22 ZITTING VAN VKIJDAG 5 JULI 1889. is thans het oogenblik gekomen om tot verbetering der verkeersmiddelen over te gaan. De toestand van den landbouw blijft gedrukt, de visscherij gaat niet vooruit, doch, zooals door de tentoonstelling is bewezen, zijn alle gegevens aanwezig om in Zeeland de nijverheid te doen ontwikkelen. Het verkeer neemt gestadig toe: globaal werden in 1886 vervoerd met de provinciale booten 42000, in 1887 58000, in 1888, alhoewel wij een zeer slechten zomer hadden, 60000 personen. Ook de financieële toestand der provincie is thans zeer gunstig. Bovendien hebben wij nog een ander groot voordeel. Nu hebben wij in ons midden een man die niet alleen volkomen op de hoogte is en veel relaties heeft maar in wien wij ook vertrouwen kunnen stellen. Bij de onzekerheid omtrent den afloop der tegenwoor dige verkiezingen dient men ook daarmede rekening te houden en zou men dezen man dienen te utiliseeren. Ik houd mij overtuigd dat, wanneer de provincie op hem een beroep doet, dat beroep niet te vergeefs zal zijn. Mocht derhalve een groote reparatie aan een der booten noodig zijn, laten wij dan niet voor aan zienlijke offers terugdeinzen, maar op den ingeslagen weg blijven voortgaan. De beraadslaging over art. 19 wordt, daar geen der andere leden het woord verlangt, hierop gesloten en het artikel aangenomen. De artikelsgewijze behandeling der uitgaven (behalve het hoofdstuk „onvoorziene uitgaven") wordt voortgezet. Daarna wordt overgegaan tot artikelsgewijze behan deling der inkomsten, en ten slotte tot behandeling van het hoofdstuk „onvoorziene uitgaven." Met algemeene stemmen wordt de begrooting in baar geheel aangenomen. Voorstel tot hefting van opcenten op «le grond- en de personeele belasting ten behoeve der provincie. Wij hebben de eer u hiernevens aan te biedeneen voorstel tot heffing van opcenten, ten behoeve der provincie, op de hoofdsommen der grond- en personeele belastingen, ter voorziening in de behoeften en uitga ven van enkel provincialen en huishoudelijken aard, voor het dienstjaar 1890. Het voorstel luidt De Staten der provincie Zeeland, In aanmerking nemende, dat, tot dekking der voor het dienstjaar 1890 geraamde uitgaven van enkel pro vincialen en huishoudelijken aard, de heffing vereischt wordt van opcenten op de grond-en personeele belas ting, tot een bedrag van ruim 251.000; besluiten: Aan den Koning voor te dragen: de heffing van acht en twintig opcenten op de hoofdsommen der be lasting op de gebouwde en ongebouwde eigendommen over het jaar 1890, en van achttien opcenten op de personeele belasting dienst 1890/91, tot dekking der geraamde uitgaven en behoeften van enkel provincialen en huishoudelijken aard voor het dienstjaar 1890en Zijne Majesteit den Koning te verzoeken, de heffing der bedoelde opcenten de bekrachtiging der wet te doen erlangen. Het voorstel wordt met algemeene stemmen aan genomen. Op de vraag des voorzitters of de vergadering, ingevolge art. 61 der provinciale wet, nog langer ver langt bijeen te blijven, blijkt dit niet het geval te zijn. Op voorstel des voorzitters wordt de goedkeuring der notnlen en de resumtie der genomen besluiten opge dragen aan Gedeputeerde staten. De voorzitter sluit de vergadering in naam des Konings.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 14