N°. 336. 133° Jaargang. 1889. Zaterdag 5 October. Eene droeve profetie. Middelburg 4 October, Deze courant verschijnt dagelijks: met uitzondering van Zon- en Feestdagen: Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.- Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentïën20 cent per regeL Bij abonnement lager: Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop betrekking hebbende dankbetuigingenvan 17 regels 1.50 iedere regel meer f 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte: BEKENDMAKINGEN. II11) I) IMS I lil.Silli: MANT. Thermometer. Middelburg 4 Oct. vm. 8 n 51 gr. m. 12 u 56 gr. av. 4 u. 55 gr. F Verwacht Z. W. wind. Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoos, te Goes: A. A. W. Bolland, te Krainingen: F. v. d. Peijl, te Zierikzee: A. O. de Mooij en te TholenW. A. van Advertentïën Nieuwenhuijzen.Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook bet algemeen advertentie- moeten des namiddags te een uur bureau van Nijgh Van Ditmar te Rotterdam de Gebr. Belinfante, te 's Gravenhage, en het Algemeen advertentiebureau van A. de la Mar Azn, te Amsterdam, I aan het bureau bezorgd zjjn, willen annonces aan.Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parps en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G.L. Datjbe Cie., John F. Jones, opvolger. zjj des avonds nog worden opgenomen Een der zeven en twintig liberalen, die tegen het ontwerp tot wijziging der schoolwet stemden, heeft op overtuigende, zeer uit voerige wijze zijne meening gezegd over de toekomst, die ons wacht, wanneer dit ontwerp wet geworden zal zijn. Hij deed dit nog vóór de eindstemming onder den indruk van de belangrijke be slissing, in de Kamerzitting van den 14den September, toen de beide artikelen, die de hoofdbeginselen der voordracht behelzen, waren aangenomen met eene overgroote meer derheid, gevormd door de katholieken en anti revolutionuairen, versterkt met de helft der liberalen. Het is de heer mr. D. Veegens, die daarin aanleiding vindt tot een uitvoerig betoog in de Vragen des Tijds, waarin lip er op wijst hoe het ontwerp van den minister Mackay der openbare school eene plaats aanwijst, geheel verschillend van die, welke zij hier te lande sedert het begin dezer eeuw heeft ingenomen. Wordt de aanlian gige regeling door de Eerste kamer en door den koning goedgekeurd, zoo zal zij stellig op de toekomst van het Nederlandsche volk van overwegenden invloed zijn. De schrijver gaat na, hoe de vijandschap der katholieke en anti-revolutionnaire kamer leden tegen de openbare school hen dreef vóór het ontwerp te stemmen en hoe de zwenking van eenige liberalen ten gunste van de bijzondere school langzamerhand is ontstaanen de band tusschen vele liberalen eenmaal tegenover de openbare school nauw aaneengesloten is verbroken. Hun houding vooral moet de aandacht trekkeneen deel hunner toch hielp de aanneming der wet verzekeren, omdat het wenschte een einde te maken aan den strijd over de school, die sedert menschengeheu- genis de natie verdeelt en de aandacht afleidt van vele andere gewichtige belangen. „Wat aan deze redeneering de meeste populariteit verschaft heeft, is" zegt de heer Veegens „haar gemoedelijk element. Wie, die het wel meent met het volk, waartoe hij behoort, zou inderdaad niet juichen, wanneer aan den strijd over de school een einde kwam? Men zou al een zeer ontaard Nederlander moeten zijn om zich niet te verblijden in eene toekomst, waarin de openbare en de bijzondere school Dog slechts zouden wedijveren in het verschaffen van de hoogste zedelijke en verstandelijke ontwik keling aan hare leerlingen, waarin bij de bespreking van schoolzaken de politiek de plaats zou ruimen voor de paedagogiek, en waarin de staatkundige partijen, door verschil van zienswijze over het onderwijs niet langer gescheiden, broederlijk zouden samenwerken in de behartiging van andere volksbelangen. „Het is echter moeielijk verklaarbaar, hoe men van de aanhangige regeling in vollen ernst deze heugelijke gevolgen kan verwach ten. Onze schoolwetgeving wordt toch be streden door twee partijen, beide eene absolute geloofsleer toegedaan, die geen andere naast zich erkent. Zij eischen, dat die leer het ge- heele onderwijs zal beheerschen en bezielen. „„Wij wenschen"", sprak deheerSchaep man in de vergadering der Tweede kamer van 22 Augustus, „„dat onze kinderen van meet af aan katholiek zullen opgevoed worden in hart en geest en merg en nieren."" Die r.