N°T25a 132® Jaargang. 1889. Dinsdag 22 October. Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regel. .Bij abonnement lager. Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop betrekking hebbende dankbetuigingenvan 17 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. BEKENDMAKINGEN. GEMEENTERAAD. Middelburg 21 October. tiinilU III IHiSl llt (III IIIYI. Thermometer. Middelburg 21 Oct. vm. 8 u 47 gr. sn. 12 u 50 gr. ay. 4 u. 50 gr. F Verwacht O. wind. Agenten te VlissingenP. G. de Vet Mestdagh Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te KruiningenF. v. d. Peijl, te ZierikzeeA. 0. de Mooij en te TbolenW. A. van UrEUWENHTJiJZEN. Verder worden door alle postkantoren en boekbandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook bet algemeen advertentie bureau van Nijgh Van Ditmar te Rotterdam de Gebr. Belineante, te 's Gravenhage, en bet Algemeen advertentiebureau van A. de la Mar Azn, te Amsterdam, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parys en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. Advertentiën moeten des namiddags te een uur aan bet bureau bezorgd zyn, willen zy des avonds nog worden opgenomen Tegen de beschouwing van het Haagsche Dagblad over een z. g. socialistenwet, in verband met de werkstaking te Rotterdam, waren, behalve door ons, van verschillende kanten zeer ernstige bedenkingen geopperd. Dit geeft het blad aanleiding tot een tweede opstel over dat onderwerp, onder deD titelNader toegelicht en gehandhaafd. Daarin wordt tegenover Centrum en Tijd, die in deze met hunne meening veel nadei bij ons dan bij het Dagblad staan, verkondigd dat van de vrijheid, in 1872 .verleend dooi de afschaffing der artikelen 414 tot 416 van den Code Pénal door den minister Jolles voorgesteld en door de Tweede kamer met 37 tegen 34 stemmen aangenomen, dikwijls misbruik is gemaakt. En dit werd destijds door den heer Wintgens voorspeld, wiens redevoering bij de behan deling van dit voorstel door het conservatieve orgaan nog eens met instemming wordt gereleveerd om daarna uit te roepen »Die woorden zijn profetisch gebleken. De zoogenaamde sociale hervorming beeft geleid tot betreurenswaardige misbruiken de samen spanning beeft geen geluk gebracht, noch voor de samenleving in 't algemeen, noch voor den werkman in 't bijzonder. »De waarschuwingen, van conservatieve zijde in 1872 geuit, werden in den wind geslagen en als .reactie" veroordeeld. De historie heeft echter aan het conservatisme ook in deze quaes- tie recht doen wedervaren. »A1 berusten wij dus noode in 't behoud van de coalitie vrijheid, er bestaat alleszins recht en reden om te bljjven betreuren dat zij vóór 17 jaren werd verleend. »Teruggang zou ook in deze materie voor uitgang wezen. Maar tegen den stroom roeit men nu eenmaal, als de dwaling ook de edelsten heeft bevangen, waardoor zooveel .roeikracht" verloren gaat, niet met hoop op gunstige uit komst op." Wie die „edelsten" zijn die door dwaling werden bevangen, weten wij nietmaar, ons dunkt, waar het een feit is dat zulke „edelsten" zelfs zich plaatsen tegenover de meening van het Dagblad is de vraag toch alleszins gewettigd of juist het vasthouden van dat blad aan die verouderde begrippen niet eerder een dwaling mag genoemd worden en getuigt van een ultra-conservatisme, dat niet pleit voor een helderen blik in de maat schappelijke toestanden. Over de kwestie in hoever de werkstaking- te Rotterdam nuttig en vooral noodig is geweest, valt het voor hen, die van verre staan, moeilijk met juistheid te oordeelen. Men dient al zeer goed op de hoogte te zijn van toestanden en gebeurtenissen om, zooals het Dagblad doet, pertinent te verklaren„Tot werkstaking had het niet behoeven te komen, als men maar had gewild." Wie nu men is, die had moeten willen, is vrij duister. Zijn het de werklieden of de werkgevers Aan dergelijke bewegingen gaat steeds veel vooraf, dat het publiek niet weet en vooral hun, die, zooals wij, op een verren afstand zich bevinden, onbekend blij ft. Het is