N°. 173. 133° Jaargang. 1390- Yrijdag 25 Juli. Middelburg 24 Juli, Dez« courant verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen? Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.—J Afzonderlijke nómmers zijn verkrijgbaar a 5 cent? Advertentiën: 20 cent per regel? Bi] abonnement lager? Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten benevens alia dankbetuigingen: van 17 regels f 1.50; iedere regel meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte? Ontwerp van wet tot gedeelte lijke herziening van de wet van 4 Dec. 1872. ui. LETTEREN EN KUNST. HIIIDIIIIIItl.Sdli: 101 RAM. \y w Thermometer. Middelburg 24 Juli vm. 8 a 65 gr. m. 12 u 67 gr. av. 4 u. 66 gr. F. Verwacht W. wind. Agenten te VLissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoo*, te Goes: A. A. W. Bollaed, te Kroiningen: F. v. d. Peiïl, te Zierikzee: A. 0. de Mooii te Tholen: W. A. va* Ailrerte«41ë« Nieuwxnhuijzek en te TemeuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de j moeten des namiddags te era unr advertentie-bureau's van Nijgh Vam Ditmab te Rotterdam, de Gebb. Belineante, te 's Gravenhage, en A. de la Mab Azn, te Amsterdam. aan het bureau bezorgd zjjn, willen Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publioité étrangère G. L. Datjbb Cie., Joh* F. Johes, opvolger. j ijj des avonds nog worden opgenomen (Slot.) Met de in het ontwerp voorgestelde maatre gelen om door ruime subsidie van het rijk de vaccinatie te ontdoen van de mogelijke schade, die zij kan veroorzakeno. a. door ruim en streng toezicht te doen houden op de gebruikte stof, verbetert de minister ongetwijfeld de wethij komt daardoor zooveel mogelijk te gemoet aan tal van tegenstandersalleen voor hen, die in den dwang tot vaccinatie een onoverkomelijk bezwaar zien, schijnt de door hem voorge stelde redactie van art. 17 der wet noodig. Volgens den minister geeft het vrijheids principe den doorslag tot deze wijziging. Ik had hieromtrent een ander gevoelen. Ik meende dat in 1872 enkele leden in de Tweede kamer den school-vaccine-dwang bestreden voor hun kiezers, die godsdien stige bezwaren hadden, al stelden allen op den voorgrond dat zij die niet deelden. En vooralsnog geloof ik, dat die bezwaren steunen op kerkelijk-dogmatischen bodem. Wat deze zienswijze betreft sta ik aan de zijde van den heer Heijdenrijck, die in 1872 zeide: „Daar waar gemoedsbezwaren een direct, stof felijk materieel gevaar opleveren voor de maatschappij, voor den staat, kan noch mag, geloof ik, aan die scrupules worden toege geven." En verder „Het is mijne overtui ging, dat daar waar het geldt stoffelijke belangen, het materieele, of nog juister het lichamelijk welvaren van de burgers, de rechten en de plichten van den staat zeer uitgestrekt zijn." Deze spreker, een katholiek afgevaardigde, gaf in die woorden het standpunt der ka tholieke partij van dien tijd. Vergis ik mij niet, dan is omtrent deze zaak de opinie dier partij nog dezelfde. Misschien is daarin de verklaring te vinden van het feit dat het concept-ontwerp den indirecten dwang behoudthet legt de burgers toch aan banden, maar wijst hun tevens den weg om aan de vaccinatie te ontsnappen. Het burgemeester briefje maakt op mij den indruk het cement te zijn om de sympathieën der verschillende fracties van de rechterzijde in deze samen te voegen. De minister staaft zijn gevoelen door een beroep op deskundigen en zegt o. a.