N°: 275.
132" Jaargang.
1889.
Woensdag
20 November.
Deze courant verschijnt d a g e 1 y k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen;
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.—J
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentïën20 cent per regel. Hij abonnement lager.'
Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop^
betrekking hebbende dankbetuigingenvan 17 regels 1.50
iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte;
Middelburg 19 November.
LETTEREN EN KUNST.
KERKNIEUWS.
RECHTSZAKEN.
Thermometer.
Middelburg 19 Nov. vm. 8 n 40 gr.
m. 12 n 41 gr. av. 4 u. 39 gr. F
Vervracht Z. O. wind.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vey Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te ZierikzeeA. C. de Mooij te TholenW. A. van Advertentïën
Nieuwenhuijzen en te Terneuzen M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de moeten des namiddags te een nut
advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmar te Rotterdam, de Gebr. Belinfante, te 's Gravenhage, en A. de la Mar Azn, te Amsterdam. aan het bureau bezorgd zjjn, vrillen
Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. zjj des avonds nog worden opgenomen
Bij kon. besluit is, op verzoek., eervol ontslag
verleend aan A. van Leeuwen Az. als dijkgraaf
van den Sopbia-polder, (Reeds in een deel der
oplaag van ons vorig nommer gemeld) en is
benoemd tot lid van het bestuur der waterkee-
ring van den calamiteusen Willem-Annapolder
F. de Back, en tot gezworen van den Borren-
broodpolder M. P. van der Klooster.
Verder is
benoemd tot leeraar aan de rijks boogere
burgerschool te Gouda, dr. H. A. W. Speekman,
te Groningen, met machtiging tot gelijktijdige
waarneming van het ambt van leeraar aan
het gymnasium te Gouda
aan L. Swart, te Dordrecht, op zjjn verzoek
eervol ontslag verleend als districts-veearts.
de luit. ter zee 2de kl. L. J. van der Mandele,
op zijn daartoe gedaan verzoek, met den 26sten
dezer maand eervol uit den zeedienst ontslagen
en is aan den telegrafist der tweede klasse
bij de rijks-telegraaf G. P. Ketting eervol ont
slag verleend uit 's rjjks dienst.
Naar men meldt is door een aantal afge
vaardigden ter Liberale Unie aan het bestuur
het verzoek gedaan, zoo spoedig mogeljjk eene
algemeene vergadering der Liberale Unie bijeen
te roepen ter behandeling van het onderwijs
vraagstuk.
Ook de minister van marine verleent deze
week geen audiëntie.
De Indische mail, gedateerd 18 October,
brengt ons berichten van Atjeh tot 1 October.
In het verslag van den gouverneur wordt
melding gemaakt van eenige aanvallen van de
zijde der Atjehers buiten de Kraton en van
pogingen om de trambaan en de brug bij Lam-
peneroet te vernielen. Ten deele gelukte dat,
maar de schade werd spoedig hersteld.
In het Edische werd de rust niet verstoord,
üit het Tamiangsche werd bericht ontvangen,
dat ook daar de rondzwervende bende Atjehers
uit elkander gegaan is.
Ter Westkust maakte de bezetting van Me-
laboeh een excursie naar Kota Pasir, over
rompelde deze op pl. m. 12 1500 meter ver
wijderde versterking, vanwaaruit telkens vijan
delijkheden tegen den passer te Melaboeb
gepleegd werden, en stak de zich daarin be
vindende gebouwen in brand. In de versterking
werden 24 Atjehers neergelegd.
Behalve de wapening die aan het vuur werd
prijsgegeven, en wat buskruit dat in de lucht
vloog, werden twaalf geweren, een donderbus,
twee lansen, een rentjong en twee klewangs
medegenomen.
Bjj dit schitterende wapenfeit sneuvelden aan
onze zijde twee inlandsche fuseliers en werden
gewond twee Enropeesche en vier inlandsche
fuseliers, waarvan drie zeer licht, en éon licht.
Toen Kota Pasir in brand stond, kwam de
bevriende bevolking opdagen en werd door haar
dadelijk een aanvang gemaakt met het slechten
der borstweringen en bamboedoerie-versper
ringen.
Uit Banjoemaas schrijft men aan het Soer.
