N°. 283. 1329 Jaargang. 1889. Vrijdag 29 November. Eens ministers hoogste eere. Deze courant verschijnt d a g e 15 k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen^ Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.— Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.' Advertentïè'n20 cent per regel. Bij abonnement lager; Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop betrekking hebbende dankbetuigingenvan 1—7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Middelburg 28 November. ONDERWIJS. Thermometer. Middelburg 28 Nov. vm. 8 n 40 gr. ai. 12 n 43 gr. av. 4 u. 40 gr. F Verwacht N. W. wind. Agenten te Vlissingen: P. Gr. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te Zierikzee: A. 0. de Mooij te Tholen: W. A. van A<1 vertentIttu Nieuwenhuijzen en te Terneuzen M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de moeten des namiddags te een uur advertentie-burean's van Nltgh Van Ditmar te Rotterdam, de Gebr. Belinfante, te 's Gravenhage, en A. db la Mar Azn, te Amsterdam. aan het bureau bezorgd zjjn, willen Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. zjj des avonds nogworden opgenomen Fraai vinden wij dit opschrift niet maar wij gelooven dat het juist uitdrukt wat de minister zelf wenscht dat gezegd wordt en het geheel past in het kader van zijn be toogtrant. Die hoogste eere van den heer Keuchenius, in wiens hsnden Nederland thans de belan gen van zijne koloniën ziet toevertrouwd, is te getuigen van „de waarheid"; van „dien Heiligen Godsdienst, met zijne voor schriften van rechtvaardigheid, christelijke liefde en vrede." Dat alles klinkt wellicht fraai uit den mond van een verkondiger van het Evangelie, vaneen oefenaar bij bidstonden en van alle menschen, die in bun dagelijksch leven zich er op toe léggen van hunne braafheid met den mond getuigenis af te leggen, hetzij te pas of te onpas. Maar voor een minister, wien de praktische wereld nu eenmaal andere eischen stelt; eischen, in eigen oog zeer waarschijnlijk niet zoo verheven, maar daarom toch stel lig zeer noodig en nuttig, zou waarlijk het getuigen wel wat minder hoofdzaak kunnen zijn. Of hij zou dit alleen door daden moe ten doen. Zulk een getuigenis heelt ten minste meer waarde. Maar Ietten wij op zijn memorie van antwoord op het verslag der Tweede kamer over zijn begrooting, waarlijk dan blijkt hoe al zijn liefde voor dien „Heiligen godsdienst" nog niet zoozeer bij hem doorgedrongen is in hart en nieren dat hij tegenover hen, die ernstige bedenkingen hebben tegen zijn beleid, welwillend zich betoont. Integendeel scherp treedt hij op zonder eenig blijk te geven van christelijke liefde. Nu zal men ons opmerken dat ook de heer Keuchenius mensch blijft. Volkomen waar. Maar daarom temeer zij hij voorzichtig te pas en te onpas overal zijn geloof bij te halen, een geloof dat meer uit goede werken dan uit woorden kan blijken. Zelfs de Standaard, die in allerlei wendingen zich beweegt om mr Keuchenius wel niet geheel te versehoonen maar toch tegenover de libe ralen in bescherming te nemen, getuigt van die memorie van antwoord, een eenig staats stuk, dat de minister daariu optreedt „niet onvriendelijk maar toch op het onzachte af". En nog eigenaardiger is dat die verde diger van „onzen" Keuchenius kort geleden den minister hard viel over zijn niets-doen en zelfs nu nog terwijl hij plotseling als pleitbezorger optreedt na liberalen kabi netten het verwijt te hebben gedaan van hun zoogenaamd stilzitten, niet nalaten kan aan zijn teleurstelling lucht te geven dat de „zoo sehoone hope" der antirevolutionnairen omtrent hun uitverkorene niet is verwezen lijkt. Hoort het klagend gejammer als op de puinhoopen van het vervlogen geluk: „Wij, anti-revolutionnairen, hadden zoo sehoone hope gekoesterd, dat Keuchenius met zijn ongemeene kennis, ongeëvenaarde werkkracht en onwrikbaarheid van overtuiging, de grond slagen voor betere toestanden in Indië zóo duidelijk zou aanwijzen en aanvankelijk zoo diep zou ingraven, dat zijn opvolgers slechts hadden voort te bouwen op wat hij begon. „En dit nu