-katholieke of gereformeerde opvoe ding verlangen de kerkelijke partijen in de school. Krachtens haar beginsel kunnen zij geen vrede hebben met eene voor alle kin deren bestemde school, waar de onderwijzer wel het hart der leerlingen vormt en hen voorbereidt voor de godsdienstige opvoeding in het gezin en door de godsdienstleeraars, maar hun geen leerstellig onderricht mag verstrekken. Voor haar bestaat „„het gevaar lijk karakter der openbare school niet zoozeer in de stellige leeringen, die er verkondigd worden, als wel in hetgeen er in die school ontbreekt, er- niet in gevonden wordt."" Hoe zonden zij dan den strijd tegen die school opgeven, zoolang zij de onafscheidelijkheid van geloofsleer en lager onderwijs in zoo volstrekten zin blijven belijden Hoe kan men aan eene verzoening der partijen denken, zoolang anderdeels de vrijzinnigen aan de beginselen onzer schoolwetgeving getrouw blijven Wel zijn er naar de heer Veegens herinnert omtrent het staken van den strijd, zoo door de leiders der meerderheid als door de regeering, verklaringen afgelegd, die verscheidene voorstanders van het open baar onderwijs schijnen te hebben gerust gesteld. „Er is gezegd, dat aanneming van het ontwerp aan den strijd over de school zijn staatkundig karakter zou ontnemen. Van regeeringswege is te kennen gegeven, dat de voorgedragen regeling voor het bijz. onderwijs deed, wat binnen de grenzen van art. 192 der grondwet kan worden verlangd en gedaan, en dat zij niet voornemens was, na het tot stand komen daarvan, de herziening van dat grondwetsartikel opnieuw aan de orde te stellen. Wat baten echter dergelijke verkla ringen bij de beoordeeling eener organieke wet?" vraagt de heer Veegens. „De regeering kan slechts hare inzichten en voornemens blootleggen, die, waar zij niet bepaald tot toelichting van voorgestelde bepalingen strekken, voor bare opvolgers geen verbin dende kracht hoegenaamd hebben. En zelfs aan den meest invloedrijken afgevaardigde is geen mandaat verleend om zijne partij in het land tot wat het ook zij te verplichten. Oordeelt de partij dat haar belang medebrengt, in lijnrechten strijd te handelen met ver bintenissen, door hare leiders aangegaan, zoo zal zij dezen zonder aarzeling onttronen Wie anders meent, verraadt eene minachting voor de beweging tegen de schoolwet, die de kerkelijke partijen waarlijk niet verdiend hebben." Volgens den geleerden schrijver geeft het ontwerp dan ook ter nauwernood uitzicht op eene wapenschorsing van eenigen duur, tenzij verval van krachten, waarmede het de open bare school bedreigt, door de wijze van uitvoering mocht worden versneld. Dit laatste is echter onder de tegenwoordige regeering niet waarschijnlijk. Juist daarom houde men zich voorbereid om eerlang meer te hooren, bijv. van de Vzreeniging voor christelijk nationaal onderwijsdie bij eene eenstemmig aangenomen motie oordeelde, „dat dit ontwerp mag worden aanvaard als eene aanvankelijke tegemoetkoming aan de grieven van het christelijk onderwijs, omdat dit ontwerp mag worden beschouwd als een inleiding tot ingrijpender veranderingen." Verschillende bedenkingen tegen het ont werp zet de schrijver hierop nader uiteen bedenkingen te uitvoerig om die hier aan te halen. Bovendien opent het opstel, volgens verklaring van den heer Veegens zei ven, geene nieuwe gezichtspunten, die trouwens in deze materie niet gemakkelijk zijn te ontdekken. Het resumeert slechts enkele der bezwaren die bij het schriftelijk en mondeling debat in het breede zijn ontwik keld. Maar enkele zijner conclusiën verdienen de aandacht. Vooraf zij opgemerkt dat de schrijver ten slotte verklaart niet te twijfelen