V rijdag
4 April.
N°. 80.
133® Jaargang.
1890.
Be menwB insjectet m M Lapr
is voor
Middelburg 3 April
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advèrtentiën20 cent per regel. Bij abonnement lager."
Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten benevens alle
dankbetuigingen: van 17 regels 1.50;
iedere regel meer ƒ0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Mr. Van Houten over de minis-
terieele crisis.
iri—;;-r tr-Tirrrrin itur «at
HIirXBllG
(DllilM.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vbt Mestdagh Zoo», te Goes: A. A. W. Bollahd, te Kruiningen: F. v. d. Peijx, te Zierikzee: A. O. de Mooij te TholenW. A. vak IflTertenitë»
Neeuwenhttijzen en te Terneuzen: M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de moeten des namiddags te eei nrr
advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmab. te Botterdam, de Gebb. Belinïante, te xs Gravenhage, en A. de la Mar Azn, te Amsterdam. i aan het bureau bezorgd zjjn, willen
Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de PubUcité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. zjj des avonds nog worden opgenomen
Thermometer.
Middelburg 3 April vm. 8 u 43 gr.
m. 12 u 50 gr. av. 4 n. 52 gr. F.
Verwacht O. wind.
Sedert 1 April heeft dan de heer J. C.
Fabius, gewezen kapitein der artillerie, zijn
nieuw ambt van inspecteur bij het lager
onderwijs in de tweede inspectie aanvaard
en de taak in handen genomen, die jaren
lang zoo uitstekend was toevertrouwd aan
den heer A. Moens; den man met zijn warm
hart voor het openbaar onderwijs, en tevens
met zijn juist begrip van billijkheid en recht
vaardigheid tegenover het bijzonder.
Den afgetreden inspecteur is reeds menig
woord van warme hulde gebrachtmaar wij
hopen dat het daarbij niet blijven zal en er,
op het initiatief van de Wekkernog later op
andere wijze blijken zal van veler waar
deering van zijne onvermoeide zorg en zijn
toewijding aan het groote volksbelang bij
uitnemendheid.
Den Dieuwen titularis bij onzen lezerskring
in te leiden is geen benijdenswaardige taak.
Wat toch te zeggen van een man, wiens
verleden ons bezorgd doet zijn voor de wijze,
waarop hij zijn gewichtig ambt zal vervullen,
vooral tegenover de openbare school
Wij weten niet beter te doen dan aan
de hand van de Fakkel, Vrijzinnig weekblad,
te Dordrecht verschijnend, enkele vragen te
beantwoorden, in deze van het hoogste
gewicht en wel deze Hoe is het gesteld
met zijne geschiktheid voor de belangrijke
taak, die den heer Fabius is opgedragen
hoe met zijne liefde voor de belangen, die
hij voortaan zal hebben te behartigen
En dan laten wij het zoo juiste antwoord,
door hetzelfde blad gegeven, hier volgen.
Geschiktheid. Gelijk bekend is, vertegen
woordigde de heer Fabius sedert geruimen
tijd het district Delft in de Tweede kamer
vóór hij op het Binnenhof zitting nam, was
hij luitenant bij de artillerie en werd sedert
bevorderd tot kapitein. Het is derhalve niet
aan zijn' vroegeren werkkring, dat hij de
bekwaamheden kan ontleend hebben, die
hem waardig maken, om de opvolger van
Moens te zijn.
In de kamer heeft de heer Fabius zich
veel met onderwijsaangelegenheden ingelaten.
Dat zijne kennis er van eenigszins geëven
redigd was aan zijnen ijver is daarbij niet
gebleken. Hij althans was het, op wiens
aandringen de minister Heemskerk indertijd
het ongelukkige besluit nam, om de opvoed
kunde van het programma voor de hoofd
onderwijzers-akte te schrappen, een besluit,
dat door alle deskundigen diep werd betreurd.
En toen deze afgevaardigde in de zittiüg
van 7 Maart '85 eene heftige philippica
hield tegen de inrichting der onderwij s-
examens, werd hem door den heer Borgesius
terecht verweten, dat hij het rapport,
waarop zijne afkeuring gebaseerd was, niet
bestudeerd, ternauwernood zelfs gelezen had.
