingenP. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W.Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te Zienkzee: A. C. de Mooij, teTholen: W. A. tan Nieuwenhtjijzen en te TementenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmak, te Botterdam, de Gebe. Belineante, te 's Gravenhage, en A. de ea Mae Azn., te Amsterdam. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Datjbe Cie., John F. Jones, opvolger. A dvertenttën moeten des namiddags te één uur aan het bureau betorgd zjjn, willen zjj des avonds nog worden opgenomen. De heer mr M. J. de Witt Hamer te Middelburg heeft wat wij gisteren met een enkel woord reeds meedeelden aan de kiesvereeniging Amsterdam kennis ge geven dat hij verplicht is eene eventueele candidatuur voor de Tweede kamer af te wijzen, wijl persoonlijke redenen hem zou den verhinderen, gesteld dat zijne eventueele candidatuur mocht slagen, zich te wijden aan de taak van volksvertegenwoordiger, In zijn schrijven, waarbij hij hiervan ken nis geeft, betuigt onze geachte stadgenoot genoemde kiesvereeniging zijne sympathie voor hare opvatting om „bij keuze van candidaten de noodzakelijkheid op den voorgrond te stellen dat zij, eenmaal geko zen, de wijziging van het kiesrecht in den door haar bedoelden zin, in de eerste plaats, aan de orde zullen stellen." „Reeds sedert jaren ben ik" zoo schrijft de heer De Witt Hamer „een overtuigd voorstander van alle-mans-stemrecht en komt mij zelfs de uitsluiting van bedeelden, waar aan men zich zal moeten onderwerpen zoo lang de grondwet niet gewijzigd is, onprak tisch en onjuist voor. Tegenover de houding der liberale partij om aan het alle-mans- stemrecht lonkjes te geven uit politieke partijberekening, komt mij uw in de bres springen, voor wat in de eerste plaats noodig is om de heerschappij van het beperkte kiezerscorps te breken, volkomen juist voor. „Wel geloof ik niet, dat het alle-mans- stemrecht terstond de resultaten zal opleve ren, die sommigen er van verwachten, een gevolg van het feit, dat men de groote massa zoolang onmondig liet; maar zijne invoering zal, naar mijne overtuiging, op den duur een gezonden democratischen stroom doen vloeien, die aan ons staats- en sociaal leven ten goede moet komen." Waar dit schrijven, door de openbaarma king ervan in de AmsterdammerDagblad voor Nederland, publiek domein is geworden mogen wij ons zeker wel eene enkele op merking veroorlooven. Wij hebben ons, toen wij den naam van mr De Witt Hamer op de voorloopige can didaten lijst der kiesvereeniging Amsterdam lazen, geen oogenblik durven vleien met de gedachte dat hij zich zou beschikbaar stellen voor een candidatuur. Durven vleien zeggen wij, omdat al staan wij in menig opzicht lijnrecht tegenover den beer De Witt Hamer wij een zetel in de Tweede kamer door hem gaarne zagen ingenomen. Van het oogenblik af dat zijn academisch proefschrift: De arbeiders-vereenigingen in 1866 verscheen, zal zeker reeds bij velen de opinie zijn gevestigd dat hem de weg was gewezen, waar hij nuttig werkzaam kon zijn. En hoeveel te meer in de laatste jaren nu arbeiders-vraagstukken aan de orde van den dag zijn, en meer en meer de aandacht van de fofevertegenwoordiging zullen vor deren. Hij had daar zeker met kennis van zaken, met talent de belangen behartigd, waartoe hij steeds zoo bijzonder zich aan getrokken gevoeldegetuige o. a. zijn optre den in het belang van de coöperatie. Dit is echter niet zoo kunnen zijn persoonlijke redenen, niet het minst drukke bezigheden hebben steeds hem weerhouden een mandaat te aanvaarden. Maar bovendien: wie had mr De Witt Hamer zulk een zetel kunnen aanbieden? De partij, waartoe hij behoort, is eerst kort geleden zelfstandig opgetreden met eigen candidaten en met de liberalen heeft hij het maar zelden kunnen vinden. Dit is meer malen gebleken en blijkt ook thans, nu hij een vrij ongemotiveerde beschuldiging hun naar het hoofd werpt. Is het toch billijk zoo vragen wij pm de bedoeling der liberalen ten opzichte van hun streven naar een zoo uitgebreid mogelijk kiesrecht voor zoover de grond wet dit toelaat verdacht te maken