„maar dwang in dat opzicht mag niet bestaan. Reeds hierom niet, omdat over het nut en de goede werking der inenting tusschen deskundigen van naam nog steeds een groot verschil van gevoelen bestaat, al verklaart zich ook verreweg de meer derheid voor die kunstbewerking". Inder daad, zoo nu en dan verschijnt een quasi deskundig betoog tegen de vaccinatie: Voor zoo ver dat beoogt de nadeelige ge volgen van eene slordige vaccinatie te brandmerken, vindt het bij eiken bevoegde steunmaar wat wil .inzake het nut der vaccinatie het oordeel van een enkele zeggen tegenover het gevoelen van meerderen en vooral tegenover de ervaring Deze toch heeft omtrent het nut der vaccinatie reeds voor jaren voldoende uitspraak gedaan en zóo beslist, dat o. a. de afgevaardigde Saay- mans Vader in 1872 de bekentenis aflegde: „Ik geloof zoozeer als iemand aan de almacht Gods, die naar zijne ondoorgrondelijke wijs heid bezoekingen over de volkeren zendt, maar ik geloof ook tevens aan de liefde Gods, die kruiden doet groeien, waardoor die krankheden worden bedwongen; en ik geloof ook dat het zijn bestierende hand was, die ons het middel heeft toegezonden om de natuurlijke pokken te bestrijden". Ten overvloede wijs ik hier nog op eenige officieele gegevens, om te bewijzen dat de minister een gewaagde thesis in bescherming neemt om het nut der inenting zijdelings te doen betwijfelen. Ik kies daarvoor hetgeen door den afgevaardigde Idzerda in't midden werd gebracht in deze woorden „In 1870, het begin der pokken-epidemie, zijn in Nederland aan de pokken overleden 706 personen; in 1871, waarin de epidemie 't hevigst was, ofschoon nog'niet geëindigd (in 1872 stierven nog 4000 menschen) over leden 15.787, waarvan in Noord-Brabant 1.118Gelderland 788 Zuid-Holland 7504 Noord-Holland 3009; Zeeland 171 Utrecht 1972; Friesland 66; Overijssel 450; Gronin gen 425Drenthe 112 en Limburg 172." „Nu doet zich daarbij het opmerkelijk verschijnsel voor, dat in de provincie Friesland, met eene bevolking van meer dan 300.000 zielen, eene provincie, die wegens de uitge breidheid van haar scheepvaartverkeer zoo zeer aan besmetting is blootgesteld, maar waar sedert 1846 een provinciaal reglement op de verplichte inenting van schoolgaande kinderen bestaat en streng gehandhaafd wordt, in 1870 slechts éen en in 1871 niet meer dan -66 personen aan de pokken zijn gestorven, of éen op de 4499 inwoners terwijl in Zuid-Holland éen stierf op de 94, in Noord-Holland éen op de 195 en in Utrecht éen op de 89 inwoners." Toch stemde de afgevaardigde Saaymans Vader tegen het pokkenartikel, omdat de staat volgens hem geen recht heeft om dwang uit te oefenen, waar het betreft de zoo teedere rechten van de ouders over hunne kindereneen gevoelen dat ook de tegenwoordige minister van binnenlandsche zaken deelt, en in zijn memorie van toelichting omschrijft in deze woorden„Aan de regeering komt de vrije beschikking over het mensche- lijk lichaam niet toe, zelfs niet, al is zij overtuigd dat die beschikking enkel ten bate van dat lichaam komt." Mij is zoo'n redeneering volkomen onbe grijpelijk als toelichting voor dit ontwerp. Elk oogenblik toch grijpt de wet in de vrije beschikking over het menschelijklichaam in art. 2 heeft de burgemeester de bevoegdheid om lijders aan eene besmettelijke ziekte naar eene openbare inrichting te vervoeren; in art. 9 is het vervoer dier lijders naar elders streng omschrevenin het nieuw art. 19 wordt de vroedvrouw genoodzaakt om zich te doen