Heeft derhalve de vroegere werkkring van
dezen heer niet medegewerkt, om hem te
vormen tot een onderwijs-specialiteit tenzij
voor het onderricht in de samenstelling van
het geschut, evenmin heeft hij blijken
gegeven, dat hij zich als kamerlid bijzonder
op de studie van het onderwijs heeft toege
legd; wel, dat hij steeds bereid is er over
mee te praten op zijne wijze.
De Standaard, die den heer Fabius indertijd
voor de kamer aanbeval als een „fijnen kop",
weet dan ook ter kenschetsing van zijne
bekwaamheid in schoolzaken niets beters te
zeggen dan, dat hij „als Bestuurslid van de
Unie School met den bijbelzijne sporen
verdiend heeft".
Maar de liefde kan veel goedmaken. Halve
talenten doet zij door hare vruchtbaarmakende
kracht aanzwellen tot heele, een glorende
vonk blaast zij aan tot een vuurkolom.
Welnu, hoe staat het bij den heer Fabius
met zijne liefde voor ons schoolwezen?
Gelijk bekend is, wordt hij bezield door
een verterenden ijver voor de School met
den Bijbelmaar in gelijke mate is hem de
openbare school en de openbare onderwijzer
eene ergernis.
De onderwijzers noemt hij zoogenaamde
deskundigen" aan wier eischen b. v. ten
opzichte van de grootte der klassen
niemand, hoe dwaas ook, zal toegeven. Als
hij de bewering weerlegt, dat de besturen
der bijzondere scholen te zuinig zijn, dan
doet hij het met de woorden: „mochten wij
dan te zuinig zijn en te veel van onze mees
ters vergen dan vinden wij de te royale en
te weinig van hunne krachten vergende open
bare schoolmannen tegenover onszoo blijft
er evenwicht!
Van het karakter der openbare school
begrijpt deze schoolautoriteit geen zier. „De
wet schrijft voor, dat de meester de kinderen
christelijk moet opvoeden, maar voegt er in
éen adem bij, dat hij ieders overtuiging moet
eerbiedigen. Wijselijk heeft niemand ooit
beproefd, hoe dit kan".
Van uit dit benauwde oogpuntje slaat hij
den troebelen blik neer op de onderwijstoe
standen rondom hem.
Als de hoofden van scholen in een naburig
dorp aan den kerkeraad dej hervormde ge
meente verzoeken, om aan de leerlingen
hunner school godsdienstonderwijs te doen
geven, dan wordt dit in zijn beneveld oog
een belagen van de school met den Bijbel.
„Bedoelen die heeren, om aan hunne scholen
een valschen schijn te geven zoo roept
hij uit. „Of houdt soms dit aanzoek verband
met het feit, dat de school met den Bijbel
daar zoo druk bezocht wordf
Voor hem is de nieuwe onderwijswet het
middel ter bereiking zijner idealenbeper
king van het staatstoezicht op de bijzondere
scholenkweekscholen en normaalinrichtingen
allerwegen opgeheven; verzekering van de
toekomende plaats in de examencommissies
aan de onderwijzers der bijzondere scholen;
oprichting van eene school met den Bijbel
overal, waar eene handvol kinderen daar
voor is bijeen te brengen.
Ziedaar wat wij, op het voetspoor van de
Fakkel ter introductie van den heer Fabius
kunnen meedeelen.
Het is voor ons openbaar onderwijs eene
droeve toekomst, die wij met zulk een
inspecteur te gemoet gaan. Naar zijn ver
leden te oordeelen, had de regeering, indien
het haar bedoeling is om met voorbijzien
van de bij de grondwet haar opgedragen
verplichting voor aanhoudende zorg jegens
het openbaar onderwijs de openbare school
te knakken, kweek- en normaalscholen aan
eene langzame uittering te doen bezwijken,
de vrijheid van den openbaren onderwijzer
ambtelijk aan banden te doen leggen, die
bedoeling niet beter kunnen toonen dan
juist door de benoeming van den heer Fabius.
Het is daarom zeker geen wonder dat
alle voorstanders van het openbaar onderwijs,
alle openbare onderwijzers, alle gemeente
besturen, die dat onderwijs lief hebben, den
nieuwen titularis met allesbehalve ingeno
menheid, ja zelfs met groote terughoudend
heid zien komen.
