N°. 251 133* Jaargang. 1890. Vrijdag 24 October. Mr J. A. BOLLE, Middelburg 23 October. Deza courant verschijnt d a g e 1 f] k n met uitzondering van Zon- en Feestdagenï Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.—^ Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regels Bi] abonnement Iagert Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten benevens alle dankbetuigingen: van 17 regels f 1.50; iedere regel meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimtes Een ander gezichtspunt omtrent onze neutraliteit. mUHHE COURANT. Tk«m«meter. i Agente» te Vlissingen: P. G. DB Yzt Mïstdash Zoo», te Goes: A. A. W. Bollahd, te Krainingen: F. V. d. Pmjl, te Zierikzee: A. O. ms Mooij te TholenW. A. va* AilTerientlSn Middelburg 23 Oet. vm. 8 z- 44 gr. 1 Nieuwmhuijz** en te TerneuzenM. db Jonob. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de moeten des namiddags te JMM nnr n. 12 n 50 gr. av. 4 u. 50 gr. F. I advertentie-bnreau's van Nijoh Va* Ditmah te Rotterdam, de Gebb. barwrante, te 's Gravenhage, en A. de la Mab Azn, te Amsterdam. aan het bureau bezorgd zjjn, willen Verwacht W. wind. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Pargs en Londen, de Compagnie générale de Pnblicité étrangère G. L. Daubs Cie., Joh* F. Jokïs, opvolger.j zg des avonds nog worden opgenomen Voor de verkiezing in het hoofdkies district !£lerikzee op Dinsdag 28 October voor een lid der Provinciale Staten bevelen wij ten zeerste aan den heer notaris te Renesse. „Wanneer ik onze staatkundige verhou dingen in algemeene trekken heb trachten te schetsen en daarbij meer bepaald voor het geval, dat België niet is kunnen worden gevrijwaard de kampplaats van den grooten strijd te zijn, dan is dit geenszins met het doel om tot pessimistische beschouwingen te komen, want nimmer toch zal een Neder- landsch staatsman gevonden worden, klein moedig, verblind genoeg om zulk een taak aan het Nederlandsche leger op te leggen. „Ik heb alleen getracht te waarschuwen, dat men zich niet, door oppervlakkig te oordeelen, een verkeerd 'denkbeeld vorme, alsof „neutraliteit" voor Nederland een altijd eervolle leus, een altijd vertrouwbare gids ware bij de groote staatkundige omwente lingen, en aan te toonen, dat de omstandig heden van den algemeenen oorlog van zóo nabij onze belangen kunnen raken, dat wij partij moeten kiezen en dat wij ons aan de dadelijke samenwerking met onze natuurlijke bondgenooten in den grooten strijd, niet kunnen, niet mogen en ook niet moeten onttrekken." Met deze woorden eindigt de oud-minister van oorlog, de heer H. J. Enderlein een opstel in de jongste aflevering van de Vragen des tijds. Eene beschouwing over onze neutraliteit van zulk een hand verdient zeker de op merkzaamheid meer nog dan eene bespie geling van een anonimus als Aldegonde. En te meer mogen wij, die aan het Naar Frankrijk front eenige regelen wijdden, vooral om te bestrijden het daarin aangegeven idee ons naast Üuitschland te scharen, wel eenige oogenblikken de aandacht onzers lezers vragen voor hetgeen gezegd Wordt door den oud minister, die ons naar Engeland front zou willen doen maken. In de eersto plaats dienen wij daarom na te gaan, wat de heer Enderlein onder neutraliteit verstaat. In zijn beschouwing lezen wij daaromtrent: „„Neutraliteit is een woord, dat, letterkundig zeer duidelijk, volstrekt geen twijfelachtige beteekenis heeft hoewel een gallicisme, wordt het, op inter nationale verhoudingen betrekking hebbende, door ons bij voorkeur boven de zeer juiste Nederlandsche vertaling „„onzijdigheid"" gebezigd. „Niemand kan die beteekenis anders op vatten, dan dat men het standpunt inneemt xich niet te zullen mengen in geschillen van ■anderen en zich niet door sympathie ofbeter gezegdniet door eigenbelang te laten leiden vm invloed uit te oefenen op beslechting dier geschillen, ten gunste van eene aer strijdende partijen. Wij aanvaarden deze lezing van het woord neutraliteit, omdat de heer Enderlein beter bekend is