en te spreken van hun „lonkjes geven aan het allemans stemrecht uit politieke par tijberekenin g". Onzes inziens verre van dien. Deze tirade vinden wij dan ook een alles behalve gelukkige in den brief van mr De Witt Hameren eene gevaarlijke tevens, waar hij tegelijkertijd den handschoen opneemt voor het radicale clubje, dat in Amsterdam zijn zetel heeft, en door leven maken tracht te vergoeden, wat het aan getalsterkte mist. Allicht komen, bij het hooren van dergelijke opmerkingen aan het adres der liberalen, allerlei vragen ten op zichte der radicalen hij deze en gene op, o. a. zetelt bij hen louter de zuivere, onver- valschte belangeloosheid Zijn er onder hen niet, die „van huis uit" heel andere gedachten koesterden omtrent menig vraagstuk van den dag, dan zij thans belijdenen bij wie de invloed der stroomingen van de laatste jaren zich vrij wat meer heeft doen gevoelen dan bij tal van liberalen Die laatste vraag doen wij te vrijer, omdat wij in mr De Witt Hamer altijd door ten opzichte van allemans stemrecht een con sequent man hebben gevonden. Maar toch zou het ons verbazen als hij in alle opzichten den invloed der jaren heeft kunnen ontgaan en bij hem ook met die jaren de ideeën omtrent sommige punten niet gewijzigd zijn. De politieke eerlijkheid gebiedt voorzeker om dit laatste vooral niet uit het oog te verliezen. Met de jaren wijzigt zich ook de „geavanceerdheid"met de jaren en de tijdsomstandigheden veranderen de gedachten bij liberalen, radicalen, zoowel als anti liberalen. De billijkheid brengt daarom meej dat men geen bijoogmerken zoekt, vooral niet waar, zooals bij de liberalen in casu het stemrecht, er feiten te over zijn om aan te toonen hoe, zelfs vóór, bij en sedert de grondwetsherziening van 1888, de geavan ceerde ideeën onder hen de overhand hebben verkregenen hoe het manifest der Liberale TJnie een consequente uiting is van de ge dachten, die onder de iiberalen reeds jaren lang hebben gewoeld. Dat dit manifest den radicalen tegenviel was licht te begrijpen. Men ziet niet gaarne zich ontnomen wat men als monopolie wil behouden. En terecht merkte het Vaderland Zondag op dat, toen het manifest in ontwerp verscheen, het een oogenblik was alsof het hoofdorgaan der radicalen tot het inzicht was gekomen, dat de liberalen toch eigenlijk niet zulke ellendige verworpelingen en af schuwelijke huichelaars zijn, als waarvoor zij steeds waren versleten. Maar die wel willende stemming duurde niet lang. Ouder gewoonte werd weder met Argus-oogen gezocht, niet naar wat vereenigt, maar naar mogelijke geschilpunten, en vaardig werd weder de geest der verdachtmaking, die niet kan gelooven, dat het den liberaal ernst is met wat hij beweert. En de tactiek vond bijval om, met terzijdestelling van alle andere hervormingen, van de kiesrechtuit breiding het shibboleth te maken, dat zou vergunnen opnieuw een welkome scheidslijn te trekken tusschen de moreele radicalen en de onwaardige liberalen." Waar mr De Witt Hamer niet heeft kun nen nalaten om in de enkele regelen, tot de kiesvereeniging Amsterdam gericht, aan die taktiek mee te doen, zou het zeker goed geweest zijn, zoo hij tevens eenige gronden voor zijn beweren had aangevoerd en acht ten wij ons gedrongen daartegen een enkel woord van protest te doen hooren. Zulke uitingen betreuren wij te meer, om dat daardoor de klove, die tusschen radicalen en liberalen bestaat, noodeloos grooter wordt gemaakt. Het geheele verschil tusschen beide toch komt ten slotte nêer op eenige meerdere of mindere haastigheid of op de kwestie van opportuniteiten zij, die nu zoo hard loopen, komen morgen waarschijnlijk achter aan, zullen zeker „vrij oud beginnen te worden en hunne grij?e haren zien opko men," wat mr. De Witt Hamer reeds in 1881 van het z. g. Jonge Nederland be weerde eer zij de uitvoering van hun ideeën kunnen verwezenlijken om dan tevens weer, evenals nu de liberalen, beschuldigd te worden van stilstand door hen, die hun vooruit zijn gedraafd en weer meer geavan ceerde ideeën koesteren. Dat is zoo de gewone loop der wereldsche zaken. De goede gang der dingen wordt