De heer Fabins dient óf zijn verleden te
verloochenen maar dat kan noch mag
hij tegenover de partij, die hij tot heden
diende en waaraan hij zijne gansche carrière
en zijn nieuw ambt te danken heeftóf
vijandig op te treden tegenover een kleinood,
dat ook in Zeeland nog door zeer, zeer velen
met zorg wordt bewaakt.
Den nieuwen inspecteur daarom geen
welkomstgroetmaar den vrienden van onze
volksschool de ernstige bedewaakt zooveel
gij kunt en toont u krachtig en mannelijk,
wanneer de oude liefde van den nieuwen
inspecteur hem soms verleiden mocht om
datgene te beuadeelen wat voor de vrije,
onbevooroordeelde ontwikkeling van ons volk
van zooveel belang is.
In het jongste nommer van de Vragen des
tijds bespreekt de heer mr, S, van Houten
>den val van Keuchenius", omtrent wien hij
o. a. schrijft»Als men deapn staatsman onder
het ontleedmes neemt, vin "2, men een verwon
derlijk mengsel of agregaat van heterogene
bestanddeelen. Als streng geloovig christen,
is hij aan de geestelijke beweging van onzen
tjjd op het gebied der wijsbegeerte en der
geschiedenis van bjjbel en kerk vreemd ge
bleven deze beweging heeft althans geen vat
op hem gehad. Op politiek en economisch
gebied was hij in jongere jaren, in vergelijking
met de conservatieven dier dagen, ietwat
liberaal gekleurd, maar is hij toch au fond
vertegenwoordiger van de bureaucratische tra-
ditiën, die hij in hooge ambtelijke stelling bjj
het Indisch bestuur in Nederland en Indië heeft
ingezogen. Onder den dubbelen invloed dezer
christelijke en bureaucratische ideeën acht hij
het voor den staat een eersten plicht te strij
den tegen de zonde, en op zjjn index der zon
den staat het ongeloof aan den Christus bo
venaan. Zijn dwepen met en idealiseeren van
»de heilige Alliantie" is ernstig en welgemeend.
Deze staatsman leeft echter in een tjjd, waarin
de staat zijne bemoeiingen met het gebied
van geloof en zeden inkrimpt; waarin het
inzicht ontwaakt, dat een staat, als hij voor
geloof en goede zeden strijden wil, onwille
keurig slechts strijdt voor de begrippen om
trent geloof en zeden van een bepaald en
beperkt deel der natie. Voor zoover de staat
nog in deze vraagstukken partjj kiest of on
bewust partijdig is, legt hij thans zjjn gewicht
in de zaal van het bovendrijvende christen
dom boven geloofsverdeeldheid, niet van het
christendom, zooals de heer Keuchenius het
opvat. Eenerzjjds is de staat naar diens diepste
overtuiging alzoo de hamer, die al wat aan
het christendom in den weg staat moet ver
pletteren, anderzijds ziet ook hij in, dat, als deze
opvaiting van den staat weder tot eere kwam,
die hamer zou komen in handen van eene
andere party dan de zjjnevan eene party,
die zijne geestverwanten tot het aambeeld
zou maken, waarop de slagen neerkomen. In
dezen tweestrijd gaat hjj als staatsman onder.
Hij kan zich niet ridderljjk stellen op het
standpunt der scheiding van kerk en staat, en
de vereeniging van kerk en staat, in den
calvinistischen zin, zooals hjj ze droomt, is
een anachronisme. Het met hem eensdenkende
christenvolk, 't welk den staat zou willen ge
bruiken om de zegeningen van zyn kerkgeloof
te verbreiden, is in zijne oogen in onzen tjjd
een verdrukt volk. Tegen verdrukking door
een staat, die zich in dienst stelt van het on
geloof, moet dat christenvolk opstaan. Men
moet Gode meer gehoorzaam zjjn dan den men-
schen. En zoo nadert mr. Keuchenius tot an
dere vjjanden van den modernen staat, die in
dezen de verpersoonlijking zien der geldmacht,
onder welke zjj gebukt gaan. De meerderheid
in de eerste kamer, die zijn Indisch wanbeheer
niet langer lijdelijk wilde aanzien, wordt voor
hem, blijkens zijn brief in de N. Prov. Gron.