aan de goede bedoelingen van die voorstan ders van het openbaar onderwijs, die in de nieuwe regeling willen berusten. „Zij zijn overtuigd aan het vaderland een dienst te bewijzen, door de stelling der openbare school prijs te geven, in de hoop daardoor aan den noodlottigen strijd tegen die school een einde te maken. Naast hunne zienswijze heeft echter ook eene tegenovergestelde recht van bestaan. Volgens deze zal het doel, dat zij voor oogen hebben, niet bereikt worden. De strijd over de school zal blijven woeden. De openbare school zal langzaam maar zeker wegkwijnen. Het onderwijs zal niet meer algemeen verbreid worden. De jeugd zal minder goed worden onderwezen. De natie zal meer en meer worden verdeeld en ver brokkeld." Op welken grond rust deze droeve profetie In de eerste plaats zal, volgens den heer Veegens, het openbaar onderwijs zich niet kunnen handhaven tegenover de gesubsi dieerde bijzondere scholen, met het oog op den financieelen toestand der gemeenten. Deze worden van ongunstiger conditie. Onder die omstandigheden wordt aan de gemeente besturen een aanmerkelijk geldelijk belang gegeven bij de uitbreiding van het bijzonder ten koste van het openbaar onderwijs. „Immers de bijzondere scholen leggen der gemeente geene uitgaven op. Zij worden bekostigd uit 's rijks schatkist en verder uit bijzondere kassen en voor een deel uit schoolgelden. Wel is waar moeten de gemeenten ook tegenwoordig voor het openbaar onderwijs veel geld uitgeven, waarop zij bij gebrekkige vervulling barer taak kunnen besparen Maar bij gebreke van een toereikend aantal bijzondere scholen heeft die misplaatste spaarzaamheid ten gevolge, dat het lager onderwijs in de gemeente aan de behoeften der bevolking niet voldoet. Voortaan zal dit anders zijn, en zal de uitbreiding van het bijzonder onderwijs, die van het subsi diestelsel te verwachten is, zuinige gemeen tebesturen maar al te zeer prikkelen om het openbaar onderwijs binnen de engst mogelijke grenzen te beperken." De verhuizing van leerlingen der openbare naar de bijzondere scholen zal door de, het openbaar onderwijs vijandige gemeentebestu ren op meer dan een wijze kunnen bevorderd worden. Zij hebben in de bepalingen der wet alle aanleiding om den bloei der open bare school te belemmeren. Tegenover de voorschriften waaraan een openbaar onder wijzer is gebondende verplichting om schoolgeld te heffen op de openbare scbool, geniet het bijzonder ouderwijs de grootst mogelijke vrijheid van beweging. Zooals men weet zal op de openbare school voor ieder schoolgaand kindwelks ouders niet tot onvermogenden of minvermogenden worden gerekend, een schoolgeld moeten worden geheven van ten minste 20 cent per maand. In de 164 gemeenten, waar thans nog kosteloos onderwijs verstrekt wordt, zal invoering van schoolgeld, al wordt het matig gesteld minimum niet overschreden, op het schoolbezoek zeker nadeelig werken. Doch ook elders zal dit, naar de heer Veegens zegt, „te kwader ure aangenomen beginsel zijn invloed doen gevoelen". En daartegenover wordt het bijzonder onderwijs niet onderworpen aan de beper kende voorschriften, die voor het openbaar onderwijs onmisbaar zijn. Ook waar het zich daarmede in innerlijke waarde niet kan meten, vermag het zich populair te maken door zich zooveel doenlijk naar de wenschen zijner begunstigers te plooien. Het kan naar de alleenheerschappij streven, ook door middelen die, ten behoeve van het openbaar onderwijs aangewend, rechtmatige afkeuring zouden vinden. „Met name door afschaffing of ont heffing van schoolgeld: een wapen dat te zekerder zal treffen, waar voor het bezoek der openbare school meer zal worden geheven dan tot dusver. Men meene niet, dat de mid delen hiertoe aan het bijzonder onderwijs zullen ontbreken. Het beschikt nu reeds over aanzienlijke bijdragen uit kerkelijke en bijzon dere kassen. Het verkrijgt aanspraak op ondersteuning uit 's rijks schatkist, niet alleen in den vorm van tegemoetkoming in de jaar wedden der onderwijzers, maar ook in dien van toelagen voor de opleiding voor onder wijzers