dus vrij gewaagd om een dergelijke stelling zoo beslist te verkondigen. Boven dien hebben de door de werkstakers te Rot terdam gehouden vergaderingen ons volstrekt niet den indruk gegeven, dat zij lichtvaardig waren overgegaan tot een stap, die ook voor hen zeer ernstige bezwaren opleverde en hoogst nadeelig was. Wij willen echter geen oordeel in deze uitspreken, te minder omdat wij de kwestie van een uitzonderingswet van een algemeen standpunt beschouwen. Maar wel bestrijden wij de meening van het Haagsche Dagblad neergelegd in de volgende regelen „In een grêve blijven wij zien een daad van zedelijk geweld. Als dus de Middelburgsche Courant, ons artikel ook bestiijdeade, het plegen van geweld bij de strikes hier te lande ontkent, dan vragen wij, afgescheiden van het feit, dat er werkelijk bij de werkstakingen óf stoffelijk geweld gebezigd, óf wel alleen door de ontplooiing der militaire macht voorkomen werdis niet de werkstaking-zelve een ge welddadig optreden van de gecoaliseerde werkliedeu Al houden de grêvisten zich rustig, dan blijft hun houding toch nog altijd een lijdelijk verzet tegen de patroons of fabrieksheeren." Dat grêvisten een "„lijdelijk verzet" plegen tegenover hun patroons of fabrieksheeren beamen wij, maar dat hierbij van „zedelijk geweld" en van „een gewelddadig optreden" wij cursiveeren duidelijkheidshalve sprake zou zijn, dat ontkennen wij. En te meer omdat tusschen het Dagblad en ons niet een verschil van opvatting omtrent het woord geweld bestaat, maar wel degelijk het blad, dat spreekt van een „grêve-kwaad", uitgaat van de stelling dat werkstaking op zichzelf reeds slecht is. Dat idee is niet overeen te brengen met de ruimere begrippen, welke tegenwoordig be staan ten opzichte van de rechten en verplich tingen van patroon en werklieden onderling Wij zouden de redacteurs van het Dagblad wel eens willen vragen of het een „geweld dadig optreden" zou genoemd mogen worden, wanneer zij bij verschil van meeniDg met hunne onmiddellijke chefs en nadat alle pogingen hunnerzijds om recht te verkrijgen waren mislukt hun werk neerlegden Naar onze meening volstrekt niet en zij zullen dat gevoelen zeker wel deelen. Waarom dan dat recht den werklieden ontzegd en gesproken van een „gewelddadig" optreden? Eerst dan is daarvan sprake, wanneer er wezenlijk geweld wordt gepleegd. Maar het Dagblad heeft omtrent dit punt zoo zijn eigenaardige begrippen; dit blijkt vooral uit het volgend slotwoord van zijn artikel, speciaal aan ons adres gericht. Dat luidt Ten slotte nog een woord aan de Middel burgsche Courant. Terwijl Standaard, Tijd, Maasbode en Centrum in elk geval aan onze bedoelingen recht laten wedervaren, maakt de Middelburgsche ons streven verdacht. Wij zouden van de socialistenvrees willen misbruik maken om de wetgeving terug te brengen op den weg van willekeur en overmacht. »Wij zouden integendeel meenen, dat, wan neer zulks nog mogelijk ware, het terugkeeren tot den toestand van vóór 1872, juist aan willekeur en overmacht op arbeidsgebied een einde zoude maken. Of is het geen .willekeur" als zelfs zij zich bij werkstakingen voegen, die persoonlijk moeten verklaren geen grieven te hebben, en is het geen .overmacht" als de gecoaliseerde werkstakers den werkgevers hun eischen, eenzijdig vastgesteld, opleggen t »Welk patroon of fabrieksheer, welk on partijdig deskundige, zal toestemmen, dat thans geen willekeur en geen overmacht denkbaar zjjn Al meent men in de bestaande wetgeving te moeten berusten; dan zal men haar toch niet als een ideaal kunnen verheerlijken. »Dat de Middelburgsche van het streng- conservatisme getuigt, dat het niet medeleeft met den tijd alsof dit »medeleven" mede bracht het goede dat bestond en werd afgebro ken, niet terug te verlangenen dat zij ons een onbevangen blik ontzegt, laat ons volkomen koud. Wij weten nu eenmaal dat er moed toe behoort, in onze dagen de zjjde te kiezen van patroons en fabriekantende werkman alleen schijnt de lydende partij te zijn. Geen miskenning of verguizing zal