Hdbl. dat dr. Snouck Hurgronje zich thans
aldaar bevindthjj legt daar geen bezoeken af,
doch ontvangt ten zjjnent ieder, die met hem
wenscht kennis te makenhet zijn de peng-
hoeloes die veel bij hem komen, zij zien hoog
tegen hem op en hij staat bij hen in een zeer
heiligen reuk.
In zijn antwoord op het voorloopig verslag
der Tweede kamer over zjjne begrooting treedt
de minister Keuchenius in eene zeer uitvoerige
verdediging van zijne houding, naar aanleiding
van de gemaakte bedenkingen. Het doet hem
leed, maar verwondert hem niet dat ook nu
vele leden met teleurstelling van deze begroo
ting kennis namen. Dit zal wel elk jaar het
geval zijn. Hij wist niet dat groote verwach
tingen van zijne werkzaamheid gekoesterd wer
den en zijn zelfkennis gedoogde niet te meenen
dat hij zich in staat achtte ze te verwezenlijken.
Zijn oppositie van vroeger heeft toen zoo weinig
onthaal gevonden, dat het aanbrengen van
verlangde verbeteringen thans niet gemakkelijker
voor hem is geworden. Met genoegen constateert
hij dat men hem slechts bij uitzondering Ijui-
tensporigheden te laste legt, en hij hoopt dat
de nu tot hem gerichte verwijten van werkeloos
heid en overijling ook eenmaal mogen worden
gelogenstraft. Misschien blijft de erkenning dan
niet uit dat de minister, wien het gelukte bij
de tegenwoordige toestanden »de zaken loopende
te houden" maar die niet eerst naar verbeterin
streefde, een arbeid verricht, die noch den naam
van gemakkelyk, noch die van ij del verdient.
Hij verklaart eehter zich nooit als hervormer van
Jndië te hebben aangekondigd. Met het oog op
de toestanden, die voorziening behoeven, op
hervormingen aan te dringen, maar te gelijk
te vorderen dat de begrootingen ophouden nog
langer, evenals vroeger, een tekort op te leveren,
sluit in zich de oplegging van een reuzentaak,
welker aanvaarding de minister gewillig aan
ieder, die er zich toe bekwaam acht, afstaat.
Mr Yan den Berg, thans directeur der Nederl.
Bank, heeft kort geleden gezegd, »dat het voor
't oogenblik niet zoozeer aankomt op het met
kracht aanvatten en doorvoeren van enkele op
zich zelf staande hervormingen, maar veel meer
op den geest, op de richting, die bij het bestuur
over Indië zal voorzitten."
Indië verkeert volgens den heer v. d. B. in
een zeer natuurlijken toestand van bloedarmoede,
waartegen geene gewone huismiddelen baten
kunnen, maaf die alleen met goed gevolg te
bestrijden is door een geheel ander en gewij
zigd levensregime. Dit is steeds de gedachte
van den minister, als kamerlid, geweest en in
dien zin is hjj als minister werkzaam geweest.
Dat er nog niets gedaan is en de tjjd slechts
met overleg wordt doorgebracht, wordt gelo
genstraft door de koloniale verslagen, het
Indisch staatsblad en zijne toelichtingen bij
de begrootingen. Vooral verdedigt hjj het
Indisch bestuur tegen het verwijt van stilzitten.
De geest en richting, waarnaar hij de heer
schappij van Nederland over Indië wenscht te
zien bevestigd, kunnen ook worden gekend uit
zijne buiten zijn* foedoen openbaar geworden'
brieven aan de christelijke zendingverenigingen
en aan de synodale commissie der Ned. herv.
kerk. Al werden die brieven door de geheele
wereld veroordeeld, de minister zou meenen
dat het practische belang van elke andere
zijner regeeringsdaden bij dat van die beide
brieven zouden moeten achterstaan. Het hoogste
belang der menschheid is dat de Heere Jezus
Christus naar de schriften allerwege gekend
en geloofd worde en aller harten zich voor Hem
buigen. In het belang van Nederland en het
welzijn van meer dan 27 millioen Mahomeda-
nen en heidenen, heeft de minister gemeend
die vereenigingen op de hooge waarde van
het christendom te mogen wijzen.