Courant van 5 Maart jl. >eene vertegenwoordi
ging van den mammon, die als zoodanig slechts
bezield en gedreven kan worden door adspira-
tiën van lager lucht." Maar zonderling ge
noeg kan de oude conservatieve bureaucraat,
die ook nog in hem huist, niet nalaten die
zelfde meerderheid ook dadelijk in denzelfden
brief te wijzen op de voordeelen, welke het
Evangelie den dienaren van den mammom
aanbiedt. »De beer Six en zijne vrienden",
zegt hjj, «schjjnen nog niet te begrijpen, dat
zij, als de rijken in den lande, het eerst en
het meest te verliezen hebben bij de voort
schrijding der beginselen, tegen welke alleen de
aanneming en beljjdenis van het Evangelienog
iets vermag."
»Voor dezen in zich zelf verdeelden man,
calvinistisch despoot of anarchistisch volks
menner beide natuurljjk slechts in den dop
naarmate de staat zich al dan niet diénstbaar
zou willen maken aan zijn christendom, is in
de gematigd conservatieve partij der toekomst
geene plaats, Dit beduidde hem de geheele
eerste kamer, de meerderheid door hare be-
stryding, de minderheid door haar stilzwjjgen."
Vervolgens wijst mr Van Houten op de be
weging die, na het votum der Eerste kamer,
terecht ontstond onder het christenvolken
op het conflict tusschen Mackay met zyn aan
hang en de katholieken aan de eene zjjde, de
Kuyperianen aan den anderen kant.
De verlegenheid werd ten slotte groot, en
in die verlegenheid koos zoo zegt mr Van
Houten, Mackay een middenweg, die hem
nog dieper in de moeilykheden schjjnt te zul
len brengen.
»Gaarne erken ik, dat ik zjjn aftreden ver
wacht had, gevolgd door eene reconstructie van
het kabinet, hetzij in militante richting on
der feiteljjke leiding van dr, Kuyper, hetzij
wat ik meer waarschjjnlijk achtte, zonder lei
ding van eenig conservatief staatsman, met
wien de katholieken en de droite der anti-
revolutionnaire partij wilden samenwerken en
die van tijd tot tijd tegen de aanvallen van
dr Kuyper en de zjjnen gesteund kon worden
door de conservatief-liberalen. Mackay was op
politiek gebied het product eener samenwerking
van heterogene elementen ter oplossing der
schoolquaestie.Voorhands was dus zjjn rol af
gespeeld. Van denkwijze ware hij misschien
gematigd genoeg om in eene toekomstige con
servatieve partij plaats te kunnen nemen, maar-
vooreerst zou het hem bezwaarlijk zijn geweest,
als ressort-minister ODder de leiding van eeD
anderen premier te dienen, en ten anderen was
bij in den loop der laatste jaren te nauw ver
bonden met alle onder hem samenwerkende
groepen, om ook maar een enkel onderdeel
daarvan met beslistheid van zich te mogen
stooten.
«Wat nu Mackay moge hebben bewogen
zich beschikbaar te stellen voor de aangenomen
quasi-solutie, door zelf het departement van
koloniën te aanvaarden en dat van binnen-
landsche zaken aan De Savornin Lohman over
te geven V De dreigende breuk tusschen Kuyper-
Keuchenius en de conservatieven der rechterzijde
wordt hierdoor Blechts verschoven. Of is die
breuk reeds aanwezig en werden hare gevolgen
slechts nog tjjdeljjk afgewend
Bjj de interpellatie-Van Dedem is daarover
geen licht opgegaan. Alleen op den tweeden
dag der discussie kwam de opheldering dat
de heeren Mackay en Lohman, teneinde te
verhinderen dat een verkiezingsstrijd werd uit
gelokt onder de leus »de Islam tegen het
Christendom," met hunne wederzjjdsche vrien
den de handen ineensloegen om de crisis voor-
loopig op te lossen, gelijk is geschied.
