N°. 108 134" Jaargang. 1891. Zaterdag 9 Mei. Middelburg 8 Mei. Deze courant verschijnt d a g e 1 fj k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regel. Bij abonnement lager! Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten, benevens aïïa dankbetuigingen; van 17 regels 1.50; iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Ontwikkelend onderwijs. IIIII I) Fill I IK,SOii: Fill HAM. w The vm ometer. Middelburg 8 Mei vju. 8 u. 59 gr. m. 12 u. 67 gr., av. 4 u. 63 gr. F. Verwacht Z. wind. Agenten te Vlissingen P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W.Bolland, teKruiningenF. v.d.Peijl, teZierikzee: A. C. deMooij, teTholen: W. A. i Advertentlën van Nleuwenhuijzen en te TerneuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekbandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de i moeten des namiddags te één uur advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmar, te Rotterdam, de Gebr. Bet,infante, te 's Gravenhage, en A. de la Mar Azn., te Amsterdam. aan het bureau bezorgd zjjn, wille* Eooidagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube CtE., John F. Jones, opvolger. ip des avonds nog worden opgenomen. En bovenal worde LEERPLICHT ingevoerdwaaraan thans, na be eindiging van den schoolstrijd, geen beletsel meer in den weg staat. Manifest Liberale Unie. Het is een van vorm eigenaardig, van be doeling welgemeend betoog, dat wij dezer dagen ontvingen. „Hier op dit uitverkoren oord" zoo lazen wij, toen wij het opensloegen, op de eerste bladzijde, „stroomt de bron des levens volop, onafgevoerd en eren toegan kelijk voor een iedermaar kennis schept met den grooten emmer en onkunde met den kleinen, die den dorst niet lesschen kan en dat treft ons nog, in 1891, de meerder heid der bevolking, en ook, naar verhouding de staatsinkomsten, die reeds overspannend drukken op de voortbrengende kracht des lands, en toch lang niet beantwoorden aan de volle eischen van beheer, huishouding en der onafhankelijkheid, hier en in de Oost." Recht duidelijk was deze aanhef ons niet, maar, opheldering daaromtrent zoekende, bladerden wij Een woord van een oud man aan den regeerenden stand van J. B. van Lim burg Stirum verder door om toen op menige bladzijde daarvan een juiste opmer king, een behartigenswaardigen wenk en een goed gemeende uitspraak aan te treffen. Vooral trok ons aan de warme belang stelling van den schrijver voor goed onderwijs, voor onze volksschoolzijn protest tegen de menigte „half lezende, half begrijpende menschen, de speelballen van hooren zeggen en vertellen" een gevolg van hunne slechte ontwikkeling. De gevaren van dezen tijd zijn, volgens hem, „ten eerste en in hoofdzaak gelegen in de verwaarloosde opvoeding van den werkman, die zijne onmacht, om zich de bronnen van welvaart, welke de weten schap wijd en zijd voor hem openstelt, ten nutte te maken, aan den regeerenden stand verwijt, als zijnde deze, naar zijne meening, de persoon, die zichzelf over hem als voogd heeft gesteld, en nu ook aangesproken mag worden voor de lange sluimering, als mede voor zijne totale vergetelheid dat de arbeid werkelijk de beenen zijn van het volkslichaam, en dat het'nooit met hoofd en arm goed kan gaan zonder sterke onderdeelen." Het volk slecht ontwikkeld, weinig begrij pende van hetgeen het leestons land onver dedigbaar tegenover een buitenlandschen vijand, omdat en die wenk is zeker thans niet van onpas de zucht pm de partijver houding hier te lande des te beter staande te houden ons zorgeloos maakt voor de toekomst; zoo dobbert thans het staatsschip op een hooge zee, met storm in de lucht en een weinig te vertrouwen openbare meening als lichtbaak voor zich. Want wat beteekent deze wegwijzer in een klein land, waar geen derde der bevolking over 's lands zaken denkt en spreektroept de schrijver uit. De z. g. openbare meening acht hij dan ook van weinig waarde. „Deze half lezende, half bespraakte menigte, die gewis twee derden der bevolking bedraagt," kan niet oordeelen. Haar klein gebleven hoofd weet geen raad met haar groot geworden lichaam, en daarom gaat zij