Tegenover de gewraakte instelling eener
koffie-commissie wil de minister gehandhaafd
zien de vrijheid van de regeering, om, zoo dik
wijls zij dat nuttig acht, de hulp van bijzon
dere commissiën in te roepen. "Het ingediend
rapport zal velen voorzeker wel met die com
missie verzoenen.
Ofschoon herziening der comptabiliteiswet en
van het regeeringsreglement wenschelijk ach
tende, is het hem niet mogelijk den tijd van
indiening van ter zake betrekkelijke wetsont
werpen te bepalen.
Met betrekking tot de regeling van het
mijnwezen en de daarmede verband houdende
maatregelen betreffende de ontginning van het
Ombilieu-kolenveld en de tinmijnen van Billi-
ton, stelt de minister zich voor nog in dit
zittingjaar voorstellen in te dienen.
De opiumkwestie schijnt tegenwoordig voor
ieder zoo gemakkelijk oplosbaar dat de minister
mag verwachten dat de spoedige beëindiging
van de zooveel gemakkelijker jenever- en pros-
titutiekwestie aanstaande is. De minister heeft
de Indische regeering gewezen op haar plicht
tot beteugeling van het opiummisbruik en hij
zelf heelt gedaan wat mogelijk was, aange
drongen op wering der onwettige verkoop
plaatsen en tegen te gaan dat de kitten tevens
tot bordeelen worden gebruikt.
Het is wel niet veel, maar toch iets. De
opheffing van alle onzekerheid voor de ambte
naren omtrent de bedoelingen en den ernst
der regeering is ook een stap van vooruitgang.
Wat het financieel beleid betreft, de minis
ter acht zich evenmin als zijne ambtsvoorgan
gers in staat der kamer vooralsnog sluitende
begrootingen aan te bieden. De noodzakelijke
verbeteringen en hervormingen op elk gebied
zullen niet dan ten koste van groote geldelijke
offers kunnen tot stand worden gebracht, die
te moeilijker gedragen kunnen worden, naar
mate de Atjehoorlog meer schatten verslindt
en de godsdienstige, zedeljjke en maatschap
pelijke toestanden van Indië de zorg voor de
handhaving bij openbare rust en orde ver
zwaren. Ongerustheid over de tekorten behoeft
echter niet te bestaan. De begrooting voor
1889 sloot met een tekort van bijna 8 millioen
8 ton en zal vermoedeljjk tot een zeer klein
tekort kunnen worden teruggebracht.
Het tekort op deze begrooting is door aan
gebrachte wijziging van f 12.375.389 terugge
bracht tot 8.480.737, terwijl voor meer dan
12j millioen buitengewone uitgaven daarop
voorkomen. Hij vreest tot een geldleening te
moeten overgaan waaromtrent hij pas een
voorstel van den gouv.-gen. ontving met be
trekking tot den aanleg van een nieuwen
staatsspoorweg.
Betere regeling der financieele verhouding
tusschen Nederland en Indië kan slechts samen
gaan met herziening der comptabiliteitswet en
de door den minister steeds begeerde voorloopige
vaststelling van de Indische begrooting in
Indië zelf.
Wat Atjeh aangaat, in hoever het voorge
vallene in Edi en vooral het gevecht bij Kota
Pohama moet geacht worden het uitzicht op
de erkenning van de Nederl. souvereiniteit te
hebben verflauwd is den minister nog niet be
kend. De gouverneur van Atjeh meent dat nog
niet met volle zekerheid te zeggen is welke
gevolgen het bedoelde gevecht op den politie-
ken toestand hebben zal. Tot nog toe evenwel
blijkt niet dat ze eenige andere gevolgen heeft
dan meerdere beschiet ng van onze posten.
Aan de militaire autoriteiten en den gouver
neur van Atjeh moet het oordeel worden
gelaten over tenemen maatregelen.Degouvernenr
is geheel vrij, mits de postenlinie in geen enkel
opzicht in gevaar worde gebracht en hij zich
onthoude van agressieve staatkunde. Het denk
beeld van meerdere concentratie van onze
stelling in Atjeh verdient volgens den minister
geen aanbeveling. Weinig aanbevelenswaardig
acht hij het denkbeeld om voorshands alleen
de bezetting van Atjeh van de in Nederland
aangenomen repeteergeweren te voorzien. Beter
is het de invoering van een nieuw vuurwapen
als deze wenschelijk blijkt, deugdelijk met be
hulp der infanterie-schiets ;hool in Breda te
doen voorbereiden. Omtrent de vraag of en
hoe een ballon-captif in Atjeh nuttig zou kun
nen zijn wenscht de minister voorloopig zijn
oordeel opteschorten in 1879 heeft de leger
commandant proeven ermede ontraden; de
minister heeft echter den Gouv.-Gen. verzocht
het legerbestuur deswege opnieuw te hooren.
