N°: 275. 132" Jaargang. 1889. Woensdag 20 November. Deze courant verschijnt d a g e 1 y k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen; Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.—J Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentïën20 cent per regel. Hij abonnement lager.' Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop^ betrekking hebbende dankbetuigingenvan 17 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Middelburg 19 November. LETTEREN EN KUNST. KERKNIEUWS. RECHTSZAKEN. Thermometer. Middelburg 19 Nov. vm. 8 n 40 gr. m. 12 n 41 gr. av. 4 u. 39 gr. F Vervracht Z. O. wind. Agenten te Vlissingen: P. G. de Vey Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te ZierikzeeA. C. de Mooij te TholenW. A. van Advertentïën Nieuwenhuijzen en te Terneuzen M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de moeten des namiddags te een nut advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmar te Rotterdam, de Gebr. Belinfante, te 's Gravenhage, en A. de la Mar Azn, te Amsterdam. aan het bureau bezorgd zjjn, vrillen Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. zjj des avonds nog worden opgenomen Bij kon. besluit is, op verzoek., eervol ontslag verleend aan A. van Leeuwen Az. als dijkgraaf van den Sopbia-polder, (Reeds in een deel der oplaag van ons vorig nommer gemeld) en is benoemd tot lid van het bestuur der waterkee- ring van den calamiteusen Willem-Annapolder F. de Back, en tot gezworen van den Borren- broodpolder M. P. van der Klooster. Verder is benoemd tot leeraar aan de rijks boogere burgerschool te Gouda, dr. H. A. W. Speekman, te Groningen, met machtiging tot gelijktijdige waarneming van het ambt van leeraar aan het gymnasium te Gouda aan L. Swart, te Dordrecht, op zjjn verzoek eervol ontslag verleend als districts-veearts. de luit. ter zee 2de kl. L. J. van der Mandele, op zijn daartoe gedaan verzoek, met den 26sten dezer maand eervol uit den zeedienst ontslagen en is aan den telegrafist der tweede klasse bij de rijks-telegraaf G. P. Ketting eervol ont slag verleend uit 's rjjks dienst. Naar men meldt is door een aantal afge vaardigden ter Liberale Unie aan het bestuur het verzoek gedaan, zoo spoedig mogeljjk eene algemeene vergadering der Liberale Unie bijeen te roepen ter behandeling van het onderwijs vraagstuk. Ook de minister van marine verleent deze week geen audiëntie. De Indische mail, gedateerd 18 October, brengt ons berichten van Atjeh tot 1 October. In het verslag van den gouverneur wordt melding gemaakt van eenige aanvallen van de zijde der Atjehers buiten de Kraton en van pogingen om de trambaan en de brug bij Lam- peneroet te vernielen. Ten deele gelukte dat, maar de schade werd spoedig hersteld. In het Edische werd de rust niet verstoord, üit het Tamiangsche werd bericht ontvangen, dat ook daar de rondzwervende bende Atjehers uit elkander gegaan is. Ter Westkust maakte de bezetting van Me- laboeh een excursie naar Kota Pasir, over rompelde deze op pl. m. 12 1500 meter ver wijderde versterking, vanwaaruit telkens vijan delijkheden tegen den passer te Melaboeb gepleegd werden, en stak de zich daarin be vindende gebouwen in brand. In de versterking werden 24 Atjehers neergelegd. Behalve de wapening die aan het vuur werd prijsgegeven, en wat buskruit dat in de lucht vloog, werden twaalf geweren, een donderbus, twee lansen, een rentjong en twee klewangs medegenomen. Bjj dit schitterende wapenfeit sneuvelden aan onze zijde twee inlandsche fuseliers en werden gewond twee Enropeesche en vier inlandsche fuseliers, waarvan drie zeer licht, en éon licht. Toen Kota Pasir in brand stond, kwam de bevriende bevolking opdagen en werd door haar dadelijk een aanvang gemaakt met het slechten