N°. 185. 133" Jaargang. 1890. Vrijdag 8 Augustus. Een imr ei sraarl iptobap. Middelburg 7 Augustus. Dez# courant verschijnt d a g e 11] k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen: Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.— Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a cent. Advertentiën20 cent per regel: Bi] abonnement lager.' Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten benevens alle dankbetuigingen: van 17 regels 1.50; iedere regel meer /0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. aam •rr-ir-tiv au HIDDIllil IKiSIIIF COURANT. Tlle*WOme<'!lr' „w Agenten te Ylissingen: P.G.di Vbt MestdagkA Zook, te^Goes: A. A. W. Bolland, te Krniningen: F. v.d.Pewl, te Zierikzee: A. C.deMooiï te TholenW. A. va* Middelburg 7 Aug. vm. 8 q 65 gr. i Nlbuwmotiki* en te TerneuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de m. 12 n 70 gr. av. 4 u. 65 gr. F. I advertentie-bnreau's van Nijgh Van Ditmab te Rotterdam, de Gebb. Belintanie, te 's Gravenhage, en A. de la Mar Azn, te Amsterdam. Verwacht verand, wind.j Hoofdagenten voor het Buitenland: te Pargs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Datjbb Cie., John F. Johes, opvolger. Adverteallën moeten des namiddags te era uur aan het bureau bezorgd zjjn, willen zip des avonds nog worden opgenomen Te midden van de zomerkalmte in onze politieke wereld heeft een onbekende, zich noemend Aldegondegemeend een nuttig werk te verrichten door ons, Nederlanders, uit te noodigen onze gedachten te bepalen bij een bondgenootschap met Duitschland. Hij, stout zich tooiend met een pseudoniem dat den ken doet aan hen die in hun blazoen de fiere woorden schreven Bet Vaderlandt ghetrouwe Blijf ick tot in den doot heeft wij willen aannemen uit waar achtige vaderlandsliefde een pleidooi ge leverd voor de stelling dat „de veiligheid en het zelfstandig voortbestaan van Neder land in de naaste toekomst eene nauwe aansluiting bij Duitschland, met het oog op een oorlog, dringend vorderen." Dit woord, dat in deze dagen, nu keizer Wilhelm het zich tot taak schijnt te stelleD ook kleinen staten een bezoek te brengen, vooral actueel mag heeten, verdient zeker wel eenige aandacht. De tijd zal wellicht komen waarop het geheim van den schrijver, die uit bescheidenheid zeker zich nog ver borgen houdt, wordt ontsluierden veel zich zal openbaren van de motieven tot zijn schrijven, die ons nu nog onbekend zijn in ieder geval draagt het gansche geschrift duidelijk de sporen van ernstige overweging en kalm nadenken. Volgens schrijver's eigen beweren rusten de algemeene gronden van zijn betoog op het „breedere standpunt eener onpartijdige beschouwing van feiten, zonder voorkeur voor eigen ot anderer nationaliteit of speciale belangen „Meer bijzon dere motieven worden van het specifieke Nederlandsch standpunt gegeven". De schrijver nu behandelt de volgende stellingen a. „In de grootere oorlogen der toekomst zal de hoofd-actie zich in de laagvlakten bewegen." b. „In den oorlog van het midden-Euro- peesche Staten-verbond met Frankrijk Rusland zal de hoofd-actie zich bewegen in de aaneenschakeling van laagvlakten, bekend onder den naam van de Fransche Duitsche en Sarmatische laagvlakten." c. „In den Enropeeschen oorlog verkrijgen de geographische ligging en de topo hydro- graphische gesteldheid van Nederland een strategisch-domineerend karakter." d. Duitschland moet bij het uitbreken van een oorlog den zedelijken en den materiee- len waarborg hebben dat, voor zoover het van zijn macht afhankelijk is, de rechter vleugel van het Rijnfront niet geforceerd wordt." e. „De organische samenhang van den Nederlandschen bodem met de Duitsche Rijnlanden en onze ligging aan de Noordzee zijn de oorzaken dat, bij het uitbreken van een Europeeschen krijg, ons zelfstandig bestaan bedreigd en wellicht ons land het tooneel wordt van den oorlog." f. „Een bondgenootschap van Nederland met eene der partijen is het eenige middel om vóór en tijdens den oorlog rang