Nu heeft, dunkt mr Van Houten, Mackay
zich in deze beangst gemaakt voor een vol
maakt denkbeeldig gevaar. »Eene kameront
binding ontkent" aldus schrijft de
Groningsche afgevaardigde »hare beteekenis
toch in de eerste plaats aan den inhoud der
voordracht aan den koning om tot kameront
binding over te gaan. In zoodanig staatsstuk
zou Mackay toch niet van een strjjd tusschen
den Islam en het Christendom hebben kunnen
gewagen. Dat eene party in den lande des
niettemin het punt in geschilvertrouwen of
wantrouwen in het Indisch beheer van mr
Keuchenius, zou hebben kunnen ter zijde
schuiven en daarvoor de leus »Islam contra
Christendom" in de plaats stellen, was op zjjn
minst genomen uiterst onwaarscbjjnljjk. In
den kleinen kring der Keuchenius-vergoders
had men zich wellicht tot die luidklinkende,
maar valsche leus laten opwinden de groote
meerderheid des volks, ook der tegenwoordige
regeeringsparty, zou er slechts een glimlach
voor hebben gehad.
►Maar bovendien was er, volgens den heer
Mackay zeiven, geen reden voor kamerontbin
ding. Volgens zjjne eigene verklaring achtte
het kabinet in zijn geheel zich door het votum
der Eerste kamer niet getroffen, hoe kon het
dan aanleiding vinden voor eene voordracht
tot ontbinding, hetzij van de Eerste of van de
Tweede kamer Met welke krachtige redenen
zou Mackay den koning hebben kunnen aan
raden, van dit zoo buitengewoon en zoo be
denkelijk staatkundig recht gebruik te maken
»Men moet zich alzoo de zaak aldus voor
stellen, dat de mannen van de leus »Islam
contra Christendom" hebben gedreigd amok te
zullen maken, als zjj niet bevredigd werden,
en dat Mackay bang voor hen is geworden.
Niet vrjjwillig ben ik als minister van koloniën
opgetreden, verklaart hjj zelf. Hjj heeft moeten
zwichten voor een uitwendigen aandrang, of
wat op hetzelfde neerkomt, tegenover dien
aandrang nieuwe kracht moeten zoeken. De
vraag blijft echter over of bij niet beter had
gedaan, dengeen of degenen die dezen aandrang
uitoefenden aan te bieden, behoudens de goed
keuring des konings, zjjne plaats in te nemen
>Van welke zjjde de aandrang kwam, is
duideljjk genoeg. Niet volkomen duideljjk is
echter geworden, welke de beteekenis is van het
optreden van mr Lohman als minister van
binnenlandsche zaken. Zjjn de ontevredenen
door dit optreden verzoend of slechts vol
doende verzwakt om het ministerie in staat te
stellen, tegenover hem front te maken Met
andere woorden, stond mr Lohman in het drei
gend conflict naast Keuchenius-Kuyper of met
minder ver gaande eischen tusschen dezen en
Mackay Ik geloof, dat het laatste bljjkt het
geval te zjjn. Als Keuchenius valt, valt er meer,
was de (iere leus van de anti-revolutionnaire
kiesvereenigingen, en toch is Keuchenius ge
vallen, terwjjl het kabinet is bljjven staan. Het
kabinet is] getroffen, wag de telkens en telkens J
herhaalde uitspraak van den Standaard. Het
kabinet als zoodanig is niet getroffen, zegt en
herbaalt Mackay in de kamer, met instemming
natuurljjk van den nieuwen collega Lohman.
Te recht meesmuilt dr Kuyper nog steeds over
deze verklaring en over Keuchenius' val. Hjj
heeft slechts berustzijne wenschen zjjn blijkens
zijne uitingen in den Standaard niet vervuld.
Maar er is meer. Ware het kabinet gezwicht
voor eene groep, van welke Lohman deel uit
maakte, dan ware deze ook natuurljjk de leider
van het kabinet geworden. Niet juist in naam,
maar inderdaad, als vertegenwoordiger der
sterkste strooming. In de kamer echter toonde
Mackay, dat de liberalen, die deze verhouding
onderstelden, dwaalden. Het was by de inter
pellatie volkomen duideljjk, zoowel dat Mackay
op het punt der leiding niet had getransigeerd,
als dat mr Lohman, met terzjjdestelling van
eigen politieke inzichten, zich onder de leiding
van Mackay had geplaatst.