desinfecteeren enz., al te maal maat regelen, die voor zich zelf kunnen pleiten, maar niet sterker dan de noodzakelijkheid eener bepaling, waarbij de burgers door de vaccinatie beschermd worden tegen besmet ting. Bovendien voor individueele vrijheid in absoluten zin is in een geordende maat schappij geen plaats. Als gangbaar argument tegen vaccine- dwang noemt men de voldoende waarborgen voor den ingeente. Ook in de M. v. T. lezen wij„Een oningeënte moge meer dan een ingeente vatbaar zijn voor de pokziekte, gevaarlijk wordt hij eerst, nadat hij die ziekte heeft en ook dan slechts voor hen, die het voorbehoedmiddel niet wenschen te bezigen." Ook de minister Geertsema plaatste zich in 1872 op dat standpunt en in zeker opzicht is dat juist, indien men zich telkens onderwerpt aan hervaccinatie, maar niet zoo absoluut als de regeering het gelieft voor te stellen. Immers door de voorgestelde wijziging zullen velen ongevaccineerd rond loopende smetstof (pokstof) zal telkens nieuwe individuen treffen, en dus aan viru lentie toenemen, zoodra de omstandigheden daarvoor gunstig zijn. In 't algemeen hangt de kwestie of men al of niet door eene besmettelijke ziekte getroffen zal worden af, behalve van de aanwezige smetstof, van eene zekere, meestal tijdelijke gevoeligheid van het menschelijk organisme, die men kort weg vatbaarheid noemt. Die vatbaarheid ziet men bij de massa slechts optreden na maatschappelijke rampen als oorlog, hon gersnood, etc.bij 't individu, wiens gezond heidstoestand onder invloed staat van onvoldoende voeding, van doorgestane ziekten^ en van erfelijke of verkregen kwalen» Daarom is het in 't algemeen onlogisch om een oningeënte slechts schadelijk te achten voor de zijnenin 't bijzonder wordt hij voor elk individu gevaarlijk, omdat niemand ooit heeft beweerd, dat de vaccine onder alle omstandigheden een voorbehoed middel tegen besmetting is. Waarom heeft de smetstof na de invoering van de wet, ofschoon elk jaar individuen treffende, betrekkelijk zoo weinig schade aangebracht Eenvoudig omdat er in ons land uitstekend wordt gevaccineerdomdat de smetstof onvoldoende ongevaccineerde individuen vond om zich welig voort te planten omdat bij iedere verschijning de aantal hervaccinatiën bij duizenden zijn te tellen. De trefkans is door de vaccinatie in ons land zóo verminderd, dat van uitgestrekte epidemische verspreiding geen sprake kan zijn. Voortaan zal die toestand geheel anders zijnelke stad, dorp of gehucht zal personen herbergen, die om allerlei redenen zich niet laten vaccineeren; de brandpunten van besmetting zullen voortdurend aanwezig zijn, en, totaal van bijkomende omstandigheden afhankelijk, zul len daaruit kleinere of meer beduidende epidemieën zich ontwikkelen. Als verder motief tegen den dwang geldt het schoolverzuim. Ook in 1872 bracht de minister Geertsema dit punt in debat. In de huidige M. v. T, lezen we daaromtrent „Bij niet-gehoorzaamheid (school-vaccinatie) komt de straf ten slotte evenwel niet neder op de ouders doch op de kinderen en wel doordat deze gedwongen worden de school te verzuimen." Ik twijfel geen oogenblik of dit punt zal bij de behandeling der wet een eereplaats innemen, en inderdaad effect maken, indien het blijkt, dat dit groote volksbelang schade lijdt onder de vaccinatie. Wanneer dan, evenals toen, het verzuim blijkt te zijn een vrees zonder grond, zal ik mij daarin zeer verheugen. Het klinkt een weinig zonderling het argument