aan kweekscholen en normaallessen, en helaas ook voor huDne africhting voor het examen door hoofden van scholen. Wel zal het zijn onderwijzerspersoneel geleidelijk moeten vergrooten maar om dit op den voet der wettelijke voorschriften te brengen, zal het negen jaar tijds hebben. Van dat tijdvak van overgang kan het gebruik maken om het openbaar onderwijs in menige gemeente te verdringen. De krachtige organisatie, waar door zijne hoofdafdeelingen zich onderscheiden, zal het mogelijk maken gelden, die op eenige plaats vrijvallen, voor uitbreiding elders te besteden. Er zullen fondsen beschikbaar komen om hier en daar, waar de bevolking op kosteloos onderwijs prijsstelt, het schoolgeld der bijzondere scholen af te schaffen. Op de bijdragen van het rijk zal dit geen invloed hebben; het bijzonder onderwijs wordt niet tot heffing van schoolgeld verplicht. Wellicht zullen de vrijwillige bijdragen voortaan minder ruim vloeien. Maar het kan ook zijn dat het vooruitzicht, om op het openbaai onderwijs nog meer terrein te winnen, de beurzen der vermogende voorstanders van het bijzonder onderwijs even wijd geopend houdt. In dit opzicht valt niets te voorspellen. „Men moet alzoo verwachten, dat het openbaar ouderwijs in tal van gemeenten tegenover de mededinging van het bijzonder het onderspit zal delven. Het zal eene stelling verkrijgen, niet ongelijk aan die. welke de katholieken aan de burgerlijke begraafplaatsen tegenover de kerkelijke plegen toe te kennen." En dit zou .den heer Veegens niet zoozeer betreuren, wanneer slechts leerplicht ware ingevoerd. Dan toch zou inderdaad meer dan éene bepaling van het ontwerp in een ander licht verschijnen. Hoogstwaarschijnlijk zal, volgens den schrijver, de strijd over de school, na de in werking treding der gewijzigde wet, voor een deel zich bewegen op het terrein der vereischte waarborgen voor goed degelijk onderwijs, door de bijzondere scholen te geven, willen zij subsidie ontvangen. Het is eene der zwakste zijden van de aanhangige rege ling, dat omtrent dit punt geen overeen stemming is verkregen. De regeering heeft aan enkele bezwaren toegegeven, maar andere niet minder gegronde eischen afge wezen. Bit vrees de vrijheid van het bij zonder onderwijs te verkorten, heeft zij zich ongezind getoond, naar het voorbeeld van den Engelschen wetgever, zoo goed mogelijke waarborgen te verschaffen tegen verspilling van 's lands gelden aan slecht onderwijs. Van liberale zijde werd getracht, de voor gestelde waarborgen in verschillende opzichten te versterken maar alle pogingen in dien geest konden in de oogen der regeering en der meerderheid geen genade vinden. En nu zal, volgens den afgevaardigde voor Groningen, „spoedig genoeg blijken, dat 's lands gelden in vele gevallen worden be steed aan onderwijs, dat aan de bedoeling van den wetgever niet voldoet en voor de leerlingen weinig vruchten oplevert. De behoefte aan meer afdoende waarborgen voor goed onderwijs zal zich in hooge mate doen gevoelen. Maar tegenover den aandrang op die betere waarborgen zullen de bijzondere scholen eene zeer gunstige stelling innemen. Zij zullen zijn beatae possidenteszij zullen zich op een verkregen recht beroepen. Daartegenover zal het aan de voorstanders van goed volksonderwijs niet gemakkelijk vallen, bestaande misbruiken met goed gevolg te bekampen." Het is een somber tafereel dat de heer Veegens ons voor de toekomst schildert en vooral voor alle liberalen, die door woord of door daad meewerkten om zulk een toe stand in het leven te roepen, is het te hopen dat ons vaderland voor de vervulling van die profetie worde bewaard 1 Gelukkig zijn er,, die de toekomst niet zoo somber inzien, die meenen dat, waar de twistappel is weggenomen, de haat tegen de openbare school zal afnemen, en het bijzon der onderwijs, nu het in concurrentie moet treden met het openbaar, krachtiger zich zal ontwikkelen, ten zegen van het land. Of en ook dat is niet onmogelijk, nu de alge- meene offervaardigheid niet meer zal behoeven ingeroepen worden de ijver voor de bijzondere