des Zondags haar troost zoeken in de kroeg, „die de Regeering, naast het opene bedehuis en de gesloten werkplaats, wijd open laat uit con sideratie voor den accijns." Is het dan wonder dat er wetten worden gemaakt, waarover de ware belanghebbende noch gehoord, noch geraadpleegd is geworden en hem èn leefregel èn geneesmiddel worden opgelegd zonder polsvoeling? „En aan wien de schuld dezer wanver houding tusschen kennen en eisch by de groote menigte, zoo niet aan mij, aan u, in éen woord aan den ontwikkelden stand, die er wel degelijk voor staat, den werkman, door kennis of het middel ter voorziening en onderscheiding tegen den vergiftigden beet der ontbering te wapenen, en waarvan de uitkomst thans doet denken aan zekeren gladden hond, die zjjne schapen in den steek laat terwijl de ruige den wolf verslaat." Getuige 1789. „En wie zal nu deze ruige waker zijn, welke den hongerwolf verdrijft en de schapen weder verzamelt ?- „Zeker niet de openbare lagere school zooals zij thans bestaat, en wier onvoldoend heid sedert 1815 het verscheurende dier heeft aangelokt. Althans zonder leerplicht, kos teloos onderwijs, langer schoolgaan, halfjaar- lijksche examens, èn boven èn voor alles het vlug en verstandelijk lezenals zijnde de wegwijzer in welke richting dan ook." Want „nu nog" zoo geeft de schrijver rekenschap van zijne meening „verlaten de meeste kinderen de lagere school half lezend, half begrijpend wat zij lezen; en met dezen ongangbaren sleutel in de hand, die nergens toegang geeft tot de bouwstoffen voor de latere stichting, en voor het onder houden der op school geleerde grondslagen, gaan deze geloovigen aan het zweet des aanschijns ongeharnast de pijlen van den verscholen vijand te gemoet. „En voeg hier nog bij de noch lezenden noch schrijvenden, wier menigte kruisjes de burgemeester en veldwachters, tijdens de invulling en de onderteekening der kaarten voor de laatste volkstelling, zoo tegenvielen, en bij de latere optelling, zulk een vermanend cijfer zullen hebben aangetoond, dan zal dat wel, van de vijf millioen inwoners hier te lande, minstens één half millioen zielen boven de 13 jaar geven, die, het steunpunt der kennis voor den hefboom genoegzaam mis sende, zwaar tillen, schraal eten, kort leven en weinig meer tot 's lands baten bijdragen dan tot zijne lasten. „Ook belmoren nog tot deze verwaarloos den en bedrukten de duizende slachtoffers van het hedendaagsche recht van ouders en voogden hier te lande, om naar verkiezing de verstandelijke opvoeding van het kind te veronachtzamen, en zoodoende het hulpbe hoevende wezen, eens volwassen, te doemen tot onmacht en gebrek, tot ongeloof aan voorziening en gerechtigheid, tot geloof aan zich alleen en aan zijn goed recht, zich te verhalen op degenen, door wiens toelating hij voor de maatschappij is geworden de verstoorder en niet de medewerker, het be smette en besmettende en niet het hee- lende en sterkende bestanddeel." Men ziet: de schrijver moge er eene bijzonderen schrijftrant op na houden, zijn gedachteningang moge ons nu en dan ver bazen; wij daarin moeilijk hem geheel kunnen volgen en allerminst met alles wat hij schrijft instemmen in ieder geval legt hij den vinger op een groote wondeplek in onze maatschappij. Er wordt reeds vrij wat gedaan voor de ontwikkeling van den arbeidenden stand, dat is waaren ook voor vakonderwijs, maar aan de eerste grondslagen voor een ontwikkelend, opvoe dend onderricht ontbreekt nog veel. Er ligt op dat gebied nog vrij wat braak. Als het een wljdsch korenveld was, dan zou men om een vergelijking van den heer Van Limburg Stirum tot de onze te maken dan zou men ontdekken dat een derde der aren leeg of aangestoken waren, en dan gewis zouden de eigenaren daarin groote schade voor de gemeente zien, en zich haasten bij den werkbaas aan te dringen op eene betere en meer gelijke bewerking en bemesting van den gemeenschappelijken bodem. En op dat gebied is er niemand dan de baas, wiens oog den knecht goed houdt, het vee melkgevend maakt, de gansche inrich ting doet bloeien. Zoo ook moet van hoogerhand meer en beter, meer