Uit dit een en ander bljjkt voldoende, dat
tusschen de groep, die Keuchenius d outrance
wilde handhaven en die, welke geen strjjd om
Keuchenius wilde voeren, mr Lohman de party
der laatste gekozen beeft. Voorshands bestaat
daarom, als ik mjj niet geheel bedrieg, in de
anti-revolutionnaire party de sterkste spanning
tusschen mr Lohman en dr Kuyper. Die span
ning behoeft natuurljjk nog geen breuk te
worden, maar ik houd het toch niet voor on-
waarschjjnljjk, dat eerlang het kabinet, ook met
mr Lohman, meer en meer den conservatieven
tint erlangt, dien de anti-revolutionnairen van
het aftreden van Keuchenius vreesden. Prof.
Lintelo de Geer zeide in eene Utrechtsche kies-
vereeniging Keuchenius mag niet worden los
gelaten. Door in hem het beginsel, in den ge
vallene als gepersonifieerd, te verlaten, zou het
worden een conservatief ministerie, dat de anti-
revolutionnaire partjj niet meer zou kunnen
steunen." Deze woorden zjjn volkomen juist, als
men ze in dien zin opvat, dat de gezindheid der
overige ministers om Keuchenis los te laten het
bewjjB zou opleveren, dat zjj geen sterke ge
meenschap met Keuchenius en zjjn nauweren
kring van vrienden en geestverwanten gevoel
den, dat zjj voor dezen geen offer wilden brengen
en zelfs het drjjven om Keuchenius aan het
volk als een christen-martelaar voor te stellen
afkeurden. In die partjjkeuze schjjnt mjj mr
Lohman's optreden geen verandering te brengen.
Integendeel openbaart zjjn optreden diezelfde
keuze. Er zullen geene beginselen over boord
geworpen worden, maar wat van die beginselen
getuigenis kon geven, wordt uitgesteld. De
maatregelen van het kabinet zullen een conser
vatief karakter dragen. Alleen voorstellen, die
dit karakter dragen, zullen de kamers bereiken.
»Die toestand is niet nieuw. Ook met Keu
chenius lag de zaak niet anders. Het was eene
zuivere begoocheling, dat hjj, zelfs indien hy
wilde, wat hoogst onzeker is, de macht zou hebben
gehad het kabinet te drjjven tot de radicale
maatregelen op het gebied van het kiesrecht en
de scheiding van kerk en staat, die de Standaard
den volke belooft. Voor de groep der liberalen,
die deze maatregelen wil, is het optreden van
mr Lohman, naar ik meen, geen winst, maar
ook de val van Keuchenius geen verlies."
Een stichteljjk verhaal geeft De Grondwet,
een der trouwste Schaepmannianen in de ka
tholieke pers, van de wjjze, waarop de be
faamde verklaring en de Goesche remplayan-
ten-motie in de wereld zyn gekomen. De
katholieke kiesvereeniging te Goes, waarvan
het bestaan nauwljjks bekend was, gaf plotse
ling een teeken van leven op 8 Maart. Nu
was 7 Maart de »verklaring" in De Tijd ver
schenen, gezonden door den heer Op de Laak,
secretaris van den Noord- en Zuid-Hollandschen
bond. Op 8 Maart verklaarde de heer Baay-
makers in De Tijddat de verklaring niet van
't bestuur uitging. Maar dienzelfden dag nam
de Goesche kiesvereeniging een motie aan, door
den heer Eygenraam, bestuurslid van den bond,
vervaardigd en eigenhandig naar Goes gebracht.
In die motie brachten de heeren bestuursleden
van den bond elkander een pluimpje en lit ten
zjj de onnoozele Goesenaars de verklaring toe
juichen. Op 22 Maart komt het bestuur, de
heer Eygenraam incluis, weer verklaren, dat de
verklaring niet is van den bond.
Foei wat een geknoeizegt De Grondwet
er bjjvoegende, dat de kiezers een valsch, ge-
vaarljjk en onedel spel spelen. Zoo gaat het
toe onder broederB. (Vad.j
Bjj het verbranden van den schouwburg té
Amsterdam decreteerde de Protestantsche Noord-
brabanterdat hierin de wrekende hand Gods
was te erkennen, omdat in dien schouwburg
Yenus gediend werd.
Thans is de kerk te Apeldoorn verbrand)