der borstweringen en bamboedoerie-versper ringen. Uit Banjoemaas schrijft men aan het Soer. Hdbl. dat dr. Snouck Hurgronje zich thans aldaar bevindthjj legt daar geen bezoeken af, doch ontvangt ten zjjnent ieder, die met hem wenscht kennis te makenhet zijn de peng- hoeloes die veel bij hem komen, zij zien hoog tegen hem op en hij staat bij hen in een zeer heiligen reuk. In zijn antwoord op het voorloopig verslag der Tweede kamer over zjjne begrooting treedt de minister Keuchenius in eene zeer uitvoerige verdediging van zijne houding, naar aanleiding van de gemaakte bedenkingen. Het doet hem leed, maar verwondert hem niet dat ook nu vele leden met teleurstelling van deze begroo ting kennis namen. Dit zal wel elk jaar het geval zijn. Hij wist niet dat groote verwach tingen van zijne werkzaamheid gekoesterd wer den en zijn zelfkennis gedoogde niet te meenen dat hij zich in staat achtte ze te verwezenlijken. Zijn oppositie van vroeger heeft toen zoo weinig onthaal gevonden, dat het aanbrengen van verlangde verbeteringen thans niet gemakkelijker voor hem is geworden. Met genoegen constateert hij dat men hem slechts bij uitzondering Ijui- tensporigheden te laste legt, en hij hoopt dat de nu tot hem gerichte verwijten van werkeloos heid en overijling ook eenmaal mogen worden gelogenstraft. Misschien blijft de erkenning dan niet uit dat de minister, wien het gelukte bij de tegenwoordige toestanden »de zaken loopende te houden" maar die niet eerst naar verbeterin streefde, een arbeid verricht, die noch den naam van gemakkelyk, noch die van ij del verdient. Hij verklaart eehter zich nooit als hervormer van Jndië te hebben aangekondigd. Met het oog op de toestanden, die voorziening behoeven, op hervormingen aan te dringen, maar te gelijk te vorderen dat de begrootingen ophouden nog langer, evenals vroeger, een tekort op te leveren, sluit in zich de oplegging van een reuzentaak, welker aanvaarding de minister gewillig aan ieder, die er zich toe bekwaam acht, afstaat. Mr Yan den Berg, thans directeur der Nederl. Bank, heeft kort geleden gezegd, »dat het voor 't oogenblik niet zoozeer aankomt op het met kracht aanvatten en doorvoeren van enkele op zich zelf staande hervormingen, maar veel meer op den geest, op de richting, die bij het bestuur over Indië zal voorzitten." Indië verkeert volgens den heer v. d. B. in een zeer natuurlijken toestand van bloedarmoede, waartegen geene gewone huismiddelen baten kunnen, maaf die alleen met goed gevolg te bestrijden is door een geheel ander en gewij zigd levensregime. Dit is steeds de gedachte van den minister, als kamerlid, geweest en in dien zin is hjj als minister werkzaam geweest. Dat er nog niets gedaan is en de tjjd slechts met overleg wordt doorgebracht, wordt gelo genstraft door de koloniale verslagen, het Indisch staatsblad en zijne toelichtingen bij de begrootingen. Vooral verdedigt hjj het Indisch bestuur tegen het verwijt van stilzitten. De geest en richting, waarnaar hij de heer schappij van Nederland over Indië wenscht te zien bevestigd, kunnen ook worden gekend uit zijne buiten zijn* foedoen openbaar geworden' brieven aan de christelijke zendingverenigingen en aan de synodale commissie der Ned. herv. kerk. Al werden die brieven door de geheele wereld veroordeeld, de minister zou meenen dat het practische belang van elke andere zijner regeeringsdaden bij dat van die beide brieven zouden moeten achterstaan. Het hoogste belang der menschheid is dat de Heere Jezus Christus naar de schriften allerwege gekend en geloofd worde en aller harten zich voor Hem buigen. In het belang van Nederland en het welzijn van meer dan 27 millioen Mahomeda- nen en heidenen, heeft de minister gemeend die vereenigingen op de hooge