van den minister Ast de straf niet de ouders wel de kinderen treft. Ik dacht dat beiden getroffen werden, evenwel in ongelijke mate, en het ergst de kinderen, die dupe worden m. i. van de kortzichtig heid der ouders. „De van eiken dwang bevrijdde vacci natie zal haar ten gunste komen" zoo lezen wij in de memorie van toelichting. Ook in 1872 deed dit argument dienst, en geloofde men van regeeringswege de vac cinatie voldoende te steunen door meerdere gelegenheid te verschaffen voor deugdelijke vaccine. Het rijks-vaccine-park te Utrecht werd bij die gelegenheid door den minister toegezegd. Reeds sedert 1868 had het ge nootschap tot bevordering der koepokinenting ve pestis inter et vigila te Rotterdam het eerste parc-vaccinogène in ons land opgericht; in Maart 1869 volgde Amsterdam, in 1871 's Gravenhage, in 1875 Haarlem, in 1879 's Hertogenbosch, in 1880 Groningen, en later zien wij dergelijke inrichtingen op nog meer plaatsen o» a. Arnhem, Maastricht, Dordrecht, Middelburg enz. En niettegenstaande die ruime gelegenheid om zich van vaccine, direct van 't kalf ge nomen, te voorzien, lezen wij in bijlage II van het 2e verslag van de Vereeniging van inrichtingen tot bevordering der koepokinenting in Nederland loopende over de jaren 1884 1886, de klacht dat „de vaccinatie hier te lande voornamelijk door onverschilligheid en zorgeloosheid meestal wordt verzuimd en uitgesteld tot den leeftijd, waarop de kinderen de school moeten bezoeken, omdat de wet een bewijs van vaccinatie bij de toelating eischt". Eene afdoende bevestiging leeren wij in hetgeen in het canton Zürich gebeurde. Ook daar was oppositie tegen dwang, en werd zij in 1873 opgeheven. In 't eind van 1884, brak er een epidemie uit, die 19 maan den duurde, 719 bewoners besmette en 129 slachtoffers maakte. Onder hen waren 70 kinderen beneden de 10 jaren, die niet waren gevaccineerd. Bij de epidemie 18711872 was het aantal aangetasten dubbel zoo groot, toen stierven er slechts 15 kinderen op dien leeftijd, maar de oppositie had de overwinning nog te bevechten. Had ik wél het recht om in mijn vorig opstel de tirade in de memorie van toelich ting, dat dwang schaadt, naïef te noemen en te wantrouwen Hiermede neem ik afscheid van artikel 17. De hoofdpunten, daarbij betrokken en, die m. i. bij de behandeling het debat zullen be- heerschen, heb ik zoo kort mogelijk willen bespreken. Het resultaat is niet gunstig voor de nieuwe lezing van het artikel, Waarde deskundige ambtenaren het pleit in eerste instantie hebben verloren, is het wel niet denkbaar, dat de minister in de Tweede kamer overtuigd wordt van den ondienst, dien hij den lande bewijst, met eene derge lijke bepaling in zijn ontwerp. De verbe teringen, die hij in de wet brengt, zijn, wordt art. 17 gewijzigd, gelijk de minister dit voorstelt, veel te duur gekocht, om niet met aandrang de aanneming ervan te ontraden. M. B. Naar men verneemt koestert |H. M. de konin gin het voornemen om in het begin der vol gende maand met H. K. H. prinses Wilhelmina een officieel bezoek aan Arnhem te brengen. Bjj het dejeuner ten paleize werd Dinsdag de koningin door den burgemeester van Am sterdam een fraaie gecalligrafeerde oorkonde aangeboden, waarin in korte trekken het ver leden en het heden van den Amsterdamschen waterweg naar zee herdacht, en een bljj ver trouwen uitgesproken werd in de toekomst, waarvan Amsterdam zooveel heeft te verwachten. Bij koninkljjk besluit