Dat legerbestuur schijnt nog niet overtuigd
dat in Atjeh een nuttig gebruik van electrisch
licht is te maken daar nog geen verdere aan
vrage is ontvangen. Een scheepvaartregeling
acht hij onvoldoende om het verzet op Atjeh te
breken. Het nut van een telegraphische ver
binding met Groot-Atjeh en met onze posten
in de onderhoorigheden kan niet opwegen tegen
de groote kosten van aanleg en exploitatie.
De beantwoording van de vragen en opmer
kingen omtrent de onderdeelen der begrooticg
vult niet minder dan 45 pagina's van de me
morie.
De eerste soirée der zangvereenigingTot
oefening en uitspanning, te houden op 3 Dec. a.,
belooit zoo schrjjft men ons den minnaars
der toonkunst veel. Dit waarborgen in de
eerste plaats de Bolisten. Een ware verrassing
mag het heeten, dat mej. Pia von Sicherer
hare medewerking schenkt. Op een zoo spoedig
wederoptreden hadden we niet durven rekenen,
daar we wisten dat de gevierde zangeres reeds
tal van uitnoodigingen had ontvangen.
Onnoodig is het aan haar betooverenden
zang te herinneren, aan het gemak waarmede
zij de grootste moeilijkheden als 't ware spelend
overwint. Geen wonder, dat we haren naam
zien prijken op de programma's der groote
muziekfeesten.
Ons vaderlandseh gevoel doet het ook goed,
dat we de kennismaking met den heer J. Rog
mans mogen hernieuwen. Deze beschikt over
een sonoor, krachtig geluid, dat zich in de
laatste jaren nog steeds schooner heeft ont
wikkeld. Ook bij onze Duitsche naburen vinden
zijne gaven, evenals van zoovele bekwame
Hollandsche musici, waardeering.
Beide solisten zullen, behalve de soli in de
grootere werken, elk nog een afzonderlijk num
mer voordragen. Mej. Von Sicherer heeft daar
toe gekozen eene scène uit de cantate das
Feuerkreuz van Max Bruch, een meesterwerk,
dat de componist pas vóór een jaar heeft vol
tooid. Niet lang geleden werd het te Barmen
uitgevoerd, waar onze soliste de soli uitnemend
vertolkte, met name de vermelde scène Ave
Maria, Königin I"
Dat we met de solisten begonnen, geschiedde
omdat zij op het concert het leeuwendeel
hebben. Evenwel, de muziekkenners kunnen
zich gerust stellen, het koorgezang werd niet
vergeten. Het oratorium van Friedrich Kiel,
der Stern uon Bethlehem, een juweel van com
positie, bevat koren en koralen zoo liefelijk
van toon en zoo kunstig van bewerking dat
zij met die van Bach kunnen wedijveren. Ern
stige opvatting, grondige theoretische kennis,
groote begaafdheid gaan hier hand aan hand
en dragen het hire bij tot het vormen van een
heerlijk geheel. De tekst bevat het bekende
bijbelverhaal van de drie wijzen uit het oosten,
die, door eene ster opgewekt en geleid, het
kind Jezus gaan begroeten. Eukele pittige
koren van mystiek, verhalend of zuiver lyrisch
karakter zijn daaraan toegevoegd, benevens
eenige recitatieven.
Een prachtig effect maakt het slotkoor van
de Cacilia-ode, waardoor een solo voor sopraan
is gevlochten, welke slechts eene begaafd zan
geres kan uitvoeren. Overigens bestaat het
werk hoofdzakelijk uit soli voor sopraan en
tenor. De ode verheerlijkt Cacilia, de bekende
beschermheilige der toonkunst. Aanvankelijk
werd zij als zoodanig in huiselijke bijeenkomsten
gevierd, doch deze kregen langzamerhand een
meer openbaar karakter en breidden zich ten
laatste tot muziekfeesten uit. Voor die gele
genheden zijn tal van oden gecomponeerd.
