V rijdag 4 April. N°. 80. 133® Jaargang. 1890. Be menwB insjectet m M Lapr is voor Middelburg 3 April Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advèrtentiën20 cent per regel. Bij abonnement lager." Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten benevens alle dankbetuigingen: van 17 regels 1.50; iedere regel meer ƒ0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Mr. Van Houten over de minis- terieele crisis. iri—;;-r tr-Tirrrrin itur «at HIirXBllG (DllilM. Agenten te Vlissingen: P. G. de Vbt Mestdagh Zoo», te Goes: A. A. W. Bollahd, te Kruiningen: F. v. d. Peijx, te Zierikzee: A. O. de Mooij te TholenW. A. vak IflTertenitë» Neeuwenhttijzen en te Terneuzen: M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de moeten des namiddags te eei nrr advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmab. te Botterdam, de Gebb. Belinïante, te xs Gravenhage, en A. de la Mar Azn, te Amsterdam. i aan het bureau bezorgd zjjn, willen Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de PubUcité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. zjj des avonds nog worden opgenomen Thermometer. Middelburg 3 April vm. 8 u 43 gr. m. 12 u 50 gr. av. 4 n. 52 gr. F. Verwacht O. wind. Sedert 1 April heeft dan de heer J. C. Fabius, gewezen kapitein der artillerie, zijn nieuw ambt van inspecteur bij het lager onderwijs in de tweede inspectie aanvaard en de taak in handen genomen, die jaren lang zoo uitstekend was toevertrouwd aan den heer A. Moens; den man met zijn warm hart voor het openbaar onderwijs, en tevens met zijn juist begrip van billijkheid en recht vaardigheid tegenover het bijzonder. Den afgetreden inspecteur is reeds menig woord van warme hulde gebrachtmaar wij hopen dat het daarbij niet blijven zal en er, op het initiatief van de Wekkernog later op andere wijze blijken zal van veler waar deering van zijne onvermoeide zorg en zijn toewijding aan het groote volksbelang bij uitnemendheid. Den Dieuwen titularis bij onzen lezerskring in te leiden is geen benijdenswaardige taak. Wat toch te zeggen van een man, wiens verleden ons bezorgd doet zijn voor de wijze, waarop hij zijn gewichtig ambt zal vervullen, vooral tegenover de openbare school Wij weten niet beter te doen dan aan de hand van de Fakkel, Vrijzinnig weekblad, te Dordrecht verschijnend, enkele vragen te beantwoorden, in deze van het hoogste gewicht en wel deze Hoe is het gesteld met zijne geschiktheid voor de belangrijke taak, die den heer Fabius is opgedragen hoe met zijne liefde voor de belangen, die hij voortaan zal hebben te behartigen En dan laten wij het zoo juiste antwoord, door hetzelfde blad gegeven, hier volgen. Geschiktheid. Gelijk bekend is, vertegen woordigde de heer Fabius sedert geruimen tijd het district Delft in de Tweede kamer vóór hij op het Binnenhof zitting nam, was hij luitenant bij de artillerie en werd sedert bevorderd tot kapitein. Het is derhalve niet aan zijn' vroegeren werkkring, dat hij de bekwaamheden kan ontleend hebben, die hem waardig maken, om de opvolger van Moens te zijn. In de kamer heeft de heer Fabius zich veel met onderwijsaangelegenheden ingelaten. Dat zijne kennis er van eenigszins geëven redigd was aan zijnen ijver is daarbij niet gebleken. Hij althans was het, op wiens aandringen de minister Heemskerk indertijd het ongelukkige besluit nam, om de opvoed kunde van het programma voor de hoofd onderwijzers-akte te schrappen, een besluit, dat door alle deskundigen diep werd betreurd. En toen deze afgevaardigde in de zittiüg van 7 Maart '85 eene heftige philippica hield tegen de inrichting der onderwij s- examens, werd hem door den heer Borgesius terecht verweten, dat hij het