is, zooals nog in een deel der oplaag van ons vorig nommer werd gemeld met ingang van 1 September 1890, benoemd tot leeraar aan de rjjks-hoogere burgerschool te Zwolle, J. G. Talen, leeraar aan de gemeentelijke hoogere burgerschool te Goes. Pensioen is verleend ten bedrage van f 601 s'jaars aan C. Broerse, hoofd eener openbare lagere school te Nieuw en St. Joosland. Bjj de rustende schutterjj in Zeeland zijn benoemd b(j het 5e bat. tot kapitein J. K. Vink en H. P. Callenfela, beiden thans 2e luit. Verder is aan den heer J. W. Stelling eer vol ontslag verleend als consul der Nederlanden te Lebax. Nog ,zijn benoemd tot griffier bij het kan tongerecht te Sittard, mr P. H. Haanebrink, adv. en cand.-notaris te Maastricht en te Ber gen op Zoom, mr W. R. van der Weide, thans griffier bij het kantongerecht te Ommen. Eindelijk is de luit. t/z 2e kl. M. W. Houck ter zake van in doch niet door den dienst ont stane lichaamsgebreken, voor 5 jaar op pensioen gesteld, ad 500 en eene verhooging van ƒ300 'sjaars, en bevorderd tot luit. t/z 2e kl. de adelborst le kl. A. M. W. Bussemaker. Door de arrondissements-rechtbank te Heeren veen is, ter vervulling van eene vacature van rechter in dat college, opgemaakt de navol gende alphabetische lijst van aanbeveling mr. R. P. Cleveringa Az., griffier bij het kanton gerecht te Assen mr. C. W. Volgraff, kanton rechter te Goor en mr. C. Witholt, griffier bjj het kantongerecht te Bolsward. Door het gerechtshof te 's Hertogenbosch is, ter vervulling van eene openvallende betrek king van raadsheer in dat college, opgemaakt de navolgende alphabetische ljjst van aanbe veling mr. H. G. P. Kolfschoten, rechter in de arrondissements-rechtbank aldaar, mr. T. G. H. Reitsma, officier van justitie bjj de arrondisse ments-rechtbank te Roermond en jhr A. F. 0. van Sasse van IJsselt, rechter in de arrondis sements-rechtbank te Roermond. Naar het Vad. verneemt is de minister van oorlog sedert een paar dagen ernstig ongesteld. De minister van bnitenlandsche zaken, de heer C. Hartsen, is bevorderd tot Grootkruis der Christus-orde van Portugal. Naar men verneemt, heeft de heer dr. L. J. Egeling, inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht in Zuid-Holland, ontslag uit 's lands dienst gevraagd, om gezondheidsredenen. De le luit. der inf. van het O.-I. leger J. J. J. L. Oosterman, thans met verlof h. 1.1., heeft overplaatsing verzocht bjj het leger in Nederland, in ruil met den 2den-luit. J. Wolf, van het 3e reg. tnf. te Vlissingen, die voor 5 jaren bjj het O.-I leger wordt gedetacheerd. Zooals reeds gemeld is de heer Roosenboom door de kiesvereeniging Arnhem opnieuw ean didaat gesteld voor de verkiezing van een lid der kamer. Door den heer H. Tindal was aan het bestuur een schrijven gericht, waarin hjj uitdrukkelijk verklaarde geen lid der Kamer te willen worden, doch er bjjvoegende, dat, mocht hjj tegen zjjn wensch toch verkozen worden, hjj het mandaat aanvaarden zou, in de hoop, dat dan bij een volgende verkiezing een ander met het ver trouwen der kiezers vereerd zon mogen worden. Tevens verklaarde de heer Tindal dat het hem leed deed, dat hjj de vergadering niet kon bjj- wonen, daar hij gaarne de candidatuur van den heer Rooseboom wilde helpen bestrijden, doch hjj wenschte zelfs den achjjn te vermijden te werken voor eene candidatuur, die hjj niet wenschte. Ten slotte spoorde hjj aan den heer Cordes te stellen. De heer Cordes had echter eveneens