school zal verflauwen en de voor standers van dat onderwijs, jaren lang opgezweept, zullen zich de oogen uitwrijven en het openbaar onderwijs meer van nabij durven zien, helder en zonder vooroordeel, en meer en meer ontdekken dat het nog zoo slecht niet is, als men het jaren lang in de hitte van den strijd hun heeft voor gepraat en zij blindelings aannamen. Daarbij gelooven wij dat door den nieuwen toestand bij alle vrienden van de openbare school, voorstanders van den humanen geest die daar heerseht en gekweekt wordt, nog meerdere belangstelling en liefde voor dio school zich zal openbarener onder hen meer aaneensluiting zal wezen om die open bare school goed te doen zijn, krachtig te maken en te doen bloeien. En dannu deze strijd is voorbijgegaan kan er een nieuwe dageraad voor ons politiek leven aanbreken. Zoo zijn ten minste veler en ook onze verwachtingen. Het zijn echter slechts vermoedens, niet meer. Wat de toekomst brengen zal weet niemand. Maar dubbel zwaar is daarom de verant woordelijkheid, die thans rust op de leden onzer Eerste kamer, weldra geroepen zooveel als eene eindbeslissing te nemen. Voor hen vooral is de beschouwing van den heer Veegens van het hoogste belang. Zijn waarschuwende stem dient gehoord zijne opmerkingen moeten gewikt en gewogen worden. En wij twijfelen niet of dit zal ook ge schieden door de leden van ons hoogerhuis, vóór zij hun stem uitbrengen voor of tegen het ontwerp, dat over een groot deel van ons volksgeluk beslist. GEMEENTERAAD. De burgemeester van Middelburg maakt be kend dat op Maandag den 7 October 1889, des namiddags te 2 uur, een openbare zitting van den gemeenteraad zal plaats hebben. Middelburg, den 4en October 1889. De burgemeester voornoemd, S C H O R E R. In hare gisteren gehouden zitting heeft de Tweede kamer bij de verdere behandeling der wet tot instelling van een consignatiekas met 57 tegen 14 stemmen, aangenomen een amen dement- Veegens om Nederlandsche bankbiljet ten toe te laten ook bij aanbod van gereed betaling. De regeering heeft overgenomen een amen dement om als onderpand alleen aan te nemen effecten die de Ned. Bank in beleening neemt. Het ontwerp is daarop aangenomen met 56 tegen 6 stemmen. Hiermede zijn de werkzaamheden der kamer voorloopig afgeloopen. Het ontwerp, houdende bepalingen ter uit voering van de internationale overeenkomst tot het tegengaan der misbruiken voortvloeiende uit den verkoop van sterken drank onder de visscb.ers op de Noordzee, heett bij het onder zoek in de afdeelingen der Tweede kamer geene aanleiding tot algemeene beschouwingen ge geven omtrent de artikelen werden eenige opmerkingen gemaakt. Is het niet beter zoo werd gevraagd in art. 1 in plaats van »alle Bchepen en vaar tuigen" hier te noemen »gezagvoerders en sche pelingen" of, zooals in art. 1 der conventie van 16 November 1887, >alle personen, die zich aan boord van een schip of een vaartuig bevinden Gaarne zoude men, vooral naar aanleiding van de discussie in de zitting van 27 Sept 11. bij gelegenheid der behandeling van het wets ontwerp, houdende bepalingen tegen het visschen door opvarenden van vreemde vaartuigen in de territoriale wateren van het rjjk, nader nauw keurig door de regeering zien aanwijzen wat zjj verstaat onder de uitdrukking territo riale wateren, in deze wet herhaaldelijk voor komende. Te dien opzichte mocht, in het bij zonder met het oog op de Zuiderzee en de Zeeuwsche stroomen, geen zweem van onzeker heid bestaan. Onder het opschrift1883 4 October 1889, schrijft de heer Jongelijn te 's Gravenhage in onderscheidene bladen het volgende Bjj koninklijk besluit van den 4en October 1883 werd eene staatscommissie beDoemd om te onderzoeken of staatstoezicht op levensverzeke ring-maatschappijen noodig is. Die commissie heeft in 1885 in bevestigenden zin een zeer belangrijk rapport uitgebracht. Beslissing is echter niet genomen. In dejongste openingsrede der staten-generaal wordt dit onderwerp niet genoemd. Zou bjj gelegenheid van den jaardag van de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 1