ZITTING VAN VRIJDAG 8 NOVEMBER 1889.
25
gevoelens. Wanneer de koning nu vraagt het advies
van den Raad van state, zal die raad zich bij het
uitbrengen van zijn advies zeer zeker op een onzijdig
standpunt plaatsen, en van dit onzijdig standpunt zal
eene beslissing genomen worden over de belangen der
beide provinoiën. Ik kan daarom volkomen medegaan
met het voorstel van Gedeputeerde staten.
De heer Wagtho. Mijnheer de voorzitter, voor
zoover noodig ben ik bereid als amendement voor te
stellendat de vergadering, in aiwijking van het voor
stel van Gedep. staten, thans geene beslissing zal
nemen, en de verdere behandeling uitstelt tot de a.s.
zomervergadering.
De voorzitter vraagt of de heer Wagtho zijn
amendement schriftelijk wil indienen.
Het amendement luidt
De ondergeteekende stelt voor de beslissing van
'deze zaak te verdagen tot de zomervergadering in
1890.
De voorzitter deelt mede, dat hij, om de stem
ming gemakkelijk te maken, twee stemmingen wil doen
houden
lo over deze vraagvereenigt zich de vergadering
met bet door Ged. staten van Zeeland voorgesteld
beginsel
2o zal, voor het geval de Provinciale staten van
Noord-Brabant verklaren in te stemmen met het gevoelen
van hun Gedeputeerd college, gevolg gegeven worden
aan het voorstel om den koning te verzoeken de zaak
te regelen.
Het voorstel van den heer Wagtho strekt eenvoudig
om de beslissing te verdagen en richt zich alzoo voor
namelijk tegen het slot.
De voorzitter vraagt, of de vergadering zich
er mede kan vereenigen, dat eerst over het eerste
punt, het beginsel betreffende, gesproken wordt om dan
het amendement aanhangig te maken bij het 2e punt.
De heer Wagtho keurt dit goed.
De heer Buteux. Mijnheer de voorzitter, ik geloof
dat de geachte afgevaardigde van Vlissingen gelijk
heeft. Aan het gevaar dat het geachte lid uit Zierikzee
dacht, geloof ik niet. Een regeling der zaak zal toch
wel niet geschieden buiten de Provinciale of Gede
puteerde staten om. Ongetwijfeld zullen de besturen
der beide provinciën gehoord worden, alvorens eene
regeling door den koning zal worden vastgesteld, zoo
dat waarlijk de reden tot uitstel, door het geachte
lid uit Zierikzee bedoeld, niet bestaat.
Wat den heer Wagtho betreft, het is zeer aanne
melijk, dat de Provinciale staten van N.-B. het eens
zullen zijn met hun Gedep. staten.
De heer Heijse. Mijnheer de voorzitter, in de
zomervergadering van 1887 is op voorstel van Gede
puteerde staten besloten, de machtiging des konings
te vragen, om gemeenschappelijk met de Staten van
Noord-Brabant den nieuw ingedijkten „Damespolder"
tot een waterschap te maken en de inrichting van dat
waterschap te regelen.
Er zijn sinds dien tijd en waarlijk niet door onze
schuld twee jaar verloopen, zonder dat die regeling
veel gevorderd is.
„Waarom", zou ik willen vragen, „is er nu op een
maal zooveel haast bij die zaak, dat wij, met het oog
op verschillende omstandigheden, niet zouden knnnen
wachten tot de eerstvolgende zomerzitting der Staten
M. i. is er veel te zeggen voor bet denkbeeld van
ons geacht medelid mr Wagtho, om de beslissing over
het tweede pnnt van het voorstel van Gedeputeerde
staten tot de aanstaande zomerzitting te verdagen.
Strikt genomen toch ligt het geval, bedoeld in art. 23
der wet van 12 Juli 1855 Stbl. no 102, nog niet voor.