waarde van het christendom te mogen wijzen. Tegenover de gewraakte instelling eener koffie-commissie wil de minister gehandhaafd zien de vrijheid van de regeering, om, zoo dik wijls zij dat nuttig acht, de hulp van bijzon dere commissiën in te roepen. "Het ingediend rapport zal velen voorzeker wel met die com missie verzoenen. Ofschoon herziening der comptabiliteiswet en van het regeeringsreglement wenschelijk ach tende, is het hem niet mogelijk den tijd van indiening van ter zake betrekkelijke wetsont werpen te bepalen. Met betrekking tot de regeling van het mijnwezen en de daarmede verband houdende maatregelen betreffende de ontginning van het Ombilieu-kolenveld en de tinmijnen van Billi- ton, stelt de minister zich voor nog in dit zittingjaar voorstellen in te dienen. De opiumkwestie schijnt tegenwoordig voor ieder zoo gemakkelijk oplosbaar dat de minister mag verwachten dat de spoedige beëindiging van de zooveel gemakkelijker jenever- en pros- titutiekwestie aanstaande is. De minister heeft de Indische regeering gewezen op haar plicht tot beteugeling van het opiummisbruik en hij zelf heelt gedaan wat mogelijk was, aange drongen op wering der onwettige verkoop plaatsen en tegen te gaan dat de kitten tevens tot bordeelen worden gebruikt. Het is wel niet veel, maar toch iets. De opheffing van alle onzekerheid voor de ambte naren omtrent de bedoelingen en den ernst der regeering is ook een stap van vooruitgang. Wat het financieel beleid betreft, de minis ter acht zich evenmin als zijne ambtsvoorgan gers in staat der kamer vooralsnog sluitende begrootingen aan te bieden. De noodzakelijke verbeteringen en hervormingen op elk gebied zullen niet dan ten koste van groote geldelijke offers kunnen tot stand worden gebracht, die te moeilijker gedragen kunnen worden, naar mate de Atjehoorlog meer schatten verslindt en de godsdienstige, zedeljjke en maatschap pelijke toestanden van Indië de zorg voor de handhaving bij openbare rust en orde ver zwaren. Ongerustheid over de tekorten behoeft echter niet te bestaan. De begrooting voor 1889 sloot met een tekort van bijna 8 millioen 8 ton en zal vermoedeljjk tot een zeer klein tekort kunnen worden teruggebracht. Het tekort op deze begrooting is door aan gebrachte wijziging van f 12.375.389 terugge bracht tot 8.480.737, terwijl voor meer dan 12j millioen buitengewone uitgaven daarop voorkomen. Hij vreest tot een geldleening te moeten overgaan waaromtrent hij pas een voorstel van den gouv.-gen. ontving met be trekking tot den aanleg van een nieuwen staatsspoorweg. Betere regeling der financieele verhouding tusschen Nederland en Indië kan slechts samen gaan met herziening der comptabiliteitswet en de door den minister steeds begeerde voorloopige vaststelling van de Indische begrooting in Indië zelf. Wat Atjeh aangaat, in hoever het voorge vallene in Edi en vooral het gevecht bij Kota Pohama moet geacht worden het uitzicht op de erkenning van de Nederl. souvereiniteit te hebben verflauwd is den minister nog niet be kend. De gouverneur van Atjeh meent dat nog niet met volle zekerheid te zeggen is welke gevolgen het bedoelde gevecht op den politie- ken toestand hebben zal. Tot nog toe evenwel blijkt niet dat ze eenige andere gevolgen heeft dan meerdere beschiet ng van onze posten. Aan de militaire autoriteiten en den gouver neur van Atjeh moet het oordeel worden gelaten over tenemen maatregelen.Degouvernenr is geheel vrij, mits de postenlinie in geen enkel opzicht in gevaar worde gebracht en hij zich onthoude van agressieve staatkunde. Het denk beeld van meerdere concentratie van onze stelling in Atjeh verdient volgens den minister geen aanbeveling. Weinig aanbevelenswaardig acht hij het denkbeeld om voorshands alleen de bezetting van Atjeh van de in Nederland aangenomen repeteergeweren te voorzien. Beter is het de invoering van een nieuw vuurwapen als deze wenschelijk blijkt, deugdelijk met be hulp der infanterie-schiets ;hool in Breda te doen voorbereiden. Omtrent de vraag of en hoe een ballon-captif in Atjeh nuttig zou kun nen zijn wenscht de minister voorloopig zijn oordeel opteschorten in 1879 heeft de leger commandant proeven ermede ontraden; de minister heeft echter den Gouv.