in te nemen, de materieele nadeelen van een krijg binnen zijne grenzen tot het bereikbaar minimum te beperken en bij den vrede gerechtigd te zijn tot het uitbrengen van eene stem." g. „Alleen een bondgenootschap met Duitschland is voor Nederland wenschelijk dat bondgenootschap is noodzakelijk." Den schrijver zullen wij niet volgen in zijn gansche betoog, en allerminst waar zijne stellingen een zuiver technisch karakter dragen. Het beoordeelen van de waarde zijner redeneering op dat punt zij overge laten aan deskundigen. Hij stelt zich hoofdzakelijk voor dat er eenmaal een oorlog zal uitbreken tusschen de drie bondgenooten Duitschland, Oosten rijk en Italië' aan de eene zijde, en Frankrijk en Rusland aan den anderen kant. Bij zulk een oorlog krijgt, volgens hem de geographische ligging en de topo-hydro- graphische gesteldheid van Nederland een strategisch domineerend karakter. Het is daarom noodzakelijk den Rijn af te sluiten, om Frankrijk van de mede-actie zijns bond genoots gescheiden te houden. Wie in het bezit van Nederland is, beheerscht den rechtervleugel van het front van den Be neden-Rijn, sluit af of is meester van de kans tot opereeren in verband later in samenhang met de Russische krijgsmacht verbindt zijne operatiën te land met die zijner marine in de Noordzee en het Kanaal, en ten slotte, opereert naar welgevallen en behoefte met eigen onafhankelijke operatie basis naar het Oosten of naar bet Zuiden. Op die gronden nu baseert Aldegonde de onder d aangehaalde stelling, welke met die, onder g genoemd, voor onzen lezerskring wel de belangrijkste is; en ons ook aan spoorden aan zijn betoog een opstel te wijden en daarbij enkele korte bedenkingen te opperen die bij het lezen van zijn bro chure bij ons opkwamen. Luisteren wij vooraf even naar zijn be toog, waarbij hij de wenschelijkheid en de noodzakelijkheid van een bondgenootschap met Duitschland voor ons land in het licht tracht te stellen. Hij schrijft dan „Aan eene aansluiting bij Frankrijk, dat is ook bij Rusland, aan eene dergelijke aansluiting kan nimmer gedacht worden. Beter ware het dat Nederland zijne geheele oplossing tegemoet ging dan te pogen voe ling te verkrijgen met een Europeesch rijk dat in den staat van balf-barbaarscbheid verkeert en onder een despotisch bestuur gelijk Nederland van zijn vroegsten oorsprong af er nimmer een gekend heeft. Wat Frank rijk aangaat daaraan heeft Nederland als vijand en als vriend nog nimmer ge noegen beleefd. De Franschen zijn een veroverende natie onverschillig of een koning dan wel of een keizer of republi- keinsche wetten hen regeeren. Aansluiting zoeken bij Frankrijk zou voor Nederland heeten eene herhaling van de verwringing der historische lijn eene toekomst tege moet gaan vol onzekerheid en van gevaren. „Nederland moet zich tot Duitschland richten, Duitschland is ons stamverwant; met het Duitsche volk komen wij het meest overeen in aard, zeden en levensbeschouwing. Vele der groote Duitsche belangen loopen evenwijdig aan de onze. „Aan het Duitsche rijk hebben wij nog niets te wijten wel aan de staten, die dat complex vormen, groote weldaden, groote persoonlijkheden en groote denkbeelden te danken gehad. En alles afdoende is het feit dat wij de Duitsche staatkunde hebben leeren beschouwen als wezenlijk gericht op handhaving van den vrede, eene aspiratie die èn met onze belangen èn met onze in zichten èn met onze wenschen overeenstemt. Onweersproken moet het blijven dat de politiek der triple-alliantie is eene vredes politiek en aan dit streven eenige kracht bijzetten, kan slechts eervol zijn voor Ne derland. „Ons volk en zijne regeering moeten eerlijk en oprecht, zonder achterhoudendheid en mannelijk, verklaren in den toekomstigen oorlog lief en leed te willen deelen met het Duitsche ons verwante volk. „Dat is een natuurlijk en op wederzijdsche belangen gegrondvest bondgenootschap. „Daarvoor erlangen wij een eervolle positie zoolang de vrede duurt en eene mate van veiligheid die geen andere