16
ZITTING VAN VRIJDAG 5 JULI 1889.
nooit gesloten en niets meer dan een concept
was, hebben wij begrepen, dat er, met het oog
op de verkoopsvoorwaarden van 1809 en het con-
venu van 1810, geen enkele wettige verplichting
bestond. Waar dus elke bijdrage, van welke
zijde dan ook, als vrijwillig was te beschouwen,
hebben Gedeputeerde staten gemeend zich te moeten
onthouden van pogingen, om die te verkrijgen. Zij
zijn in die meening versterkt door de overweging, dat
zoodanige vrijwillige bijdragen ten goede zullen en
ook moeten komen aan de gemeente Goes, die toch
al buitengewoon zwaar gedrukt wordt door de ver
plichting om gedurende 20 jaren tot delging dezer
schuld ƒ6000 aan de provincie af te dragen.
Wat de tweede vraag betreft, moet ik den geaeh-
ten spreker opmerken, dat het Gedeputeerd college
van 1889 bezwaarlijk kan zeggen wat den Gocschen
raad van 1873 tot het nemen van zeker besluit be
wogen heeft. Echter worde niet uit bet oog
verloren, dat Goes dan toch in elk geval in
1873 iets gedaan heeft, iets waartoe de waterstaat mede
geadviseerd had als een poging, om de bestaande ge
breken op te heffen. Wil iemand beweren, dat men
bij het mislukken dier proeve in 1873 of iets later het
duurdere plan van den waterstaat had moeten ter
hand nemen, dan ben ik zoo vrij te verklaren, dat
het wel geen practisch nut heeft, daarover nu in debat
te treden, aangezien de ervaring geleerd heett, wat
men toen onmogelijk kon weten of bevroeden, dat ook
de volvoering van dat groote werk het gewenschte
heil niet zou gebracht hebben, aangezien gebleken is,
dat het muurwerk van de rechtstanden in zijn geheel
naar voren komt en er termen zijn voor ernstigen
twijfel aan den veiligen toestand der fundeering. Het
staat dus vast en daarop komt het in de onder-
werpelijke zaak alleen aan dat, ook al had Goes
in 1873 het duurste plan uitgevoerd, de groote moeie-
lijkheden toch niet zouden ontgaan zijn en zij thans
voor hetzelfde bezwaar zouden staan.
De beer 0en Boer. Ik heb het rapport der
heeren Conrad en De Bruijn bij mij, waarbij zij het
gevolgde plan goedkeuren.
In dat stuk toch lees ik „Afdamming van de sluis
is voor de gemeente Goes een groot bezwaar, daar de
scheepvaart een geruimen tijd zou gestremd zijn en
met het oog op de kosten mag ons inziens een be
trekkelijk zoo weinig kostbaar middel, dat alle
kans van welslagen heett, niet onbeproefd
worden gelaten."
Wat dus het gemeentebestuur van Goes in 1873
deed, deed het op advies van de deskundigen. Het
plan was goedkooper maar daarom toch niet afgekeurd.
De heer Liucasse. Na de verkregen inlichtingen,
ben ik voldaan en zal voor het voorstel stemmen
De verschillende voorwaarden worden zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd en
daarna het voorstel van Gedeputeerde staten instem
ming gebracht en met algemeene stemmen aan ge
nomen.
ff. voorstel tot het aangaan van eene geldlee-
ning ter aflossing van de alsnog loopende
4 pCt geldieeningen ten laste der provincie
en daarmede in verband staande voorstellen.
Het voorstel luidt:
Met het oog op den stand der geldmarkt meenen
wij dat het wenschelijk is, overtegaan tot de aflossing
der alsnog ten laste der provincie loopende 4 pCt.
geldieeningen van 1878 ad 170.000 en van 1881 ad
f 567.000. Na de aflossing, welke voorkomt in de aan
U ingediende provinciale begrooting voor het jaar
1890, zal nog 490.000 onafgelost overblijven.
Uit het hierbij overgelegd plan zal u blijken, dat
eene leening ad f 490.000 tegen 3§ pCt zal kannen
afgelost worden zonder afwijking van het bij de oor
spronkelijke leeningen gesteld tijdvak, terwijl nit de
provinciale fondsen voor rente en aflossing, na aftrek
der teraggaven wegens rentelooze voorschotten, veel
minder dan thans noodig zal zijn.
De omstandigheid, dat sedert 1881 meer is afgelost
dan voorgeschreven was, de vermeerderde ontvangst
wegens teruggaaf van rentelooze voorschotten, en
eindelijk de verminderde uitgaaf voor rentebetaling
leiden te zamen tot het resultaat dat eene niet onbe
langrijke vermindering van uitgaven wordt verkregen,
terwijl tevens zonder uitstel van aflossing in de be
hoeften voor rente en aflossing kan worden voorzien.
Wij hebben mitsdien de eer n voor te stellen, over
te gaan tot aflossing der hiervoren genoemde 4 pCt
provinciale geldieeningen en eene nienwe leening aan
te gaan tegen eene rente van 3j pCt 'sjaars overeen
komstig de besluiten welke wij in ontwerp hierbij
voegen.
De op ons te verstrekken machtiging, om aan het
door u te nemen besluit tot het aangaan der geld-
leening geen uitvoering te geven, achten wij, ook met
het oog op art. 13 van onze instructie, zeer wenschelijk.
De mogelijkheid toch bestaat dat, op het tijdstip
waarop wij uitvoering zouden moeten gaan geven aan
uw besluit, de geldmarkt zich dermate zal hebben
gewijzigd dat met reden een goede uitslag dezer gel
delijke operatie zou moeten betwijfeld worden.
Het plan van eene geldleeniug groot f 4L900QO
ad 3% ten honderd 's jaars is het volgende:
Jaar.
Rente.
1
Aflossing.
guld.
guld.
1891
16275
25000
2
15435
24000
3
14595
24000
4
13755
24000
5
13020
21000
6
12285
21000
7
11550
21000
8
10780
22000
9
10220
16000
1900
9625
17000
1
9030
17000
2
8400
18000
3
7770
18000
4
7175
17000
5
6685
14000
6
6230
13000
7
5775
13000
8
5320
13000
9
4830
14000
10
44e0
1U000
11
4130
10000
12
3780
10000
13
3395
11000
14
3010
11000
15
2625
11000
16
2205
12000
17
1785
12000
18
1330
13000
19
.875
13000
20
385
140u0
21
n
11000
216755
490000
S
t-.
J-. ao
CJ GQ
5 fl
O
guld.
41275
39435
38595
37755
34020
33285
32550
32780
26220
26625
26030
26400
25770
24175
20685
19230
18775
18320
18830
CD <D
1 O
b£i o ja
OS <13 O
f-" c3 -h m
^5 ÏJD n *5
bn O
guld.
24737
22335
22335
22094
18428
18028
18028
18028
11392
11392
11392
11392
11392
9644
5816
3781
3781
3781
3781
a 2 3
02 a>
O rt
CC f- H
0,0,0
S £"S
O) •<-
ÏEDUS
m s
guld. et
16537
17099
16259
15660
15591
15256
14521
14751
14827
15232
14637
15007
14377
14530
14868
15448
14993
14538
15048
14480
14130
13780
14395
14010
13625
14205
13785
14330
13875
14385
11000
15
40
40
90
90
90
90
90
75
75
75
75
75
18
70
85
85
85
85
00
00
00
00
00
00
00
00
00
00
00
00