onverdeelde zorg dan tot heden aan het onderwijs worden besteed. Wij zullen den schrijver niet volgen, waar hij de huidig in praktijk zijnde methode van onderwijs afkeurt, den staf breekt over de gymnastiek, die z. i. „is en blijft inspan ning en deze altoos vertering van levens vocht, waarvan het gestel van een schraal doorvoed kind,zooals er bij duizende loopen tot 's menschen schande niets kan af zonderen, zonder dat daaruit overspanning en verval voortvloeien." Daarover oordeelen deskundigen j en hun zij de lezing der bro chure hierom aanbevolen. Alleen stippen wij aan dat goed leeren lezen, goed leeren begrijpen de hoof/Lftekking is van de me thode, die de schrijver verlangt. Maar waarop wij voeral de aandacht wilden vestigen en waarmee wij ons vereenigen is zijn eisch om een afzonderlijk departement van onderwijs, dat louter aan dit volksbelang zijn zorgen wijdtom een rondreizenden, in specteerenden, ruim bezoldigden, met volmacht bekleeden staf, die de regeering terzij staat, bestaande uit der zake kundige mannen en niet, zooals ten huidigen dage vaak, uit mannen die van onderwijs en paedagogiek tittel noch jota verstand hebben en die hun betrekking louter als een eerepost beschou wen. Nauwgezet en bevoegd moeten zij vooral zijn. Dan zal voor 't eerst Staatszorg voor het openbaar onderwijs wat meer zijn dan een doode letter, een wassen neus. Ontegenzeggelijk is er in Kappeyne's schoolwet steeds veel goeds geweest zij gaf den onderwijzers gelegenheid den kin deven wat te leeren, terwijl zij vroeger hen nauwelijks stil konden houdenmaar zij kon nog meer kracht uitoefenen als hare uitvoerders de gelegenheid hadden om voor het onderwijs uitsluitend de aandacht van hun chef te vragen. En meer nog dan menige andere tak van dienst is waarlijk toch onze volksontwikke ling wel waard dat men zich daaraan geheel wijde; onderwijs toch is „'slands voedende, betalende, geestverheffende, een heid scheppende kracht, welke aan alle andere takken van staatsbestuur de middelen verschaft om aau hunne verplichtingen te voldoen". Is het thans de tijd om zulke eischen te doen hooren vragen wij ten slotte. Ja en neen. Neen, als wij op oogenblik- kelijke vervulling er van aandrongen ja, waar wij vragen om de middelen, die tot voldoening daarvan kunnen leiden. Het is en blijft toch altijd plicht ons oog gevestigd te houden op onze volksschool in het bijzonder, op het onderwijs in het alge meen. Als straks wij ons weêr opmaken ten strijde, dan zal, bij al de vraagstukken van den dag, ook dit zich op den voorgrond dringen. En evenals persoonlijke en algemeene dienstplicht zal en moet meewerken om eene verbetering van menigen toestand op militair gebied te verkrijgen, zoo ook zal uitbreiding der bevolking onzer scholen de belangstelling meer en meer algemeen doen zijn, de liefde voor onze volksschool doen toenemen, der ontwikkeling en daardoor ons land ten goede komen. De vraag naar leerplicht doe zich dus meer en mee? hooren. Is deze eenmaal ingevoerd, dan zal van zelf gevolg moeten gegeven worden aan den eisch,jaren geleden door ons reeds gedaan en nu door een man als Van Limburg Stirum weer herhaald tot afscheiding en een zelfstandig beheer van onze onderwijs-belangen. Leerplicht zal bovendien leiden tot ver heffing van het peil van ons volk. En waar nu de liberale partij reeds jaren lang haar stem in dien geest deed hooren en ook nu als een der eerste punten op haar program dien leerplicht heeft gesteld, daar is het plicht van allen, die het wel meenen met ons volk, die het gevoelen van den Haagschen schrijver deelen, om zich bij de candidaten onzer partij aan te sluiten. En die opmerking en herinnering is ook zoo noodig in onze omgeving, omdat velen nog niet begrijpen of willen begrijpen, wat voor de hand ligt. Nog dezer dagen klonk in onze onmiddelijke nabijheid de eisch aan onze partij om blootlegging van haar pro gram over debat over hare beginselen. Maar wat is het manifest der Liberale Unie anders dan eene openbaring van de meening der vrijzinnigen in den lande van haar wenschen en streven voor de naaste toekomst