bedankt. Na verdediging en bestrjjding van de candida tuur Rooseboom werd deze ten slotte met 21 stemmen tot eandidaat gekozen23 briefjes waren blanco, drie van onwaarde en éen stem was op den heer Tindal uitgebracht. Volgens de laatste berichten van Atjeh zoo schrjjft de Javabode in haar mail overzicht van 21 Juni houdt zich de vjjand buiten onze geconcentreerde linie buitengewoon stil, sedert hjj te Edi handelend is opgetreden. Daaruit wordt opgemaakt, dat de oorzaak van dit laatste niet alleen te zoe ken is in ontevredenheid over afpersingen van den radja van Edi en zjjne hoeloebalangs en jjverzucht over de voordeelen door den vorst behaald, zoolang alleen de noordkust was ge blokkeerd en de uitvoer van peper dus op zjjn gebied toenam, maar ook in e'ón beraamd overleg van de hoofden te Kemala, die den oorlog leiden, zoodat ook zeer vele krjjgers van Groot-Atjeh naar Edi gezonden zjjn. De blokkade van de kust, waardoor het groote uitvoerartikel peper zelfs niet voor twee dollars te verkoopen is en de meest gangbare invoer- goederen voor geen goud te verkrijgen, zal den nood zoo hoog hebben doen stijgen, dat de vjjand zich niet langer kon bepalen tot een beleg van onze linie, maar een slag moest wagen om lucht te krjjgen. Daarvoor koos hij Edi, in de meening verkeerende, dat hier onze wondbare plek gevonden werd. En werkeljjk scheen de uitkomst hem in zooverre geljjk te geven, dat de daar aanwezige krijgs macht niet tegen hem was opgewassen, al zou onze benting ook voor hem onneembaar zjjn gebleken. Waarschijnlijk bestond het voornemen om, wanneer de aanval te Edi slaagde, ook een kans te wagen tegen onze liniën, ten minste Tangkoe di Tiroe is in Groot-Atjeh gebleven en niet naar het too- neel des oorlogs opgerukt. Voorloopig zal deze dan echter wel van zjjn voornemen afzien, nu onze aanzienlek vermeerderde troepenmacht onder generaal Van Tejjn de Atjehers gedeeltelijk uit hunne stellingen heeft verdreven, en zij het onderspit hebben moeten delven, niettegenstaande hun on versaagden moed en de doodsverachting, waarmede zij streden, die zich bijna alleen uit wanhoop of nit fana tisme verklaren laat. Zjjn beide beweegrede nen in het spel en drijven die de strjjdbare mannen in Atjeh tot het uiterste, dan zou het zeker wenscheljjk zijn, dat van onzen kant met kracht tegen hen kon worden opgetreden om overal te gelijk en op eens alle verzet te fnuiken thans is met onze betrekkelijk kleine middelen te land de blokkade er meer op be rekend, dat de vjjand uitgeput het bootd in den schoot zal leggen. Misschien zal die be rekening niet falen. Binnen kort zal een nieuw werk van Jan Holland verschjjnen, getiteld Het smeult. Moeten wij wachten, totdat de vlam uitslaat t Het boek handelt over het sociale vraagstuk. Doel van den schrjjver is te geveneene populaire uiteenzetting van de brandende kwestie" onzer dageneen zoo onpartjjdig mogeljjk onderzoek in te stellen over het standpunt, waarop de twee partjjen (werkgevers en werklieden) zich plaatsen eindeljjk, wenken te geven ter voorkoming van een dreigend maatsehappeljjk onheil. Het personeel der Nieuwe Rotterdamsche Schouwburg-maatschappij, directie Alex. Faassen Co., is voor het speelseizoen 1890/91 als volgt samengesteld Alex. Faassen, regisseur; J. F. Stips, orkest meester. Heeren: Alex. Faassen, L. B.J.Moor, Manta van Nieuwland, M, van Beem, W, Rentmeester,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1890 | | pagina 1