echter niet bevorderd als men begint met elkaar te ontwijken, punten van afscheiding te zoe ken, waar samenwerking mogelijk, nuttig en noodig is en vooral niet waar men elkaar ontstemt door zekere onvriendelijkhe den, die elke goede bedoeling machteloos maken. Ammdüsements-Recht bank te Middelburg. Valschheid in geschrifte. Voor de bovengenoemde rechtbank stond heden terecht A. de B., oud 35 jaar, vlashan delaar te Hoek, ter zake dat hjj in 1888, of omstreeks dien tjjd, een geschrift, luidende als volgt »Op heden den vijftienden december achtien »honderd zeven en tachtig verklaard den on- «dergetekenden Frans Bujjze van zjjn schoon zoon A. de Blaejj bjjde te Hoek ter leens te hebben ontvangen hondert gulden welke »som ondergeteekenden na veertiendaagsche .waarschuwing aan hem of zjjn erve of recht- verkrijgende met den daarop vervallen intrest »van 4 zal weder geven in Nederlandsohe .muntspecie volgens den koers van den dag. hondert gulden Hoek den vijftienden december achtien hondert zeven en tachtig (Get.) F. Bujjze". opzettelijk heeft vervalscht, door daarin in den vjjfden en den elfden regel de voor het woord hondert voorkomende woorden uit te krabben en daarvoor in de plaats te stellen in den vijfden regel de woorden .de som van vijf en zestig", en in den elfden regel de woorden .goed voor vjjf zestig" en zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalscht te gebruiken, zooais hp dan ook heeft gedaan, door op 12 April 1889 te Ternenzen bp eene ver schijning voor den notaris C. J. A. Fercken aldaar om over te gaan tot scheiding en deeling van den gemeenschappelpken boedel van wijlen F. Bujjze j en A. Moes, waarin hp, beklaagde, als in gemeenschap van goederen gehuwd met A, Bujjze, dochter van voornoemden F. Bujjze en voornoemde A. Moes, gerechtigd was, dat valsche stuk door zjjn gemachtigde te doen overleggen en daarop te vorderen voor het in die schuld bekentenis uitgedrukt bedrag van f 6500, met de rente ad 4 'sjaars sedert 15 Decem ber 1887 als schuldeischer, in den boedel te worden erkend, en vervolgens toen, naar aanleiding van die vordering, ingevolge art. 697 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, dit geschil ter beslissing dezer rechtbank was gebracht, ter civiele terechtzit ting dezer rechtbank van 27 November 1889 voornoemd vervalscht stuk door zjjn procureur in het geding heeft gebracht met de vordering, dat de rechtbank, op grond dier schuldbeken tenis, zou bevelen, dat onder de lasten des boedels zou worden gebracht vermelde som van ƒ6500, met de rente ad 4 pet 'sjaars sedert 15 December 1887 en dat hp alzoo op 12 April 1889 te Ter- neuzen en op 27 November 1889 te Middel burg van dat valsche of vervalscht geschrift, als ware het echt en onvervalscht, opzettelijk heeft gebrnik gemaakt, waardoor nadeel kon ontstaan, dewijl op grond van dat stuk iets gevorderd werd, waarvan de verschuldigdheid door dat geschrift moest worden bewezen. In deze zaak waren vanwege het O. M. 10 getuigen en 2 deskundigen gedagvaard. De ambtenaar van het openbaar ministerie, de heer mr J. A. van Hoek, deelde mede dat een der door hem gedagvaarde getuigen, de notaris Fercken te Terneuzen, wegens dringende ambtsbezigheden niet was verschenen. Hjj reserveerde zich, in verband daarmede, de vrjjheid om na afloop der getuigenverhooren verdaging der verdere behandeling dezer zaak te vragen. In de eerste plaats weid lecture gegeven van het rapport der deskundigen, waaruit de vervalsching bleek, en vercler van verschillende acten, op de overlegging en gebruikmaking van het vervalschtc stuk betrekking hebbende. De beklaagde erkende van' het ter terecht zitting aanwezige stuk gebruik gemaakt te hebben, maar ontkende ten sterkste en zeer onbevangen dat het door hem vervalscht was. Hjj was gerechtigd tot de som van 6500 en heeft eerst nadat hp er attent op was gemaakt bemerkt dat in het stuk geradeerd was. Als eerste getuige werd gehoord de heer mr G. Lucasse, advocaat en prooureur alhier, die verklaarde dat het hier bedoelde stuk hem door bekl. was ter hand gesteld met verzoek dit over te leggen in een