rapport, waarop zijne afkeuring gebaseerd was, niet bestudeerd, ternauwernood zelfs gelezen had. Heeft derhalve de vroegere werkkring van dezen heer niet medegewerkt, om hem te vormen tot een onderwijs-specialiteit tenzij voor het onderricht in de samenstelling van het geschut, evenmin heeft hij blijken gegeven, dat hij zich als kamerlid bijzonder op de studie van het onderwijs heeft toege legd; wel, dat hij steeds bereid is er over mee te praten op zijne wijze. De Standaard, die den heer Fabius indertijd voor de kamer aanbeval als een „fijnen kop", weet dan ook ter kenschetsing van zijne bekwaamheid in schoolzaken niets beters te zeggen dan, dat hij „als Bestuurslid van de Unie School met den bijbelzijne sporen verdiend heeft". Maar de liefde kan veel goedmaken. Halve talenten doet zij door hare vruchtbaarmakende kracht aanzwellen tot heele, een glorende vonk blaast zij aan tot een vuurkolom. Welnu, hoe staat het bij den heer Fabius met zijne liefde voor ons schoolwezen? Gelijk bekend is, wordt hij bezield door een verterenden ijver voor de School met den Bijbelmaar in gelijke mate is hem de openbare school en de openbare onderwijzer eene ergernis. De onderwijzers noemt hij zoogenaamde deskundigen" aan wier eischen b. v. ten opzichte van de grootte der klassen niemand, hoe dwaas ook, zal toegeven. Als hij de bewering weerlegt, dat de besturen der bijzondere scholen te zuinig zijn, dan doet hij het met de woorden: „mochten wij dan te zuinig zijn en te veel van onze mees ters vergen dan vinden wij de te royale en te weinig van hunne krachten vergende open bare schoolmannen tegenover onszoo blijft er evenwicht! Van het karakter der openbare school begrijpt deze schoolautoriteit geen zier. „De wet schrijft voor, dat de meester de kinderen christelijk moet opvoeden, maar voegt er in éen adem bij, dat hij ieders overtuiging moet eerbiedigen. Wijselijk heeft niemand ooit beproefd, hoe dit kan". Van uit dit benauwde oogpuntje slaat hij den troebelen blik neer op de onderwijstoe standen rondom hem. Als de hoofden van scholen in een naburig dorp aan den kerkeraad dej hervormde ge meente verzoeken, om aan de leerlingen hunner school godsdienstonderwijs te doen geven, dan wordt dit in zijn beneveld oog een belagen van de school met den Bijbel. „Bedoelen die heeren, om aan hunne scholen een valschen schijn te geven zoo roept hij uit. „Of houdt soms dit aanzoek verband met het feit, dat de school met den Bijbel daar zoo druk bezocht wordf Voor hem is de nieuwe onderwijswet het middel ter bereiking zijner idealenbeper king van het staatstoezicht op de bijzondere scholenkweekscholen en normaalinrichtingen allerwegen opgeheven; verzekering van de toekomende plaats in de examencommissies aan de onderwijzers der bijzondere scholen; oprichting van eene school met den Bijbel overal, waar eene handvol kinderen daar voor is bijeen te brengen. Ziedaar wat wij, op het voetspoor van de Fakkel ter introductie van den heer Fabius kunnen meedeelen. Het is voor ons openbaar onderwijs eene droeve toekomst, die wij met zulk een inspecteur te gemoet gaan. Naar zijn ver leden te oordeelen, had de regeering, indien het haar bedoeling is om met voorbijzien van de bij de grondwet haar opgedragen verplichting voor aanhoudende zorg jegens het openbaar onderwijs de openbare school te knakken, kweek- en normaalscholen aan eene langzame uittering te doen bezwijken, de vrijheid van den openbaren onderwijzer ambtelijk aan banden te doen leggen, die bedoeling niet beter kunnen toonen dan juist door de benoeming van den heer Fabius. Het is daarom zeker geen wonder dat alle voorstanders van het openbaar onderwijs, alle openbare onderwijzers, alle