denkbare gedragslijn ons kan opleverendaarvoor verkrijgen wij den waarborg dat bij eene zegepraal van eentraal-Europa, ons volks bestaan onaangetast blijft; daarvoor werken wij mede aan een groot doelhet verhinderen van den Panslavistisehen inval, dat is de inval der barbaarschheid in Europa en de terugval van Europa in de barbaarschheid. „Daarvoor erlangen wij weder een zekeren rang onder de natiën. „Duitschland kan daarvoor in tijd van oorlog zijn Rijn-front uanr zijn inzicht en zijne behoeften, die dan strategisch met de onze samenvallen, in staat van tegenweer brengen. Duitschland kan alsdan het Neder landsch gedeelte van het front van den Beneden-Rijn met het Duitsche gedeelte ervan in organischen samenhang brengen. Duitsch land zal ons land zoo goed verdedigen als hem mogelijk is en mèt ons beter dan wij alleen het zouden kunnen. Ons leger blijft in ons land en het waardeerbaar geraamte van het polderleger dat weet hoe zich te gedragen in en vertrouwd is met onze lage, drassige terreinen. Duitschland krijgt in tijd van oorlog zijn verbindingen met de Noordzee en een onovertrefbare operatie-basis voor zijne eskaders, op korten afstand van de Fransche wateren. „En ten slotte, als een geheel gemeen schappelijk belang, zou het samengaan van Nederland met Duitschland reeds ten gevolge hebben dat de FraDsche operatiën besloten bleven binnen de Fransche laagvlakte, dat daardoor verlichting kon worden gegeven aan de strijdmacht in de Vogezen en opschuiving plaats hebben naar het Beneden- Rijnfront en dat hierdoor de decisie in Noordelijk Frankrijk of in Zuidelijk België eene onverwachteverhaasting onderging- Maar zeker is het, dat niet, gelijk bij de beschouwingen over de operatiën van het Fransche leger in de laagvlakte eene wijle is verondersteld, reeds kort na het uitbreken van den oorlog eene Fransche legermacht in Oostelijk Noord-Brabant zich concentreeren zou. Door ons bondgenootschap zou de loop der gebeurtenissen gewijzigd worden in natuurlijken en in voor ons den voordee- ligsten zin. „De vraag, welke de gedragslijn van België zijn of worden zou, is voor Nederland van gansch ondergeschikt belang. Als België denkt zich neutraal te verklaren, zal 't het lot, waaraan wij ons onttrokken hebben, ondergaan en loopt België de allergrootste kans in Westelijk Europa het tooneel van den oorlog te worden. „Kiest België de zijde van Frankrijk, dan is er reden te over voor Neder land om met Duitschland zich te verbinden, want dan zou het Fransche Noorder-leger met geforceerde marschen en met behulp van het Belgische spoorwegnet in den kortst mogelijken tijd Peel- en Kempenland naderen en is het meer dan zaak dat aan die beweging eene snelle en toereikende contra actie geboden wierd. „Kiest België de zijde van Duitschland, dan verkeert Frankrijk in nog slechter conditie, want dan zal zijn Noorderleger reeds in Zuidelijk- of in het midden van België op eene Duitsche legermacht kunnen stooten, of zelfs indien het lot aan Frank rijk een weinig ongunstig is, zal zijn leger reeds in het noorden van het eigen land bestookt worden door de troepen der alli antie. Ook in dit verband wordt de vrede weder meer gewaarborgd. „In het algemeen is de aansluiting van eiken staat aan de Centrale Alliantie een waarborg voor den vrede en een reden voor Nederland om óok bij haar zijn heil te zoeken." Ziedaar de voornaamste gezichtspunten van den schrijver. Tweeërlei belangen treden daarbij dus op den voorgrondDuitschland's belang en ons belang. Wat het eerste betreft, meenen wij dat Duitschland zelf aangenomen dat gewich tige redenen het nopen zich van onze hulp te verzekeren stappen moet doen om ons tot aansluiting te bewegen. Van die zijde zou dus een verzoek in zulk een geest moe ten komen, wat aan een eventueel bondge nootschap stel wij gingen in op zulk een verlangen een gansch ander karakter zou geven. In dergelijke gevallen is het eervoller de gezochte te zijn dan zich zelf aan te bieden. Maar dan nog zouden tegen