12
ZITTING VAN VRIJDAG 5 JULI 1889.
Eet schrijven van burg. en weth. van Goes aan
Gedeputeerde staten luidt:
„Bij schrijven van 23 Maart 11. no 98625 le afd.
hadden wij de eer uw bericht te ontvangen, dat de
dezerzijds aan de regeering verzochte driejarige ver
lenging van concessie tot heffing van rechten voor het
gebruik van het Sas en de haven van Goes, voorloopig
slechts voor den tijd van éen jaar werd verleend en
dat verdere verlenging der concessie slechts in over
weging zou worden genomen, wanneer bij het einde
van het concessie tijdperk (1 Mei 1889) gebleken zou
zijn, dat maatregelen tot afdoend herstel der schutsluis
dan uitgevoerd of genoegzaam voorbereid zouden zijn,
dat spoedige uitvoering daarvan verwacht kon worden.
Uit de bij uw bovenaangehaald schrijven in afschrift
gevoegde missives van den ingenieur Ermerins aan
den waarnemend hoofdingenieur van den waterstaat
Jolles en van laatstgenoemde aan den minister van
waterstaat blijkt
lo dat de aldaar omstandig beschrevene voort
durende achteruitgang van het Sas aanleiding was tot
het besluit om de gemeente Goes, door weigering van
de gewone driejarige concessie, te bewegen tot het
uitvoeren van eene afdoende verbetering van den on-
gunstigen en steeds verergerenden toestand van het
Sas, en
2o dat de waarnemende hoofdingenieur van meening
was dat de kosten voor een afdoende verbetering,
overeenkomstig het in zijn schrijven aangehaald rapport
van de ingenieurs Conrad en De Bruijn van 1873,
zouden bedragen f 20000, welke uitgaaf, met het
oog op de opbrengst der Sas en havengelden in de
laatste 5 jaren, die een gemiddeld jaarlijks overschot
boven de uitgaven van 1100 aanwijst, niet kon ge
acht worden de financieele krachten der gemeente
Goes te overschrijden.
Overtuigd dat de toestand van het Sas steeds on
gunstiger wordt en dat bet tijdstip tot het nemen van
afdoende maatregelen van herstel niet ver meer af kan
zijn, nu meer en meer blijkt dat de tot nu toe, op
advies der bovengenoemde heeren ingenieurs, geno-
mene maatregelen tot behoud der sluis onvoldoende
zijn, hebben wij ons gehaast een deskundig advies in
te winnen omtrent de vraag of het bovenbedoelde, door
de h.h. Conrad en De Bruijn in 1873 aangegeven,
middel van herstel alsnog aannemelijke kans zou aan
bieden om het beoogde doel te bereiken, en, zoo neen,
welke maatregelen alsdan noodzakelijk te achten zouden
zijn.
Het antwoord daarop vindt u in een op ons verzoek
door den ingenieur van den Provincialen waterstaat,
dhr. C. L. M. Lambrechtsen, opgemaakt omstandig
rapport, waarvan wij de eer hebben hierbij voor de
leden van uw college de noodige afdrukken ter ken
nisneming in te sluiten.
Eene inzage van dat stuk zal u doen zien, dat een
nauwkeurig en plaatselijk onderzoek van het metselwerk
en den bodem der sluis aantoont, dat de onderstelling
van 1873 alsof de vloer en fundamenten der sluis
nog betrouwbaar waren, niet meer juist is en het daarop
alstoen gebaseerd advies dus alle beteekenis verloren
heeft.
Zooals u uit het rappor f zal blijken is het eenige
middel het bouwen van eene geheel nieuwe sluis en
zijn alle uitgaven voor herstel van het oude Sas als
doelloos en nutteloos te beschouwen.
Uit de bij het rapport van dhr Lambrechtsen ga-
voegde globale berekening van kosten blijkt dat daar
toe een bedrag van 175.000, zal gevorderd worden.