gemeente besturen, die dat onderwijs lief hebben, den nieuwen titularis met allesbehalve ingeno menheid, ja zelfs met groote terughoudend heid zien komen. De heer Fabins dient óf zijn verleden te verloochenen maar dat kan noch mag hij tegenover de partij, die hij tot heden diende en waaraan hij zijne gansche carrière en zijn nieuw ambt te danken heeftóf vijandig op te treden tegenover een kleinood, dat ook in Zeeland nog door zeer, zeer velen met zorg wordt bewaakt. Den nieuwen inspecteur daarom geen welkomstgroetmaar den vrienden van onze volksschool de ernstige bedewaakt zooveel gij kunt en toont u krachtig en mannelijk, wanneer de oude liefde van den nieuwen inspecteur hem soms verleiden mocht om datgene te beuadeelen wat voor de vrije, onbevooroordeelde ontwikkeling van ons volk van zooveel belang is. In het jongste nommer van de Vragen des tijds bespreekt de heer mr, S, van Houten >den val van Keuchenius", omtrent wien hij o. a. schrijft»Als men deapn staatsman onder het ontleedmes neemt, vin "2, men een verwon derlijk mengsel of agregaat van heterogene bestanddeelen. Als streng geloovig christen, is hij aan de geestelijke beweging van onzen tjjd op het gebied der wijsbegeerte en der geschiedenis van bjjbel en kerk vreemd ge bleven deze beweging heeft althans geen vat op hem gehad. Op politiek en economisch gebied was hij in jongere jaren, in vergelijking met de conservatieven dier dagen, ietwat liberaal gekleurd, maar is hij toch au fond vertegenwoordiger van de bureaucratische tra- ditiën, die hij in hooge ambtelijke stelling bjj het Indisch bestuur in Nederland en Indië heeft ingezogen. Onder den dubbelen invloed dezer christelijke en bureaucratische ideeën acht hij het voor den staat een eersten plicht te strij den tegen de zonde, en op zjjn index der zon den staat het ongeloof aan den Christus bo venaan. Zijn dwepen met en idealiseeren van »de heilige Alliantie" is ernstig en welgemeend. Deze staatsman leeft echter in een tjjd, waarin de staat zijne bemoeiingen met het gebied van geloof en zeden inkrimpt; waarin het inzicht ontwaakt, dat een staat, als hij voor geloof en goede zeden strijden wil, onwille keurig slechts strijdt voor de begrippen om trent geloof en zeden van een bepaald en beperkt deel der natie. Voor zoover de staat nog in deze vraagstukken partjj kiest of on bewust partijdig is, legt hij thans zjjn gewicht in de zaal van het bovendrijvende christen dom boven geloofsverdeeldheid, niet van het christendom, zooals de heer Keuchenius het opvat. Eenerzjjds is de staat naar diens diepste overtuiging alzoo de hamer, die al wat aan het christendom in den weg staat moet ver pletteren, anderzijds ziet ook hij in, dat, als deze opvaiting van den staat weder tot eere kwam, die hamer zou komen in handen van eene andere party dan de zjjnevan eene party, die zijne geestverwanten tot het aambeeld zou maken, waarop de slagen neerkomen. In dezen tweestrijd gaat hjj als staatsman onder. Hij kan zich niet ridderljjk stellen op het standpunt der scheiding van kerk en staat, en de vereeniging van kerk en staat, in den calvinistischen zin, zooals hjj ze droomt, is een anachronisme. Het met hem eensdenkende christenvolk, 't welk den staat zou willen ge bruiken om de zegeningen van zyn kerkgeloof te verbreiden, is in zijne oogen in onzen tjjd een verdrukt volk. Tegen verdrukking door een staat, die zich in dienst stelt van het on geloof, moet dat christenvolk opstaan. Men moet Gode meer gehoorzaam zjjn dan den men- schen. En zoo nadert mr. Keuchenius tot an dere vjjanden van den modernen staat, die in dezen de verpersoonlijking zien der geldmacht, onder welke zjj gebukt gaan. De meerderheid in