UIT STAD EN PROVINCIE.
RECHTSZAKEN.
te nemen. In de eerste plaats dankte hij hen die
steun hadden verleend tot het hekomen der
vergadering, in de tweede plaats dankte hij
het"bestuur voor de tijdige belegging der ver
gadering en in de derde plaats zeide hij de
aanwezigen dank voor hunne tegenwoordigheid.
Daarna zette hij uiteen, hoe bij de vorige
vergadering gebleken is dat de leden der kies-
vereeniging het niet wensehelijk achten om
plotseling en als bij overrompeling eene candi-
datuur te stellen, maar daarover beraad en
gedachtenwisseling verlangen.
Waar in andere plaatsen, vooral bij perio
dieke aftreding van raadsleden, de leden der
kiesvereeniging bijeenkomen om de aftredende
candidaten te bespreken en na te gaan in
hoever zij hebben voldaan aan hetgeen men
van hen had verwacht, om hen dan, zoo geen
bedenkingen rijzen, opnieuw aan te bevelen;
vroeg de heer Van der Pauwert: waarom zouden
wij dat hier niet doen
Daarna trad de spreker in eene beschouwing
over het ontstaan der kiesvereeniging om tot
de conclusie te komen dat reeds in den beginne
het doel was ook bij gemeenteraads-verkiezingen
handelend op te treden en men dit dan ook veelal
had gedaan, om daarna aan te toon en dat dit
maal onthouding zoo niet gevaarlijk dan toch
ondankbaar zou zijn tegenover de aftredende
leden, voor het meerendeel vroeger candidaten
der vereeniging.
Er kunnen gevallen zijn dat bij eene gewone
verkiezing, waar het veelal een personenkwestie
wordt en van beginselen niet de reden is, de
vereeniging goed doet met niet handelend op
te treden, maar bij eene periodieke aftreding
als thans acht spreker dit niet gewenscht; z. i.
dient de vraagzullen wij de heeren, die aan
de beurt van aftreding zijn, herkiezen, beant
woord te worden.
En dan nagaande welke heeren hun mandaat
nederleggen, wees de heer Van der Pauwert op
de verdiensten van den heer D. Jeras, die dank
zijn verschillende betrekkingen o.a. als oud-voor
zitter van het armbestuur, Middelburg op en
top kent, en in den raad steeds nuttig werk
zaam was.
Vervolgens wees spreker erop hoe de heer
mr A. P. Snouck Hurgronje, een veteraan in
den raad, volkomen op de hoogte van gemeen
teraadszaken, en jhr mr W. H. Snouck Horgronje,
gewezen penningmeester der kiesvereeniging,
die nog kort geleden bljjk gaf van sympathie
voor de vereeniging en de liberale partij, aan
spraak hebben op eene herkiezing met groote
meerderheid van stemmen.
Toen eenigen tjjd geleden eene candidatuur
van mr J. A. van Hoek in de kiesvereeniging
werd besproken, was spreker een der eersten
om eene lans te breken voor den man, wiens
flink en eerlijk karakter hem aanspraak geeft
op ieders hoogachting en waardeering. Toen
vóór nog niet langen tijd door eene nieuwe
kieswet het aantal stemgerechtigden werd uit
gebreid meende de heer mr Van Hoek zijn
mandaat te moeten nederleggen, omdat hjj
van meening was ook de andere burgers te
mooten laten beschikken over zijne plaats in
den raad. En met groote meerderheid werd
hij herkozen.
Wat de candidatuur betreft van den heer
mr G. N. de Stoppelaar, wachtte de heer Van
der Pauwert geen tegenspraak als hij van dien
burger verklaarde dat hij zich op onderscheiden
wijze verdienstelijk maakt voor de stad zijner
inwoning, en zijne plaats inneemt op eene wjjs,
die boven sprekers lof verheven is en die, vroeger
jaren secretaris der gemeente, uitstekend bekend
is met alles wat Middelburg betreft.
De heer H. P. den Bouwmeester, dien spreker
zelf bij eene vroegere gelegenheid als candidaat
noemde, doch die niet door de vereeniging gesteld
is, maar op wien toch vele leden hunne stem
uitbrachten, heeft in den raad zitting genomen
en hem werd de belangrijke betrekking van
voorzitter van het bestuur over de brandweer
opgedragen, wel een bewijs dat men hem daar
waardeert.