wordt ons vooralsnog onthouden. „De minister spreekt niet. Hij geeft ook geen ontwikkeling van zijn denkbeelden. Hij toont ons niet hoe het worden moet. „En nu geven we voetstoots toe, dat een minister geen collegie geeft, maar practisch handelt. Abstracte betoogen zouden in zijn memorie dan ook misplaatst zijn geweest. „Maar neemt dit weg, dat men zich zoo gaarne Keuchenius voorstelt als een man die weet wat hij wil, en, met eerbiediging ,van de macht van het woord, wat hij weet dan ook wil zeggen Zou men zulke regelen verwachten in een pleidooi ten voordeele van een voor wiens recht men opkomt J3n het Dagblad van 's Gravenhage, het antwoord des ministers aan de kamer en diens beleid bespfekend, houdt hem faute de mieux de handen boven het hoofd maar merkt toch op dat „de zinsneden van thco- logischen aard, die in de memorie van antwoord zijn ingelasclit, veilig daaruit zonden kunnen worden gelicht, zonder dat de politieke portee van het staatsstuk iets werd verminderd; dat de kerkelijke tint van de memorie er niet toe bijdraagt om de duide lijkheid van de ministerieele redeneeringen, als geheel beschouwd, te verhoogen. De. redactie van het Haagsche blad gaat zelfs zoo ver om te verklaren dat, wanneer de der zaken kundige ministers van koloniën voor 't grijpen waren, zij het aftreden van mr Keuchenius niet als een ramp zoude be schouwen, Waar aldus de „vrienden" zelf3 bij hunne verdediging van den minister zulke harde waarheden zeggen, daar kan men toch den tegenstander geen opmerkingen ten kwade duidenen behoefde allerminst deze minister, van zijn christelijk standpunt, zoo scherp hun van antwoord te dienen. Die wijze van polemiseeren geeft ons ech ter den indruk dat de minister zich niet sterk gevoelt en daarom een gewoon verschijnsel in liet dagelijksch leven, bij gebrek aan degelijke argumenten, zich met scherpe wapenen de bestrijders van het lijf wil houden. Dat een minister zijn bedillers in en buiten de kamer heeft, ligt voor de hand. Niet een is er die het allen naar den zin kan en mag maken. Dat vooral een minister van koloniën, die te maken heeft met zoovele andere autoriteiten, welke op een afstand zich be vinden, een hoogst moeilijke taak heeft, valt gemakkelijk te begrijpen. Maar de minister Keuchenius, op wien ook wij vertrouwen stelden, omdat hij ontegenzeggelijk een man van kennis inzake Indië en van bekwaamheid is, verloopt zich te veel in ellenlange betoogen, in woorden en nog eens woorden, begaat, als gevolg van zijn streng eenzijdige richting op kerkelijk gebied, zulke ernstige onhan digheden juist op datzelfde terrein hij doet zoo weinig dat hij de vrienden van weleer als vanzelf zich tot tegenstanders moet maken Behalve de benoeming van den heer Pijnacker Hordijk tot gouverneur-generaal, een daad waardoor hij den cijns betaalde aan de liberale beginselen, die hij op kolo niaal gebied steeds voorstond, vernamen wij van hem niets anders dan de benoeming van een paar staatscommissiën, een middel, waar van dit ministerie zich bij voorkeur schijnt te bedienen als kapstok om belangrijke vraagpunten op te hangen tot tijd en wijle het zijn leden convenieert en het getij gunstig is om aan de behandeling ervan eens te denken. Dat een man als de heer Keuchenius zulk een middel behoefde, o. a. in de zaak der koffiecultuur, is wel wat zonderling hij toch kon van Indische vraagstukken op de hoogte wezen en daaromtrent een gevestigde opinie hebben. Over het Atjeb-vraagstuk zullen wij den minister niet hard vallendit is een wes pennest. Van de twee richtingen, die in deze kwestie om den voorrang strijden, schijnt die, welke de minister uitgaat, ons ook de beste, de meest humane, de meest practische. Langs den weg der pacificatie een einde te maken aan den strijd komt ons daarom zoo gewenscht voor, omdat die taktiek geen bitterheid nalaat; geen vonken doet smeulen, die vroeg of laat weêr een vuur zullen doen ontbranden. Die weg is echter een lastige, een lang dradige, dat dient erkend te worden. Meermalen zullen er zich feiten voordoen, die het moeilijk maken om bij