voor de rechtbank ge bracht geschil. Getuige heeft beklaagde ge wezen op de in het stuk gebrachte veranderin gen, doch deze heeft gezegd het stuk in den staat, waarin het zich bevond, van zpn schoon vader Bujjze ontvangen te hebben. De tweede getuige, L. van Oosten te Hoek, verklaarde dat een hem vertoond stuk, eene afrekening tusschen bekl. en hem, door bekl geschreven was. Deze zeide dit niet te kunnen erkennen, wjjl het reeds te lang geleden is dat bedoelde af rekening werd opgemaakt. Getuige verklaarde verder ooggetuige ervan geweest te zpn dat bekl. het stuk schreef. Deze herhaaldelijk en dringend daarover gehoord, bleef .gelooven" dat hjj dat geschrift niet had vervaardigd doch wilde geen beslist ontkennend antwoord geven. Dezelfde getuige verklaarde verder dat, toen beklaagde het stuk, waarover deze procedure loopt, bjj de boedelscheiding overlegde, er bjj hem en de overige gerechtigden twpfel aan de echtheid ontstaan is. Bekl. was niet iemand in zoo goeden doen dat zpne kas eene leening van 6500 zou kunnen Velen. De bekl. ontkende dithjj had in 1888 geld disponibel ea heeft dit aan zpn schoonvader geleend. Op eene vraag van den verdediger, den heer mr. Lucasse, of getuige niet met den deur waarder Huineman ten huize van bekl. geweest is met de bewuste schuldbekentenis en hem niet heeft aangeboden de zaak voor f 1500 uit de wereld te helpen, verklaarde getuige wel met Huineman ten huize van bekl. geweest te zpn, om te informeeren hoe hjj aan de schuldbekentenis kwam doch niet over geld gesproken te hebben. Hierna werden twee deskundigen gehoord, de heeren P. G. de Jager en D. van Oostveen. Zp verklaarden, conform hun schriftelpk rap port, dat de woorden, waarover het geschil loopt, naar zp met volstrekte zekerheid kunnen zeggen, niet zpn geschreven door Frans Bujjze. Inte gendeel bestaat bjj hen, op grond van vergelijking met door dezen geschreven stukken, het zeer sterke vermoeden dat de geïncrimineerde woor den van de hand van bekl. zpn. Zp lichtten dat breedvoerig toe. Zp verklaarden ook nog dat het stuk, hetwelk door getuige Van Oosten is gezegd van de hand van bekl. te zpn, veel punten van overeenkomst met het schrift van De B. vertoont en dus vermoedelijk door hem is geschreven. De beklaagde hield zpne onschuld aan de vervalsching vol. Hp voerde als bewjjs daar voor nog aan dat hp dan toch niet over zoo danig stuk, wetende dat het valsch was, eene procedure zou beginnen, waarbjj het stuk aan de rechtbank moest overgelegd worden. De volgende getuige, C. Scheele, landbouwer te Hoek, herkende een ter terechtzitting aan wezig stuk als door F. Bujjze geschreven, ter wijl de vierde getuige J. Pladdet, eveneens te Hoek woonachtig, hetzelfde deed met een ander stuk van vergelijking en de vjjfde C. Klaassen een briefje, dat tot hetzelfde doel is gebruikt, erkende als van de hand van bekl. De heer L. J. van der Moer, candidaat-notaris te Terneuzen, die daarop gehoord werd, ver_ klaarde dat de schuldbekentenis, waarvan hier de rede is, in 1888 door bekl. ten kantore van notaris Fercken is gebracht en dat bekl. daarop een voorschot gevraagd heeft. Toen getuige het stuk voor het eerst zag heeft het zpne aandacht getrokken dat er bljjk- baar in veranderd was en achtte hjj de zaak niet in het reine. Yerder deed getuige nog eenige mededeelin- gen omtrent de baten en lasten van den boedel van wjjlen F. Bujjzeonder anderen maakte bjj er melding van dat in dezen boedel eene schuldbekentenis van 2000 ten laste van be klaagde was. Nog verklaarde getuige, op eene vraag van den verdediger, dat bekl., toen hp met het stuk op het kantoor van notaris Fercken kwam, daarop geld vroeg. De volgende getuige H. J. Potjens te Ter neuzen verklaarde dat bekl, hem gevraagd heeft, boe men vlakken pit het papier yeryrjj» dert. Hp heeft aan bekl. op zjjn verlangen een stuk gomelastiek en een radeermesje gege ven en dit later van hem terug, ontvangen. Toen getuige later het hier bedoelde stuk zag, heeft het zjjne aandacht getrokken dat er in geradeerd was. Bekl. deelde naar aanleiding hiervan mede dat getuige op een avond bjj hem