Er is een geschil tnsschen Ged. staten van Noord-
itijvocgsel van de Middolburgsche Courant van ninsda
Brabant en die van onze provincie, maar nog geen
geschil tusschen de Provinciale staten van beide ge
westen, als bedoeld wordt in genoemd artikel dier
wet van 1855. Ofschoon het zeer waarschijnlijk is, dat
de respectieve Staten-colleges zich met de hoofdge
dachten hunner Gedeputeerden vereenigen, zijn er toch
verschillende mogelijkheden denkbaar.
Uit de afdeelingsverslagen is genoegzaam gebleken,
dat de Provinciale staten van Zeeland medegaan met
de zienswijze ten deze van hun Gedeputeerd college;
maar omtrent de Staten van Noord-Brabant hebben
wij geen zekerheid.
Wellicht deelen zij het gevoelen van den minister
van Waterstaat, die op éen punt afwijkt van de ziens
wijze der Gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Misschien gaan zij in hoofdzaak mede met die ziens
wijze, maar vereenigen zij zich niet met alle details.
Eindelijk zou het mogelijk wezen, dat de Provinciale
staten van Noord-Brabant nader overleg wenschten te
plegen met hnnne ambtgenooten hier, om te trachten
tot overeenstemming te geraken.
Een en ander beweegt mij het denkbeeld van mr
Wagtho te ondersteunen, en der vergadering in over
weging te geven, alsnog niet te besluiten, om eene
regeling van den koning uit te lokken.
De heer Buteax. Natuurlijk is het voorstel tot
het verzoeken van eene regeliug aan den koning facul
tatief. Of, wordt het voorstel aangenomen, daaraan
gevolg zal worden gegeven zal geheel afhangen van
de beslissing, die door de Pr. st. van N.-B. wordt
genomen. Wanneer zij zich, wat waarschijnlijk is,
vereenigen met het gevoelen van hnn Ged. staten, dan
eerst wordt eene regeling door den koning noodig.
De heer Snouek üurgronje. Mijnheer de
voorzitter, ik wensch een enkele inlichting aan den
spreker uit Zierikzee te vragen, of nl. zijn denkbeeld
mede brengt, dat er aan Ged. staten een opdracht
worde gedaan om een soort tegenvoorstel op te maken,
ten einde, wanneer later de koning uitspraak zal doen,
dan de messing der Staten van Zeeland uitvoeriger
te doen kennen. Wanneer alleen tot uitstellen der
beslissing wordt besloten vrees ik dat zijn bezwaar
niet zal zijn weggenomen en dat wij te dien aanzien
in de zomervergadering nog even ver zullen zijn.
De heer Fokker. Wanneer de Staten goed vinden
mede te gaan met het voorstel van den heer Wagtho,
dan geloof ik dat er alle termen bestaan om Ged.
staten te verzoeken een besluit of reglement te ont
werpen, waarbij zij formuleeren, hoe de zaak naar hnn
meening is op te lossen. Dat zon de beslissing zeer
vergemakkelijken. Dan zonden twee positieve meenin
gen tegenover elkander staan. Nu is alleen het ge
voelen van Noord-Brabant.in bijzonderheden bekend:
van onze zijde alleen de objectie, die wij daartegen heb
ben, betrekkelijk het grondwettig toezicht.
Wanneer het amendement van den heer Wagtho
wordt aangenomen, dan is in de eerste plaats ook het
toezicht te regelen, zooals wij dit wenschen.
Op de vraag van den heer Snouck Hurgronje kan
ik niet anders dan toestemmend antwoorden. Het is
wenschelijk, dat Gedeputeerde staten zelfstandig een
regeling ontwerpen.
De heer Buteux. De geachte spreker uit Zierikzee
meent, dat er volgens de stukken aan onze zijde
slechts één objectie tegen het geformuleerd voorstel
van Gedeputeerde staten van Noord-Brabant bestaat.
Maar de hoofdbepalingen, door de commissie voorge
steld, zijn nauwkeurig in de briefwisseling omschreven.
Men leest daarin dat eene volkomen wettelijke rege
ling ten deze slechts dan tot stand is te brengen
wanneer de Staten van Zeeland en de Staten van
Noord-Brabant een afzonderlijk reglement voor den
19 November 1889. 7