-Gen. verzocht het legerbestuur deswege opnieuw te hooren. Dat legerbestuur schijnt nog niet overtuigd dat in Atjeh een nuttig gebruik van electrisch licht is te maken daar nog geen verdere aan vrage is ontvangen. Een scheepvaartregeling acht hij onvoldoende om het verzet op Atjeh te breken. Het nut van een telegraphische ver binding met Groot-Atjeh en met onze posten in de onderhoorigheden kan niet opwegen tegen de groote kosten van aanleg en exploitatie. De beantwoording van de vragen en opmer kingen omtrent de onderdeelen der begrooticg vult niet minder dan 45 pagina's van de me morie. De eerste soirée der zangvereenigingTot oefening en uitspanning, te houden op 3 Dec. a., belooit zoo schrjjft men ons den minnaars der toonkunst veel. Dit waarborgen in de eerste plaats de Bolisten. Een ware verrassing mag het heeten, dat mej. Pia von Sicherer hare medewerking schenkt. Op een zoo spoedig wederoptreden hadden we niet durven rekenen, daar we wisten dat de gevierde zangeres reeds tal van uitnoodigingen had ontvangen. Onnoodig is het aan haar betooverenden zang te herinneren, aan het gemak waarmede zij de grootste moeilijkheden als 't ware spelend overwint. Geen wonder, dat we haren naam zien prijken op de programma's der groote muziekfeesten. Ons vaderlandseh gevoel doet het ook goed, dat we de kennismaking met den heer J. Rog mans mogen hernieuwen. Deze beschikt over een sonoor, krachtig geluid, dat zich in de laatste jaren nog steeds schooner heeft ont wikkeld. Ook bij onze Duitsche naburen vinden zijne gaven, evenals van zoovele bekwame Hollandsche musici, waardeering. Beide solisten zullen, behalve de soli in de grootere werken, elk nog een afzonderlijk num mer voordragen. Mej. Von Sicherer heeft daar toe gekozen eene scène uit de cantate das Feuerkreuz van Max Bruch, een meesterwerk, dat de componist pas vóór een jaar heeft vol tooid. Niet lang geleden werd het te Barmen uitgevoerd, waar onze soliste de soli uitnemend vertolkte, met name de vermelde scène Ave Maria, Königin I" Dat we met de solisten begonnen, geschiedde omdat zij op het concert het leeuwendeel hebben. Evenwel, de muziekkenners kunnen zich gerust stellen, het koorgezang werd niet vergeten. Het oratorium van Friedrich Kiel, der Stern uon Bethlehem, een juweel van com positie, bevat koren en koralen zoo liefelijk van toon en zoo kunstig van bewerking dat zij met die van Bach kunnen wedijveren. Ern stige opvatting, grondige theoretische kennis, groote begaafdheid gaan hier hand aan hand en dragen het hire bij tot het vormen van een heerlijk geheel. De tekst bevat het bekende bijbelverhaal van de drie wijzen uit het oosten, die, door eene ster opgewekt en geleid, het kind Jezus gaan begroeten. Eukele pittige koren van mystiek, verhalend of zuiver lyrisch karakter zijn daaraan toegevoegd, benevens eenige recitatieven. Een prachtig effect maakt het slotkoor van de Cacilia-ode, waardoor een solo voor sopraan is gevlochten, welke slechts eene begaafd zan geres kan uitvoeren. Overigens bestaat het werk hoofdzakelijk uit soli voor sopraan en tenor. De ode verheerlijkt Cacilia, de bekende beschermheilige der toonkunst. Aanvankelijk werd zij als zoodanig in huiselijke bijeenkomsten gevierd, doch deze kregen langzamerhand