de eerste kamer, die zijn Indisch wanbeheer niet langer lijdelijk wilde aanzien, wordt voor hem, blijkens zijn brief in de N. Prov. Gron. Courant van 5 Maart jl. >eene vertegenwoordi ging van den mammon, die als zoodanig slechts bezield en gedreven kan worden door adspira- tiën van lager lucht." Maar zonderling ge noeg kan de oude conservatieve bureaucraat, die ook nog in hem huist, niet nalaten die zelfde meerderheid ook dadelijk in denzelfden brief te wijzen op de voordeelen, welke het Evangelie den dienaren van den mammom aanbiedt. »De beer Six en zijne vrienden", zegt hjj, «schjjnen nog niet te begrijpen, dat zij, als de rijken in den lande, het eerst en het meest te verliezen hebben bij de voort schrijding der beginselen, tegen welke alleen de aanneming en beljjdenis van het Evangelienog iets vermag." »Voor dezen in zich zelf verdeelden man, calvinistisch despoot of anarchistisch volks menner beide natuurljjk slechts in den dop naarmate de staat zich al dan niet diénstbaar zou willen maken aan zijn christendom, is in de gematigd conservatieve partij der toekomst geene plaats, Dit beduidde hem de geheele eerste kamer, de meerderheid door hare be- stryding, de minderheid door haar stilzwjjgen." Vervolgens wijst mr Van Houten op de be weging die, na het votum der Eerste kamer, terecht ontstond onder het christenvolken op het conflict tusschen Mackay met zyn aan hang en de katholieken aan de eene zjjde, de Kuyperianen aan den anderen kant. De verlegenheid werd ten slotte groot, en in die verlegenheid koos zoo zegt mr Van Houten, Mackay een middenweg, die hem nog dieper in de moeilykheden schjjnt te zul len brengen. »Gaarne erken ik, dat ik zjjn aftreden ver wacht had, gevolgd door eene reconstructie van het kabinet, hetzij in militante richting on der feiteljjke leiding van dr, Kuyper, hetzij wat ik meer waarschjjnlijk achtte, zonder lei ding van eenig conservatief staatsman, met wien de katholieken en de droite der anti- revolutionnaire partij wilden samenwerken en die van tijd tot tijd tegen de aanvallen van dr Kuyper en de zjjnen gesteund kon worden door de conservatief-liberalen. Mackay was op politiek gebied het product eener samenwerking van heterogene elementen ter oplossing der schoolquaestie.Voorhands was dus zjjn rol af gespeeld. Van denkwijze ware hij misschien gematigd genoeg om in eene toekomstige con servatieve partij plaats te kunnen nemen, maar- vooreerst zou het hem bezwaarlijk zijn geweest, als ressort-minister ODder de leiding van eeD anderen premier te dienen, en ten anderen was bij in den loop der laatste jaren te nauw ver bonden met alle onder hem samenwerkende groepen, om ook maar een enkel onderdeel daarvan met beslistheid van zich te mogen stooten. «Wat nu Mackay moge hebben bewogen zich beschikbaar te stellen voor de aangenomen quasi-solutie, door zelf het departement van koloniën te aanvaarden en dat van binnen- landsche zaken aan De Savornin Lohman over te geven V De dreigende breuk tusschen Kuyper- Keuchenius en de conservatieven der rechterzijde wordt hierdoor Blechts verschoven. Of is die breuk reeds aanwezig en werden hare gevolgen slechts nog tjjdeljjk afgewend Bjj de interpellatie-Van Dedem is daarover geen licht opgegaan. Alleen op den tweeden dag der discussie kwam de opheldering dat de heeren Mackay en Lohman, teneinde te verhinderen dat een verkiezingsstrijd werd uit gelokt onder de leus »de Islam tegen het Christendom," met hunne wederzjjdsche vrien den de handen ineensloegen om de crisis voor- loopig op te lossen, gelijk is geschied. Nu heeft, dunkt mr Van Houten, Mackay zich in deze beangst gemaakt voor een vol maakt denkbeeldig gevaar. »Eene kameront