gekomen is met verzoek om een dertig gulden te leenen. Hjj heeft toen een stuk papier beschreven en bekl. getoond, hoe men fouten verbetert. Ge tuige heeft toen zjjn radeermesje en gomelastiek bjj bekl. laten liggen, die het hem een dag of wat later terugbracht. Getuige verklaarde nog dat bekl. hem had medegedeeld, hoe hjj een stuk in den boedel van zpn schoonvader moest brengen, dat daarop een inktvlak was gekomen, wjjl een neefje den inktkoker bad omgegooid en dat bekl., die dit niet in zulk een toestand wilde overleggen, vroeg hoe dat op de kantoren werd gereinigd. De beklaagde verklaarde deze vooorstelling onjuist. De volgende getuige E. J. L. Nolson, scheeps- reeder te Terneuzen, getuigde dat beklaagde in het begin van 1888 met Potjens bjj hem ge komen is om eene som van 300 te leenen. op eene erfenis die hjj bjj notaris Fercken te ontvangen had. Getuige had bekl. tot notaris Fercken ver wezen, doch deze was uitstedig en zjjn verte genwoordiger wilde hem geen voorschot geven. Bekl. liet daarop de schuldbekentenis zien, waarop getuige bjj den heer Van der Moer geïnformeerd heeft of bekl. iets te trekken had. Bekl. wilde het stuk in pand geven en 5% rente betalen. Getuige is op de zaak niet ingegaan en herinnert zich ook niet dat hjj, zooals bekl. beweert, het stuk van hem heeft willen koopen. De laatste getuige F. Dieleman, landbouwer te Axel, mede-gerechtigde in den boedel van F. Bujjze, verklaarde dat de bewuste wissel" namens De B. in den boedel was gebracht en dat de deelgerechtigden het stuk niet voor echt erkenden, omdat zjj niet geloofden dat De B. over zooveel kapitaal kon beschikken. Uit de verklaring van getuige bleek nog dat bij de boedelscheiding een som van een duizend gulden of zeven onder de erven is gedeeld. Waarom heeft bekl. toen niet de pretentie van f 6500 overgelegd vroeg de president, en waarom wist toen niemand dat hjj die som van den boedel te vorderen had De be klaagde wist daarop geen passend antwoord te geven'; hjj gaf voor dat hjj dit bedrag wel uit den boedel zou krjjgen. Uit de verklaring van den eersten getuige, die nogmaals gehoord werd, bleek dat bekl. bjj de deeling van de zeven duizend gulden wel gesproken had over eene vordering van ƒ1100 maar volstrekt niet had gezinspeeld op eene pretentie van 6500. Nogmaals daarover ondervraagd gaf bekl, eindelpk te kennen dat hjj daarover niet ge sproken had, omdat hjj zoo goed op de hoogte van de zaken zjjns schoonvaders was dat hjj wel wist dat er na betaling der schulden ge noeg overbljjven zou om zpne pretentie ta dekken. Yerder hield hp vol aan de valscheid on schuldig te zjjn, terwjjl hp op de vraag, hoe hjj aan 't geld gekomen was om zpn vader /6500 te leenen, zeide dit uit de toelage, die hp jaarljjks van zpn vader kreeg, te hebben opgespaard. Hierop bekwam de ambtenaar van het open baar ministerie aan het woord. Hjj begon met erop te wjjzen dat volgend art. 143 van het Wetboek van Strafvordering de dagvaarding behelzen moet den tjjd, waarop en de plaats waar de vervalsching gepleegd zou zpn en dat waar dit laatste niet het geval is allicht nietigheid der dagvaarding zou kun nen gepleit worden, ware het niet dat ook beklaagde ten laste gelegd is gebruikmaking van het valsche stuk. Yerder ging de heer Yan Hoek na, wat noodig is om valschheid in geschrifte tot stand te brengen, en toonde hjj aan dat het hier bedoelde geschrift al de daartoe noodige ver- eischten bezit. De ambtenaar, uit de gehoorde verklaringen van de deskundigen vaststellende dat de geïn crimineerde woorden niet door den ondertee kenaar geschreven zpn, wees erop dat het dus alleen de vraag is, of die woorden door be klaagde zpn geschreven. De deskundigen vermoeden dit maar kunnen het, op grond van eene geringe afwijking in een paar letters, niet met zekerheid verklaren, daarom ging de ambtenaar na welke die af- wjjking was en meende dat de rechtbank zich zelve kan overtuigen, hoe de verschillende ka rakters in de van valschheid verdachte woorden overeenkomen met bot schrift yan beklaagd o,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1891 | | pagina 1