met de gebruikelijke beteekenis er van in zake „internationale verhoudingen"; maar wij merken toch even op dat wij, met het oog op ons land, omtrent het onzijdig zijn eene eenigszins andere gedachte koes terden. Wij meenden dat Nederland toch allerminst door eigen belang zich zou laten drijven om invloed uit te oefenen op be slechting van geschillen tusschen andere mogendhedenmaar wel dat dit eigen be lang ons eenvoudig zou nopen de vechtende partijen te beletten ons land tot terrein van hunne operaties te bezigen en ons te be trekken in hunne geschillen. Dit is, dunkt ons, de voornaamste eisch der neutraliteit, die wij moeten handhaven. Onze bedoeling zal wellicht duidelijker blijken, wanneer wij onzen lezers eerst even jueedeelen wat de heer Enderlein wil. Na tuurlijk is ook bij hem een oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland het hoofdmotief tot bespreking van deze kwestie. Hij schijnt van het Fransche volk nog altijd meer gevaar voor verstoring van den vrede te verwachten, dan van Duitschland, omdat het steeds toonde meer tot avonturen geneigd te zijn. In zulk een strijd nu tusschen deze beide rijken vervult België vooral eene voorname rol; en Engeland niet het minst heeft er belang bij dat dit land neutraal blij ve. Het gebied, waar Rijn, Maas en Schelde in de Noordzee uitmonden, vormt den sluitsteen van het evenwicht tusschen Duitschland, Frankrijk en Engeland daardoor was-België ten allen tijde de politieke en militaire kampplaatswaar hunne belangen elkander ontmoetten, voornamelijk om het bezit daar van aan Frankrijk te betwisten. Dit bezit toch zou den machtigen eenheidsstaat aan de Middellandsche zee en den Atlantischen Oceaan eene stelling verzekeren, zóo over- heerschend, dat zij onvereenigbaar is te achten met de vrijheid en de rust van Europa. Vandaar dat de neutraliteit van België de grondslag is van Engeland's staatkunde en dat die beschermende nationaliteit onmisbaar is voor de vrije ontwikkeling en voor de zelfstandigheid van Nederland. België's neutraliteit is daarom in 1839 gewaarborgd. Engeland heeft in 1839 een onbetwistbaar recht verkregen om op grond der tractaten te vorderen, dat de Fransch- Duitscbe strijd zich niet over den Benedenrijn naar België tot aan de Noordzee uitbreide en het kan, bij het doen eerbiedigen van België's neutraliteit, dien strijd, althans aan vankelijk trachten te beperken, door, zelf neutraal blijvende, de andere mogendheden te steunen of te dwingen zich ook daarin niet te mengen. Dnitschlands politiek is vredelievend. Engeland sluit zich daarbij geheel aan, vooral wat het noordwestelijk deel van Europa en dus ook de hoofdbelangen van Nederland betreft. „Openlijk, zonder schroom, kan en moet Nederland" zegt de heer Enderlein „zich bij die staatkunde van Engeland aan sluiten maar wanneer Engeland te kort zou schieten om het gevaar, dat België in den strijd wordt betrokken, af te wenden, wan neer Engeland de schending der neutraliteits- tractaten niet kan of niet wenscht te ver hoeden, dan kan Nederland dit voorzeker niet alléén doen en moet het zich wel in het onvermijdelijke schikken, waarbij het dan niet onverschillig, niet geheel lijdelijk kan blijven. „Men dient daarbij wel in het oog te hou den, dat de eisch, de strekking van de Nederlandsche belangen eigenlijk is het be houd van België's nationaliteit en niet zoozeer de integriteit van zijn grondgebied, zoodat deze alleen in aanmerking komt wegens het groote gevaar, dat in de schending daarvan voor zijne nationaliteit is gelegen. „Hieruit volgt, dat, wanneer wij ons ver plicht zien, mede te werken tot het beschermen van België, daarmede bepaald bescherming tegen Frankrijk bedoeld is. „Duitschland zal ook nimmer in België rukken zonder de bescherming van dat land tegen een bedreigende houding van Frankrijk op den voorgrond te stellen zij het dan ook om strategische doeleinden in verband te brengen met getrouw blijven aan de tractaten te eerder omdat België aan die