Wie dus nog opheldering vraagt, of wie nog naar een houvast zoekt voor een be ginselen-strijd, hij tast als naar een bekenden weg of zoekt spijkere op laag water, De nieuw benoemde gouverneur van Suriname, jhr mr T. A. J. van Asch van Wijck, lid der Tweede kamer en burgemeester van Amersfoort, zal zich, zegt men, waarschijnlijk op 4 Juni a. s. met zijne echtgenoote naar zijn post begeven. De heer van Asch van Wjjek heeft zich te Amers foort vele vrienden verworven en met leedwezen ziet men hem van daar vertrekken. In hoever de benoemde de geschikte man is voor de hoogst moeilijke betrekking, hem thans opgedragen, kunnen wij niet beoordeelen. Wjj weten van den heer Van Asch van Wijck dat hjj anti-revolutionnair is maar overigens wei nig of niets. Buitengewone talenten ken merken hem niet, maar evenmin bijzondere eigenschappen, zooals met den tegenwoordigen titularis in Suriname het geval was, die ons aanleiding gaven om tegen zjjn optreden be denkingen te opperen. In elk geval is het al een voorrecht dat een einde is gemaakt aan het autocratisch gezag van jhr mr M. A. de Savornin Lohman. Over de oorzaak der tweespalt onder de katholieken liet zich dezer dagen de minister van oorlog op eigenaardige wijze in de Tweede kamer uit. fly voegde den heer Travaglino, die de schuld daarvan gaf aan den skatho- Veken" minister van oorlog, toe: »Ik kan my niet begrjjpen, hoe de heer Travaglino, die beter dan ik kan weten waar de oorzaak der tweespalt zit, en welke zjj is, zoo iets tot den minister van oorlog heeft kunnen zeggenik betwist den geachten afgevaardigde het recht den minister te verwyten dat hjj zich zelf is gebleven." Het Centrum onderschrijft dit oordeel van den minister. Niet deze is de oorzaak van de oneenigheid onder de katholieken, maar »die oorzaak zit dieper, en niemand kan dit beter weten dan de heer Travaglino." Het blad herinnert dat reeds in 1888, een paar maanden na het optreden van het kabinet uit de rechterzijde, dit hevig werd aangevallen door De Maasbode, het heftige en vinnige katholieke orgaan, dat te Rotterdam verschynt en dat de heer Keuchenius Dinsdag, om dr. Bronsveld toch maar te beleedigen, geheel ten onrechte de Rotterdamsche Stemmen van Waar heid en Vrede noemde. Toen reeds, in Juli 1888, zegt Het Centrum klaagde men over het uitblijven van de onder wijswet daarna kwam de felle oppositie by de bankwettoen kwam het doodgeboren ontwerp" van den heer Bahlmann over de beschermende graanrechten»toen kwam, tegen alle waarschuwingen in, de agitatie tegen de legerwettoen dit, dan dat, en eindeljjk de lang gesmoorde oorlogskreet>Weg met dr. Schaepman Zoo is dan, zegt het Hbld, volgens de erken tenis van een voornaam katholiek orgaan, de zucht om den heer Sohaepman van het staats- tooneel te verwyderen, de ware reden van het kabaal tegen de legerwet. De minister van oorlog moet slechts als zondebok dienen, om de aandacht af te trekken van de werkelijke oorzaak der tweespalt. De heer Schaepman steekt door zjjn talen ten en staatsmansknnst te ver uit boven zijn partjjgenooten j en de heer Travaglino weet èn volgens den minister èn volgens Het Centrum zeer wel dat die uitstekendheid niet langer geduld wordt. Toen Sextus Tarquinius door list het ver trouwen der bewoners van Gabii had verwor ven, liet hy door een bode zyn vader, den laatsten koning van het oude Rome, vragen, wat nu te doen. De koning antwoordde niet, maar voerde zyn bode in zyn tuin, waar de slaapbsllen in bloei stenden, en sloeg van de hoogste de koppen af. De bode bracht over wat hjj gezien had en Sextus toonde den wenk begrepen te hebben. Hjj liet de voor naamste Gabiërs ter dood brengen en leverde aldus de stad in handen van den vyand. Aldus luidt het bekende verhaal, dat thans, ongeveer 24 eeuwen later weder van treffende toepassing is. Het Dagblad van Z.