Eene dergelijke uitgaaf overtreft zooverre de finan-
tieele krachten der gemeente Goes dat alteen krachtige
hulp van elders de verwezenlijking van het plan
mogelijk kan maken en het is daarom dat de gemeen
teraad in zijne vergadering van 18 Juli 11. ons heeft
opgedragen onverwijld uwe vergadering van een en
ander kennis te geven met een dringend beroep op
uwe veelvermogende medewerking tot het erlangen
van de voor onze gemeente onmisbare hulp door sub
sidie van de provincie en van het rijk van het boven
de krachten der gemeente benoodigde bedrag der kosten.
Op den voorgrond staat dat de gemeenteraad bereid
is alle krachten in te spannen om den bouw van een
voor de ingezetenen onmisbaar Sas te verkrijgen en de
raad verklaarde zich dan ook bereid om, door het
aangaan eener leening, een bedrag van f 50.000, voor
dat doel beschikbaar te stellen. De omstandigheid dat
op de volgende gemeentebegrootiog een bedrag van
2500, vrij valt, dat sedert 1853 bestemd is geworden
tot aflossing van de zoogenaamde „gevestigde schuld"
dezer gemeen'e en waarvan de laatste aandeelen op
1 Januari 1889 zullen worden afgelost, maakt het
mogelijk deze som voor rente en aflossing eener nieuwe
leening te bestemmen met f 2500; wordt bierbij ge
voegd het hiervoren genoemde surplus op de ontvang
sten van sas- en havengelden boven de uitgaven met
f 1100, dan kan uit deze f 3600, tegen eene rente
van 4% en eene jaarlij ksche aflossing van f 1500 a
f 1600, eene leening van f 50000 gevonden worden.
Otschoon overtuigd dat uw college genoegzaam met
de financieele gesteldheid onzer gemeente bekend is en
dat de juistheid onzer bewering, dat de grens van
draagkracht barer belastingplichtige ingezetenen vrij
wei bereikt is, bij u geen tegenspraak beeft te duchten,
zoo veroorlooven wij ons echter u hierbij te herinneren
dat, behalve de opcenten op de rijksbelastingen (be
dragende 40 op de grondbelasting der gebouwde,
10 der ongebouwde eigendommen en 30 op het perso
neel) bovendien eene hoofdelijke omslag van 26500,
(progressief tot 65/e in de hoogste klasse, terwijl
reeds de inkomens van f 250 worden aangeslagen)
wordt geheven, terwijl de uitgaven zich sedert jaren
bepalen tot vaste posten van jaarwedden en andere
door wet of verordening voorgeschreven onderwerpen
van gemeente-zorg en bovendien de zich uitbreidende
bevolking in de alleinaaste toekomst eene niet onbe
langrijke uitbreiding van schoollokalen, zoo niet de
oprichting eener geheel nieuwe school, zal vorderen.
Zno ooit dan zal bet, naar ojze bescheidene meening,
hier de taak van het rijk en de provincie zijn om de
gemeente in deze buitengewone en geheel buiten haar
toedoen ontstane behoefte te hulp te komen.
Voor de p.ovinc e is het behoud van de Goesehe
haven die niet slechts voor die gemeente, maar voor
een groot deel van Zuid-Beveland onmisbaar is on
betwistbaar van zeer overwegend belang, zoolang het
behoud der scheepvaart voor landbouw, handel en
industrie in Zeeland een levenskwestie zal zijn.
Voor het rijk wegen niet alleen dezelfde argumenten
om de gemeente in hare buitengewone behoefte te
hulp te komen, maar mag tevens niet uit het oog
verloren worden hoe zooals uit de lijdensgeschie
denis van het Sas blijkt het rijk zelf de aanleidende
oorzaak is dat Goes sedert 1819 eene haven en Sas te
onderhouden heeft ver buiten de grenzen der gemeente.
De verkoop toch door het rijk n$et zijn medege
rechtigden van de vóór ODze oude, veel kortere, haven
gelegen schorren en buitengronden (waarvan de op
brengst in 1809 door het rijk is genoten), maakte de
verlenging der haven en den bouw van het thans be
zwijkende Sas noodzakelijk. De overweging dat het
rijk toen zijn aandeel in de koopsom dier schorren
die onze haven deden verzanden en vernieuwing nood
zakelijk maakten heeft genoten, doet de billijkheid
voor het rijk om thans ook de gemeente in haar ba-