er ons evenwel van terughouden voor de bedreigde belangen van de samenleving op te komen en te bljjven aandringen op het beteugelen, ook door middel der wet, van het dry ven van hen, die het op 't ondermijnen van Godsdienst, staat en maatschappjj onverholen toeleggen." De kunst van lezen schijnt ook der Dagblad-redactie niet geheel geopenbaard te zijn. Welke reden er namelijk is om, op grond van ons vorig opstel, van verdachtmaking te spreken is ons niet duidelijk. Waar men ons een slecht middel aanprees, meenden wij daartegen ie moeten waarschuwenen nu willen wij gaarne aannemen dat de redactie van het Dagblad in deze met de beste bedoelingen bezield is en de meest gevestigde overtuiging heeft maar als zij ontkent dat wij, met het door haar aangegeven middel toe te passen, onze wetgeving terugbrengen op den weg van willekeur en overmacht, dan ziet zij niet de gevolgen in van haar eigen voorstellen dan is zij eenvoudig blind, waarschijnlijk uit al te groote ingenomenheid met een bepaling uit het verleden, waartegen zelfs de „edelsten" in haar oogen zijn opgekomen. Maar als wij dan die dwaling bloot leggen, gelooven wij toch geen grond te geven voor eene beschuldiging van „verdachtmaking." Dat bij eene werkstaking zich wel eens verkeerde elementen aansluiten, ligt voor de hand. Er kan in de gansche wereld niet éen middel bedacht worden hoe goed ook op zichzelf waarvan niet misbruik gemaakt wordt. Dat opleggen van hun eischen aan de werkgevers door de werkstakers klinkt echter weer te eenzijdig, doch deze redeneering past geheel in den betoogtrant van het Dag blad. De werkstakers stellen hun eischen, dat is waaren hoe grooter in aantal zij zijn, hoe meer kracht zulke eischen uitoefenen. Maar de werkgevers kunnen die afslaan of inwilligenzij moeten door de gestelde macht, evenzeer als de werklieden die aan de grève geen deel willen nemen, beschermd worden, opdat zij, buiten de werkstakers om, vrij kunnen voorzien in de stagnatie, die hun zaken ondervinden. Willen zij werklieden van elders laten komen, dit mag door de grêvisten niet met geweld worden verhinderd; want de patroons moeten daardoor in de gelegenheid gesteld worden de eischen dei- werkstakers te kunnen verwerpen. In dien geest is ook in Rotterdam de houding dei- autoriteiten geweest; er is op booten gearbeid zonder dat de grêvisten dit konden beletten en het heeft ten slotte het gevolg gehad dat beide partijen in overleg met elkaar zijn getreden. Daar is dus gebleken en dat is de quintessens van ons betoog geweest dat er geen buitengewone bepalingen noodig zijn om beide partijen in bescherming te nemen Dat er moed toebehoort om de partij van patroons en fabrikanten op te nemen zien, wij niet in. Waar b. v. een man als Van Marken en nog anderen toonen een open oor en oog voor de belangen hunner werk lieden te hebben, vinden zij waardeering genoeg. Maar het is zeker een feit, dat de werkman langen tijd de lijdende partij is geweest en bij vele werkgevers, die hun eigen belaDg niet kennen, nog is. Eu dat daaraan de arbeiders, door gezamenlijk optreden, een einde trachten te maken kunnen wij hun niet kwalijk nemen; mits zij de vrijheid van anderen en de maatschappelijke orde slechts eerbiedigen. Doen zij dit niet, dan zullen wij hen even krachtig bestrijden als het Dagbladmaar dan zijn wij geruster dan zijn redactie, wijl wij overtuigd zijn dat onze tegenwoordige wetten den autoriteiten alle noodige middelen aan de hand doen om hen tot hun plicht te brengen. Hierover nu loopt ons grootste, wij zouden haast zeggen ons e e n i g e verschil. Het Dagblad noemt onze wetgeving op dit punt ongezond. Eu dat nog wel, terwijl wij een nieuw strafwetboek hebben gekregen. Toen dit gemaakt werd, waren er toch ook al werkstakingen iu de luchtwas de nieuwe geest onder de werklieden ook al ontwaakt. En toch hebben de mannen, die aan het totstandkomen daarvan meewerkten, zich niet beijverd om scherper bepalingen in het leven te roepen. Dat pleit toch wel voor onze meening en tegen die