Mag het nu aan het toeval, aan de willekeur
van dezen of genen worden overgelaten of
deze trits van zes mannen weder herkozen
moeten worden Neen immers. En, al moge
er nu geen vrees voor bestaan dat de verkie
zing niet te hunnen gunste zal uitvallen, toch
acht spreker het wensehelijk en plichtmatig
dat de kiesvereeniging ervoor zorge dat hunne
herkiezing geschiedde met eene groote meerder
heid van stemmen.
Daarom stelde de heer Van der Pauwert voor:
lo uit te maken dat de kiesvereeniging zich
ditmaal wel bezighoude met deze gemeente
raadsverkiezing.
2o bij acclamatie de zes aftredende leden
candidaat te stellen.
De voorzitter gaf in overweging in de eerste
plaats aan de orde te stellen de vraag of de
vereeniging ditmaal candidaten stellen zal ja
dan neen en opende daarna de discussie over
deze principieele kwestie.
in de eerste plaats voerde de heer Doorenbos
het woord om te verklaren dat het hem leed
deed dat negen leden den heer Van der Pau
wert hadden gesteund om die vergadering te
doen houdenhjj achtte het verder een fout
van dezen dat hij reeds dadelijk de personen
der candidaten besprak en meende dat genoemde
heer niet juist was in zijne bewering omtrent
de geschiedenis der kiesvereeniging, die zjjn
ontstaan te danken had aan de verkiezingen
voor de Tweede kamer. Hij vond het onnoodig
om in deze candidaten te stellen en beter de
krachten der kiesvereeniging te bewaren tot
eene politieke verkiezing.
Ook de heer Herman Snijders, die de hoop
uitdrukte dat de aftredende leden met schit
terende meerderheid zouden worden herkozen,
wees er op dat de kiesvereeniging bij menige
gemeenteraadsverkiezing een nederlaag leed en
hoe juist bij die gelegenheden tegen die ver
eeniging werd geageerd. Er ontstond tweespalt
onder de leden zelveer was strijd in eigen
boezem en dat brak de kracht der kiesvereeni
ging verder achtte hij het noodig het geheu
gen van den heer Van der Pauwert eens op
te frisschen door voorlezing te doen van de
historische aanteekeningen van de kiesvereeni
ging, door den heer Van der Pauwert zei ven
destijds zoo accuraat gemaakt.
Daaruit bleek duideljjk dat eene Tweede
kamer-verkiezing de aanleiding was geweest
voor het ontstaan, der vereeniging.
Tegen beide sprekers kwam de heer Van
der Pauwert, ter verdediging van zjjn stand
punt, op. Was het een fout genoemd dat hij
reeds dadelijk de aftredende leden had ingeleid,
hjj meende als de persoon, die de vergadering
had geprovoceerd, het recht te hebben zijne
bedoeling daarmee in eens te ontvouwen.
Hjj had zijn voorstel in tweeën gesplitst en
de voorzitter had daarvan terecht het eerste
gedeelte voor alles aan de orde gesteld.
Verder handhaafde hjj zjjne meening omtrent
het^ontstaan der vereeniging, waaraan hjj zelf
een werkzaam deel had gehadbeweerde dat
op de vergadering, indertjjd in het Schuttershof
onder leiding van wijlen den heer Borsius ge
houden, door den heer Boenders is aangedron
gen op het in het leven roepen van een ver
eeniging, vooral in het belang der gemeente
raadsverkiezingen, en toonde met dezelfde aan
teekeningen, waarop de heer Snjjders zich beriep,
aan, hoe in de eerste vergadering, die door die
vereeniging werd gehouden, de heer De Stop
pelaar tot candidaat is gesteld en het stellen
van candidaten voor den raad als nummer een
werd genoemd.
Wat betreft de nederlagen, met die verkie
zingen door de vereeniging geleden, hjj vond
dat die sterk overdreven worden voorgesteld.