een meer openbaar karakter en breidden zich ten laatste tot muziekfeesten uit. Voor die gele genheden zijn tal van oden gecomponeerd. Daarvoor hebben zich voornamelijk twee van Handel das Alexander f est en de Cacilien-Ode gehandhaafd. Drijden leverde den tekst der iaatste orde. De dichter schildert daarin lo dat door de welluidende stem der godheid de vormlooze staat der wereld tot een geheel, rijk aan harmonie, is geworden, terwijl bazuin geschal den ondergang van dat geheel aan kondigt; 2o den invloed van verschillende muziekin strumenten op het menschelijk gemoed 3o dat Cacilia uit den hemel daalde en haar gezang begeleidde met het duizendstemmige orgel, dat alle andere instrumenten in die mate overschaduwde, dat zelfs engelen naar de aarde gelokt werden. De Vereeniging tot beoefening van instru mentale muziek zal hare medewerking ver- leenen, zoowel door begeleiding als door de uitvoering van een afzonderlijk orkestnummer. Haar zal daarin een aanzienlijk deel derCrefelder kapel bjjstaan. Welk muziekminnaar nu zal, waar de dienst door zoo waardige priesters wordt verricht, op den 3en December niet ten tempel opgaan en zijne hulde brengen aan de heilige Cacilia Onze kunstinzending ter Parijsche ten toonstelling zal, indien de eigenaars hun toe stemming geven, een dag of veertien in Den Haag geëxposeerd worden. Siegfried Wagner, de achttienjarige zoou van den grooten Richard Wagner, is weinige weken geleden leerling van het conservatorium te Frankfort geworden. Eenige Duitsche bladen deelen nu mede, dat zijne moeder de directie over den schouwburg van Bayreuth aan hem heeft opgedragen. Bij de Nederd. herv. gemeente te Vlis singen is, ter voorziening in de vacature-Klomp, beroepen de heer A. Guldenarm, thans te Alkmaar. Arrondissements-rechtbank te Middelburg. Voor deze rechtbank werd heden in hooger beroep behandeld de zaak tegen V. F. G. L., 45 jaar, bestuurder van den spoorwegdienst MechelenNeuzen te St. Nicolaas (België), ia eersten aanleg beklaagd dat hij als bestuurder van den spoorwegdienst MechelenNeuzen in den voormiddag van den 5 Nov. 1888 omstreeks 9 u. 25 m. bjj de aankomst van den trein uit Mechelen te Terne azen, den in de hoofdsporen van de spoorweglijn MechelenNeuzen nabjj het stationsgebouw te Neuzen alstoen liggenden wissel no. 2, welke door den trein tegen de punt in werd bereden en welke wissel niet met slot was gesloten, niet bij het doorgaan van genoemden trein heeft bewaakt noch doen be waken en alzoo in strijd met eene der bepa lingen omtrent de bediening der seinen heeft gehandeld of doen handelen. Hjj werd te dezer zake door den kanton rechter te Terneuzen veroordeeld tot eene geld boete van 10. Nadat de rechter-rapporteur, de beer mr Van Voorst Vader een overzicht van de zaak had gegeven weiden den appellant door middel van een tolk, den heer van Oostveen, verschillende vragen gedaan. Eerstens of hij de gronden kende waarop zjjne veroordeeling rust. Verder of hij bij zijne voor den eersten rechter afgelegde verklaringen bleef, welke vragen hij toestemmend beant woordde. Bekl. deelde desgevraagd nog mede dat hij den wisselwachter, aan wien het boven omschreven werk was opgedragen, niet had be noemd en de benoeming van zoodanige ambte naren aan den stationschef was. In de eerste plaats werd gehoord de heer Gewin, stationschef te Vlissingen, die door het O. M. als deskundige was gedagvaard. Hem werden inlichtingen gevraagd omtrent de wissels, die zich op stationsterreinen.hevin- den. Hij gaf die doch verklaarde geen inlich tingen te kunnen geven omtrent de zelfwer kende wissels, als de wissel no 2, waarvan hier de rede is. Hij kende het systeem wel doch niet in de practijk. De beklaagde beriep er zich op dat de wis