van het Dagblad dat, zelfs nog niet tevreden met straffen op „het uitlokken en aanvuren van strikes", de vrijheid van drukpers en van vergadering aan banden wil leggen, omdat de socialisten het gezag en de constitutioneele monarchale instellingen „openlijk bestrijden", God en den godsdienst „op de vreeselijkste wijze bespotten." Het is om te rillen en te beven van zulke stoutigheden. Het schijnt echter dat al die aangevallen instellingen nog al krachtig zijn, want zij blijven, trots die aanvallen, nog steeds bestaan, terwijl de socialisten, ondanks huu schetteren en hun stoutmoedigheid, alles behalve vooruitgegaan zijn. Hoe vaak kregen zij niet een harde les dat zij niet te ver moesten gaan in hun optreden, met hun theorieën en hun systeem van opruiing 1 Er is daarbij echter ook gebleken dat onze wetten zelfs aanleiding geven om tot kleingeestigheden af te dalen en straffen op hen toe te passen, die velen niet konden goedkeuren en juist tegenovergestelde ge volgen hadden dan men beoogde. En datzelfde zou men ondervinden van z. g. socialistenwetten. Men zie slechts naar Duitschland. De aanhangers der sociaal democratische partij breiden zich daar uit en wij wezen nog dezer dagen op den strijd, die daar gévoerd wordt over de al of niet ver lenging der tegenwoordige socialistenwet. De ervaring, daar opgedaan met eene wet geving, waarnaar het Dagblad zoo zeer verlangt, is niet schitterend. Men spreekt er zelfs van om verscheidene bepalingen uit die wetten te laten vervallen of te verzachten en tegelijk door het instellen van eene hoogere rechterlijke instantie te waken tegen admi nistratieve willekeureen willekeur waaraan men ook in ons land zou blootstaan, en waarvoor zelfs het Dagbladdat ons dien weg wil doen opgaan, niet gevrijwaard zou zijn. Een ideale toestand op het gebied der wetgeving heieven wij niet, dit zijn wij met het Haagsche orgaan eensmaar hij zou nog verder van het ideale verwijderd zijn, in plaats van gezond ongezond worden, wanneer wij door uitzonderingswetten een crisis wilden bedwingen, die onze maatschappij moet doorleven als een gevolg van het vele gebrekkige, dat haar nog aankleeft. De tijd der onmondigheid van de werk lieden de dagen, toen zij eenvoudige werktuigen waren in de handen der patroons, gaan voorbij. De laatsten zijn gedwongen om hun ondergeschikten als mensch en als mede-contractant te behandelende werklieden vormen nu een party, die naast de patroons staan. Dat zij zich tegenover hen plaatsen is vaak hun opgelegd uit zelfbehoud; dat zij daarbij de juiste maat wel eens vergeten is te betreuren, maar denzelfden misslag begaan ook dikwerf de patroons. Samenwerking, gegrondvest op het schoone idee, dat beider belangen dit meebrengen; wederkeerige belangstelling in elkaar's welzijn, ziedaar wat wij vooral zouden wenscben, omdat het beiden ten goede zou komen. Daarvan èn patroons èn arbeiders te door dringen is, dunkt ons, de eerste plicht van hen, die aan de oplossing van dit deel der sociale kwestie willen meewerken. En daarom zien ook wij, evenals de Standaard c. sveel wij zeggen niet alle heil in kamers van arbeiddie eventueele geschillen langs den weg van onderling over leg en minnelijke schikking kunnen wegruimen. Bestaan die kamers, dan zal het niet zoo gemakkelijk vallen om den werkman op te zetten tegen zijn patroon want dan is er een wettig erkend lichaam, waaraan hij zijne grieven kan blootleggen, bij wie hij zijn hart kan uitstorten. Dan is er een corporatie, waarvan de leden kunnen beproeven om met beleid en zonder de onderlinge harmonie te verstoren, vraagstukken op te lossen, die tot een conflict aanleiding zouden kunnen geven. Maar dan vooral dienen beide partijen, in wier belang zulke kamers bestaan, den indruk te verkrijgen van hare strikte onpar tijdigheid, van haar ernstig streven om niet de belangen van een van beide te stellen boven die der andere. Wanneer als vrucht der arbeids-enquête ons zulke instellingen eens werden verschaft zouden wij, dunkt ons, op een beteren weg