tractaten het recht ontleent om zoodanige hulp van Duitschland en Engeland te vorderen, terwijl het dan zeker aan zijne plichten als neutrale staat niet te kort doet, ook de hulp van Nederland in te roepen of aan te nemen. „Wij mogen daarbij wel bedenken dat de gronden, die tot zijne neutraliteitsverklaring hebben geleid, België voor ons maakt tot een barrière tegen Frankrijk, weshalve het eventueel ook onzen steun, in dien zin, mag verwachten, maar dat aan Nederland vol strekt met is opgelegd om wederkeerig België tot barrière te strekken tegen Duitschland of Engeland. „Ligt het er nu eens toe, dat de omvang van den strijd niet zal kunnen beperkt worden en de Duitsche legers naar België oprukken, dan zal dit wel in overleg en met medewerking van Engeland moeten geschieden. „Nu liggen de beste, ja alle geschikte operatiewegen aan een enkele route voor groote legers valt wel niet te denken van Duitschland naar België over de noor delijke en noord-oosteljke grenzen en dus over ons grondgebied. Zoo is voor Engeland de voornaamste verbinding met België de Wester-Schelde, voor welker gebruik Wal cheren, met de prachtige zeehaven van Vlissingen, de gewichtige basis en in onze handen is." Bij zulk een aanvang van den strijd zal het moeilijk vallen ons er buiten te houden. Èn Engeland èu Duitschland zal onze medewerking vorderenterwijl wij allicht met eerstgenoemd rijk gemeenschappelijke belangen bij den afloop van den strijd zullen hebben. Onze neutraliteit Zal natuurlijk moeilijk te handhaven blijvenhet zwaard trekken tegen Engeland aan de Schelde, en tegen Duitschland in Limburg en Noord-Brabant zou ernstige bezwaren opleveren en ons als 'tware tot bondgenoot van Frankrijk maken. Elk besluit dat wij nemen, elk oordeel dat wij uitbrengen, hetzij van medewerking, hetzij van onthouding is immers reeds eene han deling ten voordeele van de eene en ten nadeele van de andere der oorlogvoerende natiën, een partij kiezen. Wij zouden kunnen „protesteeren tegen schending van grondgebied, en wijken voor de overmacht Maar dit zou wel geheel met dadelijke vijandelijkheden gelijkstaan, aangezien de legers, die naar België oprukken, in plaats van door ons gesteund te worden, een belangrijke macht zouden moeten afzon deren ter bezetting van Nederland, om ons in bedwang te houden liever zouden zij gelegenheid vinden ons leger te vernietigen en zich te vrijwaren, dat, wanneer de krijgskans te hunnen nadeele mocht keeren wij niet, teneinde de gunst van den over, winnaar te verwerven, hen trouweloos in den rug tegenhouden of aanvallen. „Of zoude het beter zijn" vraagt de heer Enderlein ten slotte „te wachten met ons te verklaren totdat wij, in plaats van als trouw bondgenoot voor gemeenschappelijke belangen te strijden, als gedwongen hulptroepen moeten volgen Men ziet: de heer Enderlein stelt een andere kwestie dan Aldegonde, maar komt toch ook tot dezelfde conclusie dat onze belangen meer in de richting van Duitsch land zijn gelegen dan in die van Frankrijk; bij Duitschland echter gezamenlijk met Engeland. Eigenaardig dat juist, toen Aldegonde zijn stem verhief, de Engelsche bladen bij gele genheid van keizer Wilhelm's bezoek als het standpunt van Engeland aangaven vriendschappelijk jegens alle natiën, nauw verbonden aan niet eene. Dit standpunt noemden wij destijds ook dat van ons landen zelfs al mocht het zijn dat wij met Engeland als bondgenoot te beter onze onzijdigheid en onze zelfstan digheid zouden kunnen handhaven, wij zouden gevaar zien in een nauwe aansluiting bij dat rijk, omdat de belangeloosheid van John Bull in dergelijke zaken aan vrij ernstige bedenking onderhevig is, en diens houding tegenover kleine natiën, zooals meermalen bleek, een miskenning is van al wat naar recht en rechtvaardigheid zweemt. Wie herinnert zich niet zijn houding tegenover Transvaal, zijn optreden tegenover Portugal Wat overigens de kwestie der onafhan kelijkheid van België betreft, door den heer Enderlein zoo uitvoerig behandeld