-H. en ,s-Gravenhage meldt dat de keizer van Daitschland toch zyn voornemen heeft te kennen gegeven ons land met een bezoek te vereeren. Op deze aankondiging heeft H. M. de Regentes den keizer te kennen gegeven, dat het Hd. aange naam zal zyn, hem te Amsterdam te mogen ontvangen. Het bezoek wordt tegen bet eind van Juni te gemoet gezien en het is niet on- waarschynlyk dat keizer Wilhelm ook aan de hofstad een bezoek zal brengen. By kon. besl. is benoemd tot burgemeester van Wolfaartsdyk A. Fontein. Verder is benoemd tot deurwaarder by den Hoogen raad der Nederlanden J. D. Carrière, thans deurwaarder by de arr. rechtbank te 's Gravenhage. Aan mr. P. W. A. Cort van der Linden is, op zyn verzoek, eervol ontslag verleend als hoogie6raar aan de Rjjks-Universiteit te Gro ningen. By kon. besl. is de luitenant ter zee der 2de kl. B. F. Meyboom, op zyn verzoek, eer vol uit den zeedienst ontslagen en bevorderd tot luitenant ter zee der 2de klasse de adel borst der 1ste klasse A. A. Visser. By het departement van financiën is benoemd tot adjunct-commies H. P. W. Smit, thans eerste-klerk bjj het departement van koloniën» Bjj koninkljjk besluit van 4 Mei 1891 is de heer jhr mr M. A. De Savornin Lohman, op zjjn verzoek, eervol ontslagen uit de betrekking van gouverneur van Suriname, onder dank betuiging voor de door hem bewezen diensten en met bepaling dat het ontslag ingaat met den dag, waarop hy het bestuur aan zyn op volger zal overgeven; en is in zjjne plaats benoemd de heer jhr. mr. T. A. J. van Asch van Wijck, lid van de Tweede kamer der Btaten-generaal en burge meester van Amersfoort, met bepaling dat de benoeming ingaat met den dag, waarop hy die betrekking van zyn voorganger zal over nemen. De minister van waterstaat, handel en njj ver heid heeft bjj de Tweede kamer voorstellen ingediend omtrent de reorganisatie van den raad van toezicht op de spoorwegdiensten. Deze voorstellen staan in verband met da nieuwe regeling van het spoorwegnet, welke verscherping van het rjjkstoezicht noodig maakt en tevens door verdere hervormingen op spoor weggebied behoort gevolgd te worden. Door de regeering zyn een aantal wijzigin gen in het wetsontwerp tot regeling van den krijgsdienst gebracht. Drie-en-dertig artikelen zyn gewjjzigd, hetzy tot overneming van de door den heer Rooseboom voorgestelde amen dementen, sommige met eenige wyziging of aanvulling van redactie of verandering van plaats, hetzjj tot tegemoetkoming aan de be doeling van den voorsteller dier amendementen. De overige wijzigingen betreffen voor een groot gedeelte aanvulling van bepalingen in verband met voorgestelde veranderingen. De heeren mr. J. P. R. Tak van Poortvliet, lid van de Tweede kamer, mr. R. Maoalester Loup, hoofdredacteur van Het Vaderland, beiden te 's Gravenhage, en mr. T. van Hettinga Tromp, advocaat en procureur te Leeuwarden, hebben allen de benoeming tot lid van het bestuur der Liberale Unie aangenomen. In de algemeene akte der te Brussel gehouden internationale conferentie ter beraming van maatregelen tot wering van den slavenhandel, komen enkele bepalingen voor, welke het nood zakelijk maken de goedkeuring der staten-gene- raai op die akte te verwerven, alvorens tot bekrachtiging daarvan zal kunnen worden over gegaan. Ze betreffen het voorstellen van bepa lingen door de regeeringen tot het doen aanhou* den en uitleveren tan vreemdelingen, die zich aan slavenhandel enz. hebben schuldig gemaakt (art. V" ah 3) en het gezamenlijk dragen der kosten (art. LXXXV), die voor elke regeering op frcs 1500 tot fees 2000 per jaar worden gerekend. Yerder verwjjst de regeering in haar voorstel dienaangaande naar de protocollen, reeds vroeger ter beschikking van de staten-generaal gesteld. Het dezer dagen ons uit Amsterdam gezon den bericht dat de heeren mrs A. F. K. Har- togh en A. Kerdjjk absievelyk was ons toen geseind Van Djjk weigerden zich te onder werpen aan den eisch, hun door de kiesver- eeniging Amsterdam gesteld, om zich niet enkel te verklaren vóór eene regeling van het kies- reeht zoo uitgebreid als de grondwet toelaat, en zulks als eerste ingrijpende hervorming maar tevens zich te verbinden om tegen elke andere regeling zich te verzetten vindt bevestiging in een Bchryven, door beide heeren aan genoemde kiesvereeniging gericht.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1891 | | pagina 1