binding ontkent" aldus schrijft de Groningsche afgevaardigde »hare beteekenis toch in de eerste plaats aan den inhoud der voordracht aan den koning om tot kameront binding over te gaan. In zoodanig staatsstuk zou Mackay toch niet van een strjjd tusschen den Islam en het Christendom hebben kunnen gewagen. Dat eene party in den lande des niettemin het punt in geschilvertrouwen of wantrouwen in het Indisch beheer van mr Keuchenius, zou hebben kunnen ter zijde schuiven en daarvoor de leus »Islam contra Christendom" in de plaats stellen, was op zjjn minst genomen uiterst onwaarscbjjnljjk. In den kleinen kring der Keuchenius-vergoders had men zich wellicht tot die luidklinkende, maar valsche leus laten opwinden de groote meerderheid des volks, ook der tegenwoordige regeeringsparty, zou er slechts een glimlach voor hebben gehad. ►Maar bovendien was er, volgens den heer Mackay zeiven, geen reden voor kamerontbin ding. Volgens zjjne eigene verklaring achtte het kabinet in zijn geheel zich door het votum der Eerste kamer niet getroffen, hoe kon het dan aanleiding vinden voor eene voordracht tot ontbinding, hetzij van de Eerste of van de Tweede kamer Met welke krachtige redenen zou Mackay den koning hebben kunnen aan raden, van dit zoo buitengewoon en zoo be denkelijk staatkundig recht gebruik te maken »Men moet zich alzoo de zaak aldus voor stellen, dat de mannen van de leus »Islam contra Christendom" hebben gedreigd amok te zullen maken, als zjj niet bevredigd werden, en dat Mackay bang voor hen is geworden. Niet vrjjwillig ben ik als minister van koloniën opgetreden, verklaart hjj zelf. Hjj heeft moeten zwichten voor een uitwendigen aandrang, of wat op hetzelfde neerkomt, tegenover dien aandrang nieuwe kracht moeten zoeken. De vraag blijft echter over of bij niet beter had gedaan, dengeen of degenen die dezen aandrang uitoefenden aan te bieden, behoudens de goed keuring des konings, zjjne plaats in te nemen >Van welke zjjde de aandrang kwam, is duideljjk genoeg. Niet volkomen duideljjk is echter geworden, welke de beteekenis is van het optreden van mr Lohman als minister van binnenlandsche zaken. Zjjn de ontevredenen door dit optreden verzoend of slechts vol doende verzwakt om het ministerie in staat te stellen, tegenover hem front te maken Met andere woorden, stond mr Lohman in het drei gend conflict naast Keuchenius-Kuyper of met minder ver gaande eischen tusschen dezen en Mackay Ik geloof, dat het laatste bljjkt het geval te zjjn. Als Keuchenius valt, valt er meer, was de (iere leus van de anti-revolutionnaire kiesvereenigingen, en toch is Keuchenius ge vallen, terwjjl het kabinet is bljjven staan. Het kabinet is] getroffen, wag de telkens en telkens J herhaalde uitspraak van den Standaard. Het kabinet als zoodanig is niet getroffen, zegt en herbaalt Mackay in de kamer, met instemming natuurljjk van den nieuwen collega Lohman. Te recht meesmuilt dr Kuyper nog steeds over deze verklaring en over Keuchenius' val. Hjj heeft slechts berustzijne wenschen zjjn blijkens zijne uitingen in den Standaard niet vervuld. Maar er is meer. Ware het kabinet gezwicht voor eene groep, van welke Lohman deel uit maakte, dan ware deze ook natuurljjk de leider van het kabinet geworden. Niet juist in naam, maar inderdaad, als vertegenwoordiger der sterkste strooming. In de kamer echter toonde Mackay, dat de liberalen, die deze verhouding onderstelden, dwaalden. Het was by de inter pellatie volkomen duideljjk, zoowel dat Mackay op het punt der leiding niet had getransigeerd, als dat mr Lohman, met terzjjdestelling van eigen politieke inzichten, zich onder de leiding van Mackay had geplaatst. Uit dit een en ander bljjkt voldoende, dat