Daarvoor hebben zich voornamelijk twee van
Handel das Alexander f est en de Cacilien-Ode
gehandhaafd. Drijden leverde den tekst der
iaatste orde. De dichter schildert daarin
lo dat door de welluidende stem der godheid
de vormlooze staat der wereld tot een geheel,
rijk aan harmonie, is geworden, terwijl bazuin
geschal den ondergang van dat geheel aan
kondigt;
2o den invloed van verschillende muziekin
strumenten op het menschelijk gemoed
3o dat Cacilia uit den hemel daalde en haar
gezang begeleidde met het duizendstemmige
orgel, dat alle andere instrumenten in die mate
overschaduwde, dat zelfs engelen naar de aarde
gelokt werden.
De Vereeniging tot beoefening van instru
mentale muziek zal hare medewerking ver-
leenen, zoowel door begeleiding als door de
uitvoering van een afzonderlijk orkestnummer.
Haar zal daarin een aanzienlijk deel derCrefelder
kapel bjjstaan.
Welk muziekminnaar nu zal, waar de dienst
door zoo waardige priesters wordt verricht, op
den 3en December niet ten tempel opgaan en
zijne hulde brengen aan de heilige Cacilia
Onze kunstinzending ter Parijsche ten
toonstelling zal, indien de eigenaars hun toe
stemming geven, een dag of veertien in Den
Haag geëxposeerd worden.
Siegfried Wagner, de achttienjarige zoou
van den grooten Richard Wagner, is weinige
weken geleden leerling van het conservatorium
te Frankfort geworden. Eenige Duitsche bladen
deelen nu mede, dat zijne moeder de directie
over den schouwburg van Bayreuth aan hem
heeft opgedragen.
Bij de Nederd. herv. gemeente te Vlis
singen is, ter voorziening in de vacature-Klomp,
beroepen de heer A. Guldenarm, thans te
Alkmaar.
Arrondissements-rechtbank te Middelburg.
Voor deze rechtbank werd heden in hooger
beroep behandeld de zaak tegen V. F. G. L.,
45 jaar, bestuurder van den spoorwegdienst
MechelenNeuzen te St. Nicolaas (België), ia
eersten aanleg beklaagd dat hij als bestuurder
van den spoorwegdienst MechelenNeuzen in
den voormiddag van den 5 Nov. 1888 omstreeks
9 u. 25 m. bjj de aankomst van den trein uit
Mechelen te Terne azen, den in de hoofdsporen
van de spoorweglijn MechelenNeuzen nabjj
het stationsgebouw te Neuzen alstoen liggenden
wissel no. 2, welke door den trein tegen de
punt in werd bereden en welke wissel niet met
slot was gesloten, niet bij het doorgaan van
genoemden trein heeft bewaakt noch doen be
waken en alzoo in strijd met eene der bepa
lingen omtrent de bediening der seinen heeft
gehandeld of doen handelen.
Hjj werd te dezer zake door den kanton
rechter te Terneuzen veroordeeld tot eene geld
boete van 10.
Nadat de rechter-rapporteur, de beer mr Van
Voorst Vader een overzicht van de zaak had
gegeven weiden den appellant door middel van
een tolk, den heer van Oostveen, verschillende
vragen gedaan.
Eerstens of hij de gronden kende waarop
zjjne veroordeeling rust. Verder of hij bij zijne
voor den eersten rechter afgelegde verklaringen
bleef, welke vragen hij toestemmend beant
woordde. Bekl. deelde desgevraagd nog mede
dat hij den wisselwachter, aan wien het boven
omschreven werk was opgedragen, niet had be
noemd en de benoeming van zoodanige ambte
naren aan den stationschef was.
In de eerste plaats werd gehoord de heer
Gewin, stationschef te Vlissingen, die door het
O. M. als deskundige was gedagvaard.
Hem werden inlichtingen gevraagd omtrent
de wissels, die zich op stationsterreinen.hevin-
den. Hij gaf die doch verklaarde geen inlich
tingen te kunnen geven omtrent de zelfwer
kende wissels, als de wissel no 2, waarvan
hier de rede is. Hij kende het systeem wel
doch niet in de practijk.