en als hoofdmotief aangevoerd om ons tot aansluiting bij Engeland en Duitschland te bewegen wij vragen onze vraag is misschien in de oogen van den oud-minister van oorlog onnoozel, maar zij ligt, dunkt ons, bij leeken voor de hand waarom moeten wij betrok ken worden bij een pogen van die beide groote rijken om België te helpen? Voor een Engelsch, zoowel als voor een Duitsch leger is het grondgebied van onzen nabuur toch even goed te bereiken zonder opons terrein te komen. Van beide zijden kunnen wij dus verschoond blijven van doortocht van troepen als de Duitsche en Engelsche regeeringen dit slechts wenschen. Maar willen beiden met alle geweld ons bemoeilijken, dan zou ons zwichten voor een overmacht tegenover Frankrijk een geheel ander aanzien hebben, dan wanneer wij thans zonder eenige aanleiding den steun vroegen van, nauwe vriendschapbanden zochten te sluiten met Engeland, met Duitschland achter zich. Ons land geniet op dit oogenblik de twijfelachtige eer van druk te worden besproken. Van Fransche zijde geschiedt dit met het doel om ons tegen Duitschland in hst harnas te jagen, dat naar enkele Fransche bladen beweren ons gaarne met België wil verdeelen. Dergelijke zonderlinge beschouwingen kan men laten voor hetgeen ze zijn en allerminst verdienen zij weersproken te worden. Maar zij teekenen toch de gevoeligheid van Frank rijk, dat zeker eiken stap van onze zijde met wantrouwen zou gadeslaan. Tegenover allerlei plannen om zich van ons land en zijne koloniën meester te maken is het zeker het best ons strikt onzijdig te houden en door daden, zoowel als door woorden, te toonen dat het ons ernst is bij alle eventualiteiten die neutraliteit tegen wie ook te handhaven, des noods met kracht van wapenen, voor zoover dit in ons vermogen is. Ons weerstandsvermogen daartoe versterken is de meest dringende eisch van het oogenblik. Zulk een houding onzerzijds en de onderlinge naijver der groote mogendheden ten opzichte van ons land en onze bezittingen zijn ook na de lezing van het opstel van den heer Enderlein blijft dit onze vaste overtuiging de beste waarborgen, dat men ons met rust zal laten. Een Duitschland, dat zijne macht totover ons land uitstrekt, zal Engeland evenmin wenschen als een Frankrijk met België in zijn bezit. Duitschland zal trouwens wel verstandiger wezenen slechts aan den tijd overlaten of ooit de omstandigheden nauwer band tus schen dat rijk en ons wenschelijk of nood zakelijk maken. Maar mocht eenmaal een gezamenlijk handelen van Duitschland en Engeland ons in moeilijkheden brengenwij houden ons dan vast overtuigd dat wij daarbij met een voor ons gevaarlijke afspraak te doen hebben, waartegen het ons niet baten zal of wij vriendschappelijk dan wel vijandig ons toonen. Tegen zulk een macht zijn wij toch niet opgewassen. In een dergelijk ernstig geval zou alleen Frankrijk ons als bondgenoot kunnen ter hulpe snellen; en de vrees daarvoor houdt onzes inziens juist de andere mogendheden in bedwang. Al die besprekingen, zooals van den heer Enderlein en van Aldegonde, bewijzen te meer hoe in veler oogen de politieke hori zont voor kleine staten dreigende wolken toont. Wat er eens nog boven ons hoofd zal uitbarsten valt niet te zeggenmaar het is, gelooven wij, zaak om niet door onberaden stappen, bijzondere blijken van toenadering aan deze of aan gene zijde gevoeligheden op te wekken, die ons des te spoediger in moeilijkheden zouden kunnen brengen. Nu zijn wij, door niemand's bond genoot te zijn, nog aller vriend. En het is, dunkt ons, nog altijd het best dat stand punt te handhaven. Die handhaving vereischt een minister van buitenlandsche zaken, die in staat is die betrekking te vervullen naar behooren. Meer dan tot dusverre moet alzoo het hoofd van het departement van buiten landsche zaken een der hoofdpersonen wor den van een Nederlandsch ministerie. Naar aanleiding van de z. g. »Brabantsche motie", schrijft de S'tandaaru. .Stel, dat het ontwerp-Bergansius viel en dat een ander