tusschen de groep, die Keuchenius d outrance wilde handhaven en die, welke geen strjjd om Keuchenius wilde voeren, mr Lohman de party der laatste gekozen beeft. Voorshands bestaat daarom, als ik mjj niet geheel bedrieg, in de anti-revolutionnaire party de sterkste spanning tusschen mr Lohman en dr Kuyper. Die span ning behoeft natuurljjk nog geen breuk te worden, maar ik houd het toch niet voor on- waarschjjnljjk, dat eerlang het kabinet, ook met mr Lohman, meer en meer den conservatieven tint erlangt, dien de anti-revolutionnairen van het aftreden van Keuchenius vreesden. Prof. Lintelo de Geer zeide in eene Utrechtsche kies- vereeniging Keuchenius mag niet worden los gelaten. Door in hem het beginsel, in den ge vallene als gepersonifieerd, te verlaten, zou het worden een conservatief ministerie, dat de anti- revolutionnaire partjj niet meer zou kunnen steunen." Deze woorden zjjn volkomen juist, als men ze in dien zin opvat, dat de gezindheid der overige ministers om Keuchenis los te laten het bewjjB zou opleveren, dat zjj geen sterke ge meenschap met Keuchenius en zjjn nauweren kring van vrienden en geestverwanten gevoel den, dat zjj voor dezen geen offer wilden brengen en zelfs het drjjven om Keuchenius aan het volk als een christen-martelaar voor te stellen afkeurden. In die partjjkeuze schjjnt mjj mr Lohman's optreden geen verandering te brengen. Integendeel openbaart zjjn optreden diezelfde keuze. Er zullen geene beginselen over boord geworpen worden, maar wat van die beginselen getuigenis kon geven, wordt uitgesteld. De maatregelen van het kabinet zullen een conser vatief karakter dragen. Alleen voorstellen, die dit karakter dragen, zullen de kamers bereiken. »Die toestand is niet nieuw. Ook met Keu chenius lag de zaak niet anders. Het was eene zuivere begoocheling, dat hjj, zelfs indien hy wilde, wat hoogst onzeker is, de macht zou hebben gehad het kabinet te drjjven tot de radicale maatregelen op het gebied van het kiesrecht en de scheiding van kerk en staat, die de Standaard den volke belooft. Voor de groep der liberalen, die deze maatregelen wil, is het optreden van mr Lohman, naar ik meen, geen winst, maar ook de val van Keuchenius geen verlies." Een stichteljjk verhaal geeft De Grondwet, een der trouwste Schaepmannianen in de ka tholieke pers, van de wjjze, waarop de be faamde verklaring en de Goesche remplayan- ten-motie in de wereld zyn gekomen. De katholieke kiesvereeniging te Goes, waarvan het bestaan nauwljjks bekend was, gaf plotse ling een teeken van leven op 8 Maart. Nu was 7 Maart de »verklaring" in De Tijd ver schenen, gezonden door den heer Op de Laak, secretaris van den Noord- en Zuid-Hollandschen bond. Op 8 Maart verklaarde de heer Baay- makers in De Tijddat de verklaring niet van 't bestuur uitging. Maar dienzelfden dag nam de Goesche kiesvereeniging een motie aan, door den heer Eygenraam, bestuurslid van den bond, vervaardigd en eigenhandig naar Goes gebracht. In die motie brachten de heeren bestuursleden van den bond elkander een pluimpje en lit ten zjj de onnoozele Goesenaars de verklaring toe juichen. Op 22 Maart komt het bestuur, de heer Eygenraam incluis, weer verklaren, dat de verklaring niet is van den bond. Foei wat een geknoeizegt De Grondwet er bjjvoegende, dat de kiezers een valsch, ge- vaarljjk en onedel spel spelen. Zoo gaat het toe onder broederB. (Vad.j Bjj het verbranden van den schouwburg té Amsterdam decreteerde de Protestantsche Noord- brabanterdat hierin de wrekende hand Gods was te erkennen, omdat in dien schouwburg Yenus gediend werd. Thans is de kerk te Apeldoorn verbrand)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1890 | | pagina 1