Waar die geleden werden, lag het volgens hem
meer aan de minder gelukkige keuze van
een candidaat. De heer jhr mr W. H. Snouck
Hurgronje is als candidaat der kiesvereeniging
gekozenbjj de verkiezing van den heer H.
P. den Bouwmeester stelde de vereeniging geen
candidaat. Wel was den heer mr De Witt
Hamer de candidatuur aangeboden, maar voor
dat men wist of deze die al of niet zou aan
nemen, was reeds beslist dat er bjj bedanken
geen nieuwe vergadering zou worden gehouden.
Nadat de heer Hamer toen bedankt had, stond
de kiesvereeniging dus geheel buiten den strjjd;
bovendien had de destjjds gekozene, de heer
Den Bouwmeester, in de kiesvereeniging na den
heer Hamer de meeste stemmen gekregen.
Ten slotte verklaarde de heer Van der Pau
wert dat, was het den heer Snijders ernst met
zjjn wensch dat de aftredende leden met schit
terende meerderheid herkozen zouden worden
en de heer Van der Pauwert geloofde dit, om
dat de heer Snjjders zoo iets anders niet zeggen
zou het dan de beste weg daarvoor was dat
de vereeniging de heeren bjj acclamatie can
didaat stelde.
De heer J. J. van der Harst Azn. sloot zich
bjj het gesprokene van den heer Van der Pau
wert aan en wees op het gevaar dat van de
tegenpartij geducht kan worden.
Nog andere leden namen aan de discussiën over
het cardinale punt onthouding of niet deel.
Door de voorstanders der onthouding werd
vooral erop gewezen dat Eendrachi maakt macht
eene politieke vereeniging is, die zich alleen
dan in den strjjd mag mengen, wanneer de
liberale beginselen gevaar loopen,terwjjlanderen
wel degeljjk van meening waren dat bjj ge
meenteraadsverkiezingen werkdadig behoorde te
worden opgetreden.
De kort geleden in de statuten gebrachte wjj-
ziging werd van de eene zjjde genoemd een ver
bod om aan gewone gemeenteraadsverkiezingen
deel te nemen, terwijl van den anderen kant be
weerd werd dat daarmede alleen bedoeld was
onthouding als uitzondering toe te laten.
Hierin waren echter het bjjna allen eens dat
er in dit geval volstrekt geene vrees bestaat
als zouden de aftredende leden niet worden
herkozen en bjj niemand der sprekers kwam de
gedachte op om tegenover een der aftredende
leden iets aan te voeren, wat op bestrijding
geleek. Integendeel allen brachten de hoop
onder woorden dat zjj met een groote meer
derheid in hun ambt zouden worden gehand
haafd.
Deze langdurige, nu en dan zeer langwjjlige
en voor onze lezers minder interessante, discus
siën hebben wjj in 't kort moeten samenvatten.
Wjj meenen te kunnen volstaan met de me-
dedeeling dat ten slotte met 27 tegen 19 stem
men besloten werd dat de kiesvereeniging
ditmaal geen candidaten stellen zal.
Nadat de heer J. .T. van der Harst nu had
geconstateerd dat het doel der heeren, die de
vergadering hadden uitgelokt, was bereikt, en
na nog enkele opmerkingen, werd de bjjeen-
komst gesloten.
De poging om een extra-avondtrein van Mid
delburg naar Goes te verkrijgen is gelukt.
Donderdag a. zal te 11 uur zulk een trein
naar Goes vertrekken, bestaande uit waggons
van alle drie klassen, en stoppende aan de
tusschenstations.
Gewone en retour-biljetten zjjn geldig.
Op dien avond wordt, zooals men weet, een
concert gegeven door het Middelburgsch Har
moniegezelschap en biedt de tentoonstelling, met
gas verlicht, weer een aangenaam schouwspel
aan. Ja, in de groote zaal komen zelfs de voor
werpen 's avonds beter uit dan bjj dag.
Getrouw aan haar beginsel om op deze
Zeeuwsche tentoonstelling ook Zeeuwsche mu
ziekgezelschappen gelegenheid te geven zich
te doen hooren, heeft de commissie ook uitge-
noodigd het harmoniegezelschap Kunst en Eer
van Zierikzee, onder directie van den heer D.