inwilliging van zulk een verlangen bij ons ernstige bedenkingen rijzen. Belangrijker voor ons is daarom de vraag: zijn de voordeelen van een hondgenootschap met Doitschland voor ons zoo groot als de schrijver zegt; en wegen zij wel op tegen de nadeelen die daaruit kunnen voortkomen? En hierop zouden wij niet gaarne een bevestigend antwoord geven. In de eerste plaats is de stelling dat de Fransche eene veroverende natie is, welke hare regeeriDgsvorm ook zij, vrij betwistbaar. Het Fransche volk is vaak licht mee te slepen geweest, en daardoor werd zij zoo gemakkelijk de speelbal van een Napoleon en viel het den keizers zoo licht haar te voeren op gevaarlijke wegen. Maar de droomen van roem en eer zal de Fransche republiek thans wel hebben laten varen. Het Frankrijk van heden heeft genoeg van gevaarlijke avonturen, waarbij het volk ten slotte zijn vrijheid inboette. De ervaring is vooral voor die natie eene zeer harde, maar daardoor zeer goede, leer meesteres geweest. En dit is in ieder geval zeker dat Frankrijk steeds vooraan in de gelederen stond, waar het gold de vrijheden en rechten van het volk te verdedigenen dat daardoor bij ons, Nederlanders, de sympathie meer is aan de zijde der Fran schen dan aan die der Duitschers, Maar wij willen voor een oogenblik veronderstellen dat wat de schrijver vreest werkelijkheid worde; dat Frankrijk weer worde wat het onder een Napoleon I geweest iseen voor de vrijheid van Europa gevaarlijk element. Zou dan vragen wij niet vanzelf eene nauwe aaneensluiting ontstaan tusschen de overige volkereneen bond die krachtig paal en perk stellen zou aan dergelijke pogingen Het gemeenschappelijk gevaar zou ons vanzelf gemeenschappelijke medestrijders be zorgen terwijl wij thans, door zonder eenige reden ons bij een der groote natiën aan te sluiten, vanzelf eene andere ons tot vijand zouden maken, in ieder geval tot wantrouwen jegens ons stemmen. En dat nog wel eene natie, waarvoor onze sympathie thans het grootst is en waaraan Europa al te danken heeft wat het aan vrijheid bezit! Stellen wij bovendien eene wijziging in Frankrijk's politiek als mogelijk wij meenen dat even waarschijnlijk een kentering in de buitenlandsche staatkunde van Duitsch land mag aangenomen worden. Tot heden wordt van alle kanten het streven naar vrede op den voorgrond gesteldwij hebben geen enkele reden om de oprechtheid dier verzekeringen in twijfel te trekken Duitsch land, zoowel als Frankrijk, schenken wij op dit punt evenveel geloof. Maar waar wij bij de eene natie eene veronderstelling maken met het oog op de toekomst, mogen wij dit even goed jegens de andere doen. De geschiedenis leert toch ook dat de Duitsche vorsten niet ongaarne hun gezag lieten gelden in de aangelegenheden van andere volken en voor dat gezag met geweld eerbied vroegen. Dit zou weer kunnen gebeuren. Welnu, dan zouden wij gebonden aan Duitschland blootstaan aan gevaarlijke avonturen, waar wij ons thans gevoegelijk buiten kunnen houden. En Italië is bovendien voor ons een wel sprekend voorbeeld, welke nadeelen verbon den zijn aan het z. g. voorrecht om met een groot rijk als Duitschland in bondgenootschap te treden. Het is een bijzonder duur voor recht zoo duur dat een volk onder de financieele lasten voor militaire doeleinden zwaar gebukt gaat. Nog een ander bezwaar willen wij hier even te berde brengen. Wij nemen aan dat Duitschland ons als bondgenoot wenscht, en dat die alliantie zich meer en meer uitbreidt. Welke waarborgen zijn er dat Duitschland dan zijn macht niet misbruiken zal om een krach- tigen, vaak duldeloozen invloed op den gang van zaken in Europa uit te oefenen? En wat dan Zulk een bondgenootschap sluiten gaat gemakkelijker dan het verbreken. Ziedaar enkele bedenkingen, tegen het betoog van Aldegonde aangevoerd. Er zijn, vooral uit technisch oogpunt, waarschijnlijk wel meerdere te maken maar ons doel was slechts voor een paar de aandacht onzer lezers te vragen. De lectuur van zijn brochure heeft ons nog niet kunnen