ministerie optrad, dan zou het ongetwjjfeld denkbaar zjjn, dat zulk een kabi net een voorstel met behoud van plaatsver vanging indiende maar stellig zou zulk een kabinet, alleen door de Roomschen en een enkel conservatief gesteund, nog veel spoedi ger bezwjjken. Men zou er dus van Roomsche zjjde niets mee gewonnen, maar binnen uiterlijk twee jaren alles mee verspeeld hebben. Immers de onderstelling van enkele organen der Roomsche pers, dat, zoo Bergansius viel, baron Mackay binnen viertien dagen een nieuw kabinet zou klaarspelen, dat tegen persoonlijken dienstplicht was, rust op een misverstand. Op het misverstand nameljjk, alsof de over tuiging, dat persoonlijke dienstplicht voor de veiligheid van het vaderland noodig is, niet bp het kabinet als zoodanig bestond. Dit nu is wel ter dege het geval. Yiel dus Bergansius, dan gingen ook Mackay en de zijnen heen, en men zou vruchteloos wachten op een reconstitute van het kabinet onder leiding van denzelfden Premier. De groot-makelaar in nood-kabinetten zou dan weer moeten optreden, allicht door Beau- tort c. s. gesteundmaar znlk een kabinet, ook al kon het op den steun van een dozijn liberalen, behalve dien der Roomsche kamer leden, rekenen, zou toch geen meerderheid vinden, en in Juni 1891 reeds aan het einde van zjjn taak zijn. Kon zulk een kabinet voorstellen, om op den persoonlijken dienstplicht voor Noord-Brabant en Limburg een uitzondering te maken, dan zou allicht menig anti-revolutionair en liberaal kamerlid hierin voor het leger niet te groot bezwaar, en voor onze politieke verhoudingen een verademing vinden. Maar hoe gewenscht zulk een uitweg ook ware, toch mag betwij feld, of ons staatsrecht ze toelaat. En is er zulk een uitweg niet, dan is er aan steun voor zulk een kabinet niet te denken, tenzjj het puur conservatief optrede, en er in slage, de conservatieve elementen uit alle par- tjjen tot ééne conservatieve party te hereenigen. Dit kon dan ook allicht worden beproefd." Welke kunstmiddelen en uitvluchten moeten er gevonden worden om de bondgenooten tot meegaandheid te stemmen. Fraaie kamerleden die ten opzichte van een paar provincies uit zonderingen zouden toelaten op bepalingen in een wet, die voor allen geljjk moet zjjn 1 Naar aanleiding van het verbod van in voer van lev6nd vee uit Nederland naar Enge land merkte de Arnh. Ct. onlangs op »Ter wille van den vrijen invoer van ons levend vee in Engeland, is de invoer en de doorvoer van het Duitsche vee door Nederland verboden geworden en heeft dit de route ge nomen over eene buitenlandsche havenplaats waar het geslacht wordt en geëxporteerd. »Thans, nu die vrjje invoer voor ons in Enge land heeft opgehouden, zoude het nu niet wenseheljjk zjjn, dat onze Nederlandsche regee ring direct vrjjen doorvoer verleende van het Duitsche vee, om dit langs de kortst mogelijke route onzer spoorwegljjnen te doen vervoeren naar Rotterdam, wat daarvoor de aangewezene slachtplaats en uitvoerhaven naar Engeland is Het zou strekken in het belang van onzen handel en nijverheid. >Het vervoer der Duitsche schapen geschiedt thans over Antwerpen en kan wel dikwijls 4 a 10,000 stuks per week bedragèn. Yoor een paar jaar geschiedde dit transport levend over Rot terdam." »De Arnh. Ct vraagt niet, zegt de Land- bouw-courant, of het ook in het belang van onzen landbouw zou zjjn. Wjj zouden een scherper toezicht op de grenzen aanbevolen willen zien en dat »die wederzjjdsche beweiding" op de grenzen voortaan geheel verboden werd, althans zoolang onze buren geen betere maat regelen tegen besmettelijke veeziekten nemen. Nu wil men den put dempen als het kalf ver dronken is en moet de comm. d. K. in Limburg, volgens een ander bericht, zelfs soldaten laten aanrukken om de pachthoeve te Yaals, waar het mond- en klauwzeer onder het rundvee is uitgebroken, af te zonderen." In verband met deze opmerkingen ver wjj zen wjj naar de rubriek Ingezonden stukken.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1890 | | pagina 1