zulk een taktiek geduld en lijdzaamheid te bewaren en die schijnbaar het onhoudbare van zulk een gedragslijn aantoonen. Daarom dient een minister op dit punt vast in de schoenen te staan en is zijn toestand hoogst moeilijk. Het is vrij wat gemakkelijker te vuur en te zwaard alles te vernielen om zich dan als overwinnaar op de puinhopen te vestigen; maar de ernstige vraag blijft: zal daardoor onze positie tegenover den overwonnene sterker worden Zoolang de heer Keuchenius vertrouwt op het succes van eene vredelievende gedrags lijn, zouden wij gaarne de teugels van liet bewind in zijne handen willen zien omdat ook wij vertrouwen dat langs dien weg, zij het al dat het succes niet zoo spoedig verkregen wordt, het einde is te voorzien. Maar bedenkingen tegen andere punten van zijn beleid geven ons niet het recht om daarom alleen zijn aanblijven als minister te wen8chen. Zijn eigen vrienden stoot hij afal zullen zij dit niet in het openbaar erkennen. Juist om zijn heftige oppositie in vroeger dagec waren de verwachtingen omtrent hem hoog gespannenen klinkt te zonderlinger zijn vinnige repliek op anderer aanmerkingen. Dat een man als de heer F. Domela Nieu- wenhuis, met zijn sterk geprononceerde anti- phathieën en sympathieën, zooals gisteren in de Tweede kamer bleek, terug is gekomen van zijn gunstige meening omtrent dezen minister van koloniën, verbaast ons zelfs niet. En tegenover dit alles ligt het feit dat het tweetal De Savornin Lohman en Schaepman hem de handen boven het hoofd houdt, weinig gewicht in de schaal. Wij gaven van dat verschijnsel reeds vroeger de opheldering zij zullen den heer Keuchenius, den man die de sterke Kuyperiaansche partij belieft, wel verdedigen a tort et a travers. De minister behoeft dan ook niet bevreesd te wezen dat hij in de Tweede kamer zijn portefeuille zal verliezen, een ongeval dat hem op straat is overkomen maar elke stem tegen zijne begrooting ligt ditmaal groot ge wicht in de schaal. Zijn hoogste eere zoekt hij op een gevaar lijken weg, niet alleen gevaarlijk voor hem zeiven dit zou voor ons van minder be lang zijn maar voor onze koloniën. Het „getuigen voor de waarheid" is geen ministerswerk tegenover een bevolking als in onze overzeesche bezittingen. De Mohamedaan heeft zijn geloof even lief als de christen het zijne,- ook hij meent dat hij de waarheid heeft. Mohamed is voor hem de heilige en diens leer het wijze boek, waaruit hij putten moet Een minister, wiens hoogste ideaal nu is dien Mohamedaan te bekeeren, jaagt een gansche bevolking tegen zich in het harnas. Kortziclitigen die dit niet inzien. Er is een hooger eere voor hem weggelegd. Hij toone ons de vruchten van zijn prac tisch beleid tot verhooging van den maat- schappelijken bloei van Indië en hij late het propaganda maken voor den cbristelijken godsdienst o.ver aan hen, die zich daartoe geroepen achtenaan de zendelings vereeni- gingen en de katholieke missies. Of de heer Keuchenius dit zal leeren inzien Of hij die wijze les putten zal uit de ervaring, welke hij dezer dagen in de tweede kamer opdoet? Wij betwijfelen het. Bij hem gaat, gelooven wij, de leer boven de natuur en zelfs boven de plichten, die op hem als minister rusten. Eenigen tijd geleden i» in Belgische bladen erop gewezen dat sedert de laatste regeling de reizigers, die van uit Brussel Weenen willen bereiken, in plaats van 27 uren, een dag en twee nachten behoeven, terwijl, wanneer de reis over Nederland wordt gedaan, deze veel korter is. De Haagsche correspondent van de te Brussel verschijnende Gazette heeft, in verband met den aangekondigden sneltrein tusschen Weenen en Londen over Vlissingen, een onderzoek in gesteld, waaruit hem gebleken is dat de Neder- landsche dienst dit traject in 35 uren aflegt. Hij stelt verder in het licht, hoe hetNeder- landsche gouvernement geene opofferingen heeft geschroomd om Vlissingen in staat te stellen zich met Antwerpen te kunnen meten en dat, al mogen, wat het algemeen vervoer betreft, de verwachtingen nog niet geheel zijn vervuld, Vlissingen toch belangrijk nadeel toebrengt, aan