De beklaagde beriep er zich op dat de wis
selwachter, die, na den wissel in den goeden
stand gezet te hebben, naar den volgenden
ging, volkomen_aan zijn verplichtingen voldeed,
wijl er ge& gevaar meer bestaat en ook het
wettelijk voorschrift niet eischt dat de wissel-
wachters steeds bjj de wissels bljjven staan
om die te bewaken.
De heer Gewin verklaarde dit met den be
klaagde eens te zjjn, zelfs bij de gewone wissels
gebeurt het meermalen dat éen man meer dan
een wissel bedient. Hij verklaarde nog verder
dat z. i. niet de bestuurder of de chef maar
de wisselwachter voor eene overtreding, ware
die gepleegd, zich zou moeten verantwoorden.
In de tweede plaats werd gehoord de heer
Noorderdorp, rijksopziener der spoorwegen te
Breda, die als deskundige door de verdediging
was opgeroepen.
Deze deskundige zette in het breede uiteen
dat z. i. de aan bekl. te laste gelegde over
treding er geene is. Hij verklaarde dat de wjjze,
waarop te Terneuzen twee wissels door één
wachter bewaakt worden, voldoende is en in
overeenstemming met de reglementen.
De ambtenaar van het openbaar ministerie
zeide geene getuigen gedagvaard te hebben
omclat hij meende dat het feit vaststond ^n ook
vaststond wie de verantwoordeljjke persoon in
deze was. Dit laatste is, doordien bekl. thans,
in tegenspraak met eene vroegere verklaring,
ontkent, niet duidelijk. Hjj geloofde echter
dat dit tot het uitmaken der kwestie, die
't hier geldt, niet afdoet.
De ambtenaar zeide verder het volkomen eens
te zjjn met het vonnis, door den kantonrechter
te Terneuzen, gewezen en trad in eene beschou
wing in hoeverre de bewaking als te Terneuzen
geschiedt in overeenstemming is met de bestaande
voorschriften. Hjj wees erop dat, waar te Ter
neuzen de„twee wissels, die door een man wor
den bediend, omstreeks 50 meter van elkaar
liggen, de wissel wachter, hjj een der wissels
staande, niet wat het voorschrift eischt
kan nagaan of de stand van den anderen wissel
dezelfde bljjft en deze wissel dus niet bewaakt
is geweest.
Op die gronden eischte de ambtenaar beves
tiging van het vonnis van den kantonrechter.
De heer mr W. A. van Hoek, die als verdediger
van bekl. optrad, begon met te wijzen op de
vreemde opvattingen, die sommige juristen heb
ben van verschillende wetsvoorschriften, op
vattingen die een gewoon mensch eene onmo
gelijke noemen zou. Verder wees hij erop dat
bekl., die te St Nicolaas woont, terecht staat
wegens het niet bewaken van een wissel te Ter
neuzen, welk bewaken volgens het vonnis des
kantonrechters gelyk te stellen is met het steeds
vasthouden.
De verdediger toonde terloops nog aan dat,
zooals uit de mededeelingen van de deskundigen
gebleken, is dat vasthouden toch niets beteeke-
nen zou want dat ook, al hielden twintig per
sonen een wissel vast, zij niet zouden kunuen
verhinderen dat de wissel overging.
Daarna stelde de heer mr W. A. van Hoek in
het licht dat het wettelijk voorschrift ook niet
eischt dat de wisselwachter steeds in de nabij
heid van den wissel blijft, maar alleen dat hij
zich er niet verder van verwijdere dan dat hy
zich kan overtuigen dat de goed gestelde wissels
in denzellden stand blijven.
Eindeljjk besprak de verdediger nog de kwestie
van de verantwoordelijkheid van bekl. als be
stuurder en toonde aan dat deze niet verant
woordelijk ishem is geen voorstel gedaan door
den stationschef om vermeerdering van personeel
en hjj heeft dus geen grooter aantal wissel
wachters toegestaan.
Naar 'a verdedigers meening zou, indien hier
eene fout was, de wisselwachter de verant
woordelijke persoon zjjn.
Op die gronden concludeerde de verdediger
tot ontslag van rechtsvervolging.
Na re- en dupliek werd het onderzoek ge-
Bloten en de uitspraak op heden over acht
dagen bepaald.