zijn dan wanneer wij de richting insloegen, die het Dagblad ons aanwijst; en zouden wij zeker een krachtiger middel bezitten tot het tegengaan van socialistische woelingen dan door uitzonderingswetten, waarmee getui gen andere landen ten slotte toch het doel niet wordt bereikt. De burgemeester van Middelburg maakt be kend dat op Woensdag den 23 October 1889, des namiddags te 1 uur, een openbare zitting van den gemeenteraad zal plaats hebben. Middelburg, den 2len October 1889. De burgemeester voornoemd, S C H O R E R. »Nu, dat de tarwe wat duurder wordt, is zoo erg niet, als bet roggebrood maar niet opslaat. Want gegeten moet er worden, en duurder brood eten en niet meer geld verdienen, zou wel wat erg zijn. In het naburige Duitsche land toch, waar de gezegende graanrechten bet den land bouwer zoo goed doen gaan, volgens bet van bier verzonden verzoekschrift, kost het roggebrood 40 cent per kilo, tegen hier 34 cent; en de boeren arbeider verdient er 1 mark daags, evenals bij ons, geen pfennig meer dan vóór de invoering der graanrechten." Om in een lijstje te zetten. Want het uitknipsel is ontleend aan de (ultramontaansche) Post, welk blad het weer heeft van een correspondent uit de grensstreek ten oosten van Nijmegen, die in zijn onschuld den lezers van dit nieuwsblad voor Gelderland de dwaasheid van het beschermend stelsel onder de oogen brengt. Duurder brood eten en niet meer geld verdie- in daarop is deze berichtgever niet gesteld, en toch weet hy, door zijn kijkjes over de gren zen, dat graanrechten geen andere gevolgen hebben. Maar de tarwe mag wel wat duurder worden, want tarwebrood eten ze in die streken toch niet, of ze eten het er als lekkernij. Gelria Bij kon. besluit is een pensioen verleend van ƒ960 'sjaars aan J. F. G. Meyer, eervol ontslagen directeur van het kon. kabinet van penningen en gegraveerde steenen te 's Graven hage en een van ƒ835 'sjaars aan P. T. de Ridder, directeur van het post en telegraaf kantoor te Winterswijk. Nog is benoemd tot inspecteur der gymnasia dr. C. J. Eggink te Amsterdam. In den toestand van den heer H. M. Smits, lid van de Eerste kamer, is, naar men thans meldteene gunstige wending gekomen, zoodat gegrond vooruitzicht bestaat op een volkomen, zij het ook langzaam, herstel. De heer dr J. Mouton te 's Gravenhage, op wien de liberalen al hun hoop hadden gevestigd, heeft verklaard geen candidatuur voor de Tweede kamer te kunnen aanvaarden. De kansen voor den anti-liberalen heer Du Tour worden belaas 1 met den dag beter. Een wetsontwerp is ingediend tot regeling overeenkomstig art 152 2e lid der grondwet, van het gebruik van eigendom tot het voorbe reiden en stellen van militaire inundatiën, wanneer dit wegens oorlog of oorlogsgevaar wordt gevorderd. Naar de meening der regeering zijn de hier gevorderde wettelijke voorschriften niet alleen bestemd om te kunnen gelden, wanneer zich thans een der meerbedoelde gevallen onverhoopt mocht voordoen, maar moeten zy ook op een wellicht ver verwijderd tijdstip kunnen worden toegepast.Derhalve acht de reg. het niet mogelijk reeds nu te bepalen op welke wijze te zijner tyd zal moeten worden gebruik gemaakt van een eigendom aangenomen dat dit nu reeds aanwezig is in verband met toestanden, die thans niet kunnen worden voorzien. Bij de samenstelling van dit wetsontwerp is uitgegaan van de navolgende drie beginselen le dat in de bierbedoelde gevallen de staat zoo spoedig mogelijk beboore te kunnen beschik ken over den eigendom, voor het voorbereiden of stellen van inundatiën noodig; 2e dat die eigendommen zoo kort mogelijk aan de vrije beschikking van eigenaren of andere belanghebbenden worde onttrokken; 3e dat de schade, door het gebruik geleden, volledig aan den belanghebbende moet worden vergoed. Door 't geval van oorlog is de min. van oorlog bevoegd dadelijk last te geven tot het stellen van inundatiën voor 't geval van oorlogsgevaar moet hy daartoe vooraf de machtiging des konings hebben.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 1