doen wankelen in onze overtuiging dat Nêerland's grootste kracht schuilt juist in zijn neutraliteit. Wat de Engelsche bladen dezer dagen bij gelegenheid van keizer Wilhelm's be zoek als het standpunt van Engeland aan geven, zij ook het onze vriendschappelijk jegens alle natiën, nauw verbonden aan niet eene. Want men verlieze vooral niet uit het oog dat ook met het oog op onze koloniën Engeland een stem in het kapittel heeften een aansluiting bij Duitsch land sterk het wantrouwen van John Buil jegens ons zou prikkelen. Nu houdt onderlinge Daijver de balans ten onze gunste in evenwichten nemen wij eene eigenaardige positie in, die beter is dan den „zekeren rang," welke Aldegonde ons voorspiegelt, wanneer wij zijn raad op volgen en die eenvoudig ons zou maken tot beschermeling van eene groote natie. Onder het opschrift »Geen vroegschool ten plattelande" schrijft een onzer correspondenten: Nu ter gemoetkoming aan het schoolverzuim, tengevolge van veldarbeid, men als middel wil aanwenden »vroegschool" te houden, wilt gij mij zeker wei veroorloven mijn gevoelen daar over te uiten. Men kan zich de vroegschool voorstellen als een derden schooltjjd in den zomertijd, waarin de gewone leerlingen ook worden toegelaten. Ik wil aannemen, dat het onderwijzend perso neel de meerdere lesuren met sympathie aanvaardt waar regeering van rijk, p/ovincie of gemeente loyaal de beurs opent, en dat eene vermeerdering van 5 tot b. v. 7 schooluren 's daags voor de jon gere leerlingen geen bezwaar oplevert. Yan paedagogische fouten ot zondigen tegen de hygiëne wil ik niet eens gewagen. Was onderwijs, om van opvoedkunde niet te spreken, gelijk te stellen met gewonen arbeid en leerde een kind in anderhalf jaar tijda bjj 5 school uren per dag werktuigelijk lezen en op de lei schrijven, dan zouden voorzeker;bjj 7j schooluren dezelfde vorderingen in éen jaar verkregen zjjn. Deskundigen weten echter heter, al is 5 ook X 18 maanden 12 maanden. 7,5 Wat zou de voorgestelde maatregel in een school ten plattelande tot uitkomst geven De leerlingen zouden immers nog vroegtij diger de school verlatenzjj zouden steunen op de vele uren, in school aan hen besteed. Houden wij het oog op de omstandigheid dat de nu vastgestelde schooluren in verband ge bracht zijn met de huiselijke regeling in de gezinnen, dan zal men begrijpen, dat die uren niet geschikter te vervangen zjjn. Aan mijne school zjjn de schooltjjden van tot 11 en van 1 tot uur. Neemt men nu in aanmerking, dat, zonder eenige uitzondering, kinderen eener landbou wende en arbeidende bevolking schoolgaan, dan-zal ieder met mjj instemmen, dat een vroeger schooluur niet wenscheljjk is. Tijdens den veldarbeid verlaten Vrij na alle moeders 's morgens vroeg, evenals hun ecbtge- nooten, de woning. De jonge, schoolgaande kinderen worden door oudere broertjes of zusjes en somtijds door de buren gewekt, gewasschen, gekleed en gevoed. Die kinderen zouden meer malen te laat komen, waar een vroeger school uur vastgesteld werd. De bedoeling van de vroegschool is dan ook een geheel anderezij zou ingesteld moeten worden ter wille van de schoolverzuimers. De heer Fabius, onze inspec teur van het onderwjjs, zou natuurlijk met welgevallen het schrikbarend schoolverzuim zien verminderen, en prees dan ook de proef neming met een vroegschool aan. Van de tegenwoordige regeering is de in voering van leerplicht niet te wachtende anti-revolutionnaire partij zal steeds een wets voorstel daartoe bestrijden; en toch moeten wjj dien weg op want van een lapmiddeltje, als de vroegschool zou zjjn, is m. i. niet het min ste heil tegen het euvel van schoolverzuim door veldarbeid te wachten. Immers de scho lieren die 's daags de school verzuimen, 't zjj dat ze veldarbeid verrichten, 'tzjj dat ze thuis moeders taak overnemen, kunnen evenmin van morgenlessen profiteeren. Te Goudriaan en te Biezelinge meldde zich geen enkele leerling aan voor de geopende

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1890 | | pagina 1