H. Ezerman. Dit gezelschap zal Zondag een
matinée geven en daartoe per extra-boot De
Schelde hier te half tien aankomen om des
avonds te acht uur weer te vertrekken. Ver-
moedeljjk zullen ook andere bewoners van
Schouwen de reis meemaken.
Maandag werd de heer H. P. J. Tutein
Nolthenius, burgemeester van Vlissingen, terug
gekeerd van zjjn huwelijksreis, in zjjne woning
op het Beursplein, door den raad een ovatie
gebracht. En corps bracht men hem een bezoek,
waarbjj de beste wenschen voor zjjn geluk
werden uitgesproken en hem een geschenk
werd aangeboden bestaande uit een rond
massief zilveren presenteerblad met gewerkte
rand. In het midden van het blad bevindt
zich de volgende inscriptie
Aandenken
van de Leden van den
Gemeenteraad en
den Secretaris van
Vlissingen.
25
18 89.
4
De heer Nolthenius toonde zich zeer gevoelig
voor deze verrassing en betuigde daarvoor
zjjne erkentelijkheid.
Men schrijft ons uit Vlissingen
De N. Rott. Ct van 25 Juni bevatte de na
volgende merkwaardige mededeeling
>Het stoomschip Bromo, kapt. G. I. Boon,
van de Rotterdamsche Lloyd, heeft de reis van
Batavia via Aden, Portsaid en Marseille naar
Rotterdam, inclusief het oponthoud in de ver
schillende havens, in 37 dagen en 8 uren
volbracht." Bovendien stond boven het zee-
bericht Snelle reis ss. Bromo.
In dit onopgesmukt, merkwaardig bericht,
waarbij in 't oog moet worden gehouden dat
de snelvarende schepen der stoomvaart-maat
schappij Nederland gewoonljjk de reis in 39 a 40
dagen volbrengen, ligt voor de Nederlandsche
industrie en bijzonder voor de Kon. M" de Schelde
een zeer groote triomf, vooral met het oog op
de talrijke praatjes, die ten nadeele van dit
stuk werk van een Zeeuwsche werf hebben
geloopen. Met een paar woorden wordt herin
nerd, dat dit schip de eenige stoomer in ons
land is die tot nu gebouwd werd met eene
quadruple compound machine, waardoor men
de twee eigenschappen in zich vereenigd ziet
van groote afmetingen voor goederenvervoer
en vluggen overtocht voor passagiers en mail.
De Merapi, die thans op de Schelde op stapel
staat en binnen eenigen tjjd zal te water
worden gelaten, is geheelal als het zusterschip de
Bromo gebouwd en zal dezelfde stoommachine
bekomen.
Omtrent het te Veere in den nacht van
Zaterdag op Zondag plaats gehad hebbende
ongeluk meldt men ons van geachte zjjde nog
nader dat dit plaats had te half een uur. Het
lijk van den verdronkene is niet tien minuten
na het ongeval maar een paar uren later, eerst
te drie uur, opgevischt. Alle pogingen om nog
de levensgeesten op te wekken, nuttig wanneer
de drenkeling zoo kort na het ongeval op den
vasten wal ware gebracht, waren toen overbodig.
Ten slotte dient gemeld dat door de kame
raden van den ongelukkige wel degeljjk po
gingen aangewend zjjn om hem te redden, doch
deze waren èn door de heerschende duisternis
èn door de onbekendheid met het terrein van
hen, die ze aanwendden, vruchteloos. Zelfs
hebben zjj nog gezocht naar een reddingsboei
maar, hoewel hjj, wat hun onbekend was, dicht
bij de hand hing, konden zij die door de duisternis
niet zien.
Zjj hebben daarop den drenkeling nog een
ladder toegeworpen doch deze verkeerde reeds
in zulk een zinkenden toestand, dat hjj dit
hulpmiddel niet kon grijpen.
Op eene hofstede onder Borssele is Maandag
namiddag een jongentje van twee jaar spelende
in een waterput gevallen en verdronken.
Naar wij vernemen heeft mr J. L. H.
Liebert eervol ontslag gevraagd als generale
brandmeester in Goes.
Met dankbare erkenning van de uitnemende
zorgen en tcewjjding, door mr Liebert gedurende
44 jaren aan dezen tak van openbaren dienst
bewezen, zal dit verzoek zeker door de gansche
burgerij, hoewel ten zeerste gebillijkt, met
leedwezen worden vernomen. (G. Ct.)
Op een koopvaardjjschip, liggende te Ter-
neuzen aan 't begin van 't kanaal, bjj het Schel
penpad, viel Maandag een jong matroos, bezig
den grooten mast van boven schoon te maken,
op het dek, en was binnen eenige oogenblikken
een lijk.
Arrondissements-rechthank te Middelburg.
Ter terechtzitting van heden werd behandeld
de reeds op 20 December 1888 aanhangig ge
weest zjjnde doch wegens nadere bevolen in
structie uitgestelde zaak tegen J. J., oud 29
jaar, stationschef te Vlissingen (stad), ter zake
dat hjj chef van het spoorwegstation Vlissingen
(stad) op den 18 October 1888, terwijl het zulk
mistig weder was, dat de dagseinen op 300
meters niet duideljjk te onderscheiden waren,
niet heeft zorg gedragen
dat de trein, bestaande uit eene locomotief
met tender en 5 bagagewagens, waarvan drie met
vleesch waren geladen, die omstreeks tien uur
des voormiddags van dat station was ver
trokken met bestemming naar het station
Vlissingen (haven), van achteren was voor
zien van minstens éen helder brandende
lantaarn met rood licht, door walk verzuim
op het terrein van het spoorwegstation Vlis
singen (haven) tusschen wissel 19 en 24,
terwjjl genoemde trein achteruit reed, zoodat
de locomotief de wagens duwde, eene botsing
heeft plaats gehad met een trein, komende van
het spoorwegstation Vlissingen (haven) waar
door aan die bagagewagens van den trein, die
van het spoorwegstation Vlissingen (stad) kwam,
eene belangrijke schade is toegebracht.
In deze zaak waren van wege het openbaar
ministerie acht getuigen gedagvaard, terwjjl de
heer mr W. A. van Hoek als verdediger voor
den beklaagde optrad.
In de eerste plaats werd gehoord A. J. v. d.
Dusse, wissel wachter dienstdoend voorman bjj
den spoorweg te Vlissingen. Deze had 18 Oct.
een trein geleid van het station Vlissingen
(stad) naar het station (haven) aldaar. Hjj
gaf een verhaal van het voorgevallene, waar
uit bleek dat het dien dag erg mistig was en
de locomotief twee lichten voerde, een van
voren en een van achteren. Toen de trein
gewisseld had, kwam de locomotief achter
de wagens, waardoor de lichten onzichtbaar
waren en tusschen wissel 19 en 24 een botsing
ontstond met een anderen, van Vlissingen
komenden rangeertrein.
De machine had de voor rangeertreinen ver
plichte seinen gegeven doch er was geen tele-
graphisch bericht gedaan van het gaan van
station stad van de eene zjjde en van het
komen van station haven van den anderen kant.
Dit was niet noodig omdat het een rangeertrein
gold. Ook was het voeren van een rood licht
daardoor niet verplicht.
Bekl., hierop gehoordverklaarde dat de
verzending der wagens niet onder zjjne ver
antwoording geschiedde omdat het rangeeren
van deze, die naar de losplaats gingen, geheel
berust op den voorman, aan wien hij die ver
antwoordelijkheid had overgedragen.
De getuige kon hieromtrent geen inlichtin
gen geven.
Beklaagde gaf verder eenige inlichtingen
omtrent de inrichting van het emplacement,
dat door twee stationschefs beheerd wordt, die
zoo noodig met elkaar in overleg treden, doch
dat eigenljjk slechts een geheel vormt. Hjj
beweerde verder dat de rangeertrein geen trein
is en gaf, op uitnoodiging van den voorzitter, in
lichtingen hoe in het geval wanneer het hier een
trein gegolden had de verlichting had moeten
zjjn. Hjj toonde aan dat een trein vergezeld
is van een conducteur, die van hem, chef, den
trein overneemt en verder de zorg en verant
woordelijkheid draagt.
Aan getuige werd nog gevraagd of het laten
duwen van de wagens, waarvan hier sprake
is, geheel op zjjne verantwoordelijkheid ge
schied is. Het antwoord luidde bevestigend.
De verdediger merkte op dat reeds hieruit bljjkt
hoe bekl. in geen geval schuldig zjjn kan aan
hetgeen hem is ten laste gelegd.
Ook werd aan getuige gevraagd of het niet
waar is dat elke trein, die van Vlissingen ver
trekt, aan het station-stad samengesteld wordt
Dit beantwoordde hij bevestigend.
De tweede getuige was V. H. Sio, machinist
te Teteringen, die op de locomotief was, welke in
den morgen van 18 October eenige wagens van
Vlissingen (stad) naar Vlissingen (haven) over
bracht. Uit zjjne verklaring bleek dat hjj den
bedoelden trein beschouwd had als rangeertrein.
De volgende getuige was de opzichter-machi
nist H. J. Notebos te Vlissingen, die kort na
de meerbedoelde botsing op de plaats, waar die
geschiedde, tegenwoordig was.
Die botsing had plaats op stationsterrein, dat
staat onder beheer van den chef van het station
haven. Deze getuige gaf verder inlichtingen
over de wjjze, waarop het rangeeren geschiedt,
waaruit bljjkt dat o. a. het duwen van wagens
niet altijd kan en met name in het onderhavige
geval nooit kan vermeden worden.
De voorzitter vroeg, op verzoek van den verde
diger, of hieruit niet bljjkt dac, waar bjj de oor-
spronkeljjke inrichting van het emplacement een
ljjn is gelegd, die niet anders kan gepasseerd
worden dan door de wagens te duwen, het
terrein aldaar voor niets anders dan voor ran
geeren is bestemd
Dit werd toestemmend beantwoord.
E. Maas, werkmeester te Tilburg, de vierde
getuige, die den 18 October den rangeertrein
voerde, welke, van het station-haven komende
en gaande naar station-stad, met een anderen
rangeertrein in botsing kwam, wjjtte die botsing
geheel aan den mist. Al ware ook de andere
trein voorzien van lichten, toch ware de hier
voorgekomen botsing z. i. niet te ontgaan ge
weest. Trouwens de verplichting tot verlichting
van een achtersten wagen van een rangeertrein
bestaat niet en nimmer is het getuige voorge
komen dat bjj een zoodanigen trein de achter
ste wagen (geen locomotief; verlicht is.
Dat de deskundigen, ook na dit ongeval, dit
gevoelen deelen bljjkt hieruit, dat in de later
gegeven voorschriften voor het rangeeren niet
is opgenomen de verplichting het hier bedoelde
licht aan te brengen, maar alleen een lang
gerekt flnitsein is voorgeschreven.
De wisselwachter J. Kloosterman, die vervol
gens gehoord werd, was bij de botsing tegen
woordig. Hij had niets van de aankomende
wagens gezien. Verder gaf hjj inlichtingen om
trent het terrein en verklaarde ook dat het
onmogeljjk was dat de rangeertrein zonder duwen
op de rechte plaats kwam.
Als zesde getuige werd gehoord A. M. Ge
win, stationchef te Vlissingen (haven), door
wiens verklaring de door vroegere getuigen
gedane mededeelingen werden toegelicht en
bevestigd. Hjj zette uitvoerig uiteen de grenzen
tusschen station-stad en station-haven die,
hoezeer bij twee chefs in beheer, toch éen sta
tion uitmaken.
De districts-inspecteur bjj den staatsspoorweg
C. W. P. Mieling te Breda was als deskundige
gedagvaard. Alvorens met zjjn verhoor werd
aangevangen werd lecture gegeven van het
rapport der enquête-commissie, die naar de
botsing en de oorzaken daarvan een onderzoek
heeft ingesteld.
Daarna werd den deskundige mededeeling
gedaan van hetgeen door de verschillende ge
tuigen verklaard werd en hem gevraagd of de
bedoelde achterste wagen in het hier voorkomend
geval moet voorzien zjjn van een