selwachter, die, na den wissel in den goeden stand gezet te hebben, naar den volgenden ging, volkomen_aan zijn verplichtingen voldeed, wijl er ge& gevaar meer bestaat en ook het wettelijk voorschrift niet eischt dat de wissel- wachters steeds bjj de wissels bljjven staan om die te bewaken. De heer Gewin verklaarde dit met den be klaagde eens te zjjn, zelfs bij de gewone wissels gebeurt het meermalen dat éen man meer dan een wissel bedient. Hij verklaarde nog verder dat z. i. niet de bestuurder of de chef maar de wisselwachter voor eene overtreding, ware die gepleegd, zich zou moeten verantwoorden. In de tweede plaats werd gehoord de heer Noorderdorp, rijksopziener der spoorwegen te Breda, die als deskundige door de verdediging was opgeroepen. Deze deskundige zette in het breede uiteen dat z. i. de aan bekl. te laste gelegde over treding er geene is. Hij verklaarde dat de wjjze, waarop te Terneuzen twee wissels door één wachter bewaakt worden, voldoende is en in overeenstemming met de reglementen. De ambtenaar van het openbaar ministerie zeide geene getuigen gedagvaard te hebben omclat hij meende dat het feit vaststond ^n ook vaststond wie de verantwoordeljjke persoon in deze was. Dit laatste is, doordien bekl. thans, in tegenspraak met eene vroegere verklaring, ontkent, niet duidelijk. Hjj geloofde echter dat dit tot het uitmaken der kwestie, die 't hier geldt, niet afdoet. De ambtenaar zeide verder het volkomen eens te zjjn met het vonnis, door den kantonrechter te Terneuzen, gewezen en trad in eene beschou wing in hoeverre de bewaking als te Terneuzen geschiedt in overeenstemming is met de bestaande voorschriften. Hjj wees erop dat, waar te Ter neuzen de„twee wissels, die door een man wor den bediend, omstreeks 50 meter van elkaar liggen, de wissel wachter, hjj een der wissels staande, niet wat het voorschrift eischt kan nagaan of de stand van den anderen wissel dezelfde bljjft en deze wissel dus niet bewaakt is geweest. Op die gronden eischte de ambtenaar beves tiging van het vonnis van den kantonrechter. De heer mr W. A. van Hoek, die als verdediger van bekl. optrad, begon met te wijzen op de vreemde opvattingen, die sommige juristen heb ben van verschillende wetsvoorschriften, op vattingen die een gewoon mensch eene onmo gelijke noemen zou. Verder wees hij erop dat bekl., die te St Nicolaas woont, terecht staat wegens het niet bewaken van een wissel te Ter neuzen, welk bewaken volgens het vonnis des kantonrechters gelyk te stellen is met het steeds vasthouden. De verdediger toonde terloops nog aan dat, zooals uit de mededeelingen van de deskundigen gebleken, is dat vasthouden toch niets beteeke- nen zou want dat ook, al hielden twintig per sonen een wissel vast, zij niet zouden kunuen verhinderen dat de wissel overging. Daarna stelde de heer mr W. A. van Hoek in het licht dat het wettelijk voorschrift ook niet eischt dat de wisselwachter steeds in de nabij heid van den wissel blijft, maar alleen dat hij zich er niet verder van verwijdere dan dat hy zich kan overtuigen dat de goed gestelde wissels in denzellden stand blijven. Eindeljjk besprak de verdediger nog de kwestie van de verantwoordelijkheid van bekl. als be stuurder en toonde aan dat deze niet verant woordelijk ishem is geen voorstel gedaan door den stationschef om vermeerdering van personeel en hjj heeft dus geen grooter aantal wissel wachters toegestaan. Naar 'a verdedigers meening zou, indien hier eene fout was, de wisselwachter de verant woordelijke persoon zjjn. Op die gronden concludeerde de verdediger tot ontslag van rechtsvervolging. Na re- en dupliek werd het onderzoek ge- Bloten en de uitspraak op heden over acht dagen bepaald.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 1