de Belgische belangen, wat aangaat het vervoer van onderscheidene artikelen, bijv. het vee. Hij wijst verder op de overeenkomsten, door de regeering met de maatschappij Zeeland voor het postvervoer gesloten, en hoe van uit Vlissingen eene uitstekende verbinding bestaat met Duitschland door treinen, die in snelheid de uiterste grens van het mogelijke hebben bereikt en aansluiten bij de Duitsche en Oos- tenrijksche sneltreinen naar het oosten. Dit alles heeft aan Nederland schatten ge kost en heeft ten doel den Belgischen dienst de loef af te steken en aan Ostende het grootste deel van het post- en reizigersvervoer te ontnemen, dat volgens den schrijver die badpla vts wettig toekomt. Wij hebben herhaaldelijk zegt het Brussel- sche blad naar aanleiding van dit schrijven erop gewezen dat bij onze buren de handel levendig geworden is. Wij bedrogen ons niet de slagen volgen elkander geregeld opna Antwerpen, Ostende; morgen weer iets anders Op grond van die verschillende feiten beklaagt het blad zich over de traagheid, de karigheid of wel de onbedachtzaamheid van het Belgische gouvernement. Het is niet te bewegen geweest tot verbetering van den maildienst Ostende- Dover, dan nadat een scheidsmuur èn in België èn in den vreemde was opgetrokken. Dat de Hollandsche dienst er in geslaagd is het van den Belgischen in tijd te winnen is ongetwijfeld het gevolg van de zuinigheid, wat het onderhoud der spoorwegen en het materieel betreft. Tot zoover de Gazette en zijn Nederlandsche correspondent. Op zonderlinge wijze zijn in dit bericht waar heid en verdichting dooreengemengd. Het is een feit dat met den zomerdienst via Dresden, met den winterdienst ook via Keulen Aschaffenburg door de samenwerking der ver schillende spoorwegmaatsehappjje n eene voortreffelijke verbinding LondenVlis singenWeenen en omgekeerd is tot stand gebrachtdat, volgens een voor een paar maanden door de maatschappij Zeeland ont vangen mededeeling, de Oostenrijksche post voortaan, in plaats van via Ostende, via Vlis singen zoude verzonden worden, eene mede deeling, die natuurlijk voor de Zeeland hoogst aangenaam was. Maar aan dat alles doet onze regeering niets bijzonders, wat recht geeft tot de bewering, dat dit .Nederland schatten heeft gekost." De staat heeft met de Zeeland een postcon- tract gesloten dat voor beide voordeelig is, en dat van beide kanten stiptelijk uitgevoerd wordt. Maar daarmee staan beide partijen tegenover elkaar dan ook Iquite. Dat Vlissingen aan Antwerpen het veevervoer zou ontnemen, is iets nieuws, dat wij nu voor bet eerst hoorenterwijl de schrijver van bovenstaande goed zou doen een bewijs te leveren om zijne bewering te staven dat door het goede renvervoer via Vlissingen Antwerpen wordt be nadeeld. Daarvan is ons geen voorbeeld bekend. Het gansche stukje heeftdunkt ons, de strekking om, door overdreven en onjuiste voorstellingen van hetgeen onze regeering in deze doet, de Belgische te dwingen meer te doen dan zij nu reeds deed in het belang van de lijn OstendeDover. Of de taktiek, die de schrijver daartoe volgt, wel eerlijk is betwij felen wij. Overigens maken wij van deze lofrede op den dienst van uit Vlissingen, zoowel naar Engeland als naar het vasteland, met ingenomenheid mel ding. Besluit de Gazette hare beschouwing met eene opwekking aan onze naburen tot zoo noodige verbetering, wij hopen dat men in ons land door dergelijke opmerkingen meer en meer worde geprikkeld niet alleen om te behouden wat men heeft, maar om steeds verder voort te gaan, teneinde den goeden naam van den dienst Vlissingen—Londen nog te verhoogen. Dat, volgens erkentenis in bovenstaande, die lijn zoo zeer aan Ostende den loef afsteekt heeft te meer waarde, omdat de Zeeland hoofdzakelijk door eigen krachten dat succes heeft verkregen. De Haagsche Ct. meent stellig te kunnen zeg gen dat het bericht, als zou de heer Domela Nieuwenhnis er aan denken zijn mandaat van vertegenwoordiger van Schoterland neer te leggen ongegrond is. De Londensche correspondent van de N. R Ct. seint De inspecteur van het vee te Thameshaven heeft Woensdag twee veeladingen, per Batavier en per Teal van Rotterdam komende, wegens ver moeden van ziekte aangehouden. De veehandel verbeidt in angstige spanning het rapport van den inspecteur. Vele gelooven dat de invoer van levend vee uit Nederland ernstig gevaar loopt. In een ingezonden stuk ïn de N. R. Crt. wordt een ernstige beschuldiging ingebracht tegen den gouverneur van Suriname, jhr mr M. A. de Savornin Lohman. Hij zou nl. het stoomschip Prins Maurits, van den kon. West- Indischen maildienst, dat den 25 September jl. in Suriname aankwam van Cura9ao, waar tijdens het verblijf aldaar gevallen van gele koorts waren voorgekomen, hebben ontheven van de verplichting om quarantaine te houden. En zulks in strijd met het advies der commissie van geneeskundig onderzoek, welke de volle quarantaine van 21 dagen noodig achtte, maa over de vrijstelling niet gehoord is, gelijk de verordening voorschrijft. In de West-Indiër van 3 Nov. jl. wordt dit feit mede vermeld, en er bijgevoegd, dat de waarnemende gouverneur, de gouv.-secretaris Tonckens, een maand later ook omtrent de Oranje-Nassau van de quarantaine-voorschriften zou zijn afgeweken, terwijl de gouverneur op inspectiereis was. De surnumerair H. v. d. Meijden, met 1 Dec. benoemd tot commies der 4e klasse, wordt werkzaam gesteld ten postkantore te Vlissingen. Bij kon. besluit is benoemd tot notaris bin nen het arr. Maastricht, ter standplaats Urmond, G. J. H. Welters, cand.-not. te Valkenburg. Nog is de generaal-majoor F. M. B. ridder Alewijn, commandant der bereden artillerie, op zijn verzoek, en onder eervolle ontheffing uit zijn tegenwoordig commando, op non-activiteit gesteld, met bezwaar der schatkist en in af wachting van nadere beschikking. Aan het slot der kamerzitting van gisteren verdedigde de heer Lohman bij de verdere behandeling der begrooting van koloniën uit voerig zoo als nog in een deel der oplaag van het vorig nommer gemeld werd de houding van den minister, in wiens wilskracht om hervormingen aan te brengen hij vertrou wen stelde. In de opiumkwestie achtte hij het optreden van den minister zeer juist; voorop stellen van zijn christelijke beginselen kon niet anders dan goed werken. Ook de heer Schaepman gaf zijn vertrouwen in den minister te kennen. Niemand heeft nog een middel aangegeven om de begrooting voor Indië sluitende te makenwaarom dit van dezen minister verlangd V Hij drong erop aan eene actieve verdediging van Atjeh toe te laten en bestreed den wensch naar een comité- generaal. De heer Boosehoom vroeg of niet nieuwe troepen naar Atjeh konden gezonden worden om buiten de geconcentreerde stelling te lan den en versterkingen in den rug. Bijzondere tijdingen uit Atjeh bracht de mail dt. 23 October niet. Belangrijke gevechten hadden er niet plaats. De beschietingen der posten hielden nog steeds aan en de toestand te Lambaroe was nog niet verbeterd. De Atjehers hebben in den nacht van den lien op den 12en en in dien van den 12en op den 13en dezer respec tievelijk 40 en 68 spoorstaven en een zeer groot aantal dwarsliggers van de spoorlijn Ketapang-Doea Kota Radja ontvreemd, ten gevolge waarvan de communicatie tusschen die beide plaatsen herstelling wacht. Toekoe Neq., onze hoeloebalang van Marrassa en commis voyageur in Atjeh-vrede, is met eenige Atjehsche hoofden vergezeld door on geveer 800 gewapende volgelingen per oorlogs- en gouvernements stoomers van Olehleh naar Kroen-Radjo overgebracht, van waar hij in vereeniging met den aldaar verbljjf hondenden Panglima Polin den tocht naar Kemela, de residentie van den pretentent-sultan, Toeankoe Daoed, zal aanvaarden, ten einde over diens onderwerping aan ons gezag te onderhandelen. Cholera, koorts en beri-beri bleven voort woeden, ongeveer 80 beri-berilpderg werden geëvacueerd. Naar de Avondpost meldt, heeft mr H. Vollenhoven, in leven referendaris van onder wijs en onlangs te 's Gravenhage overleden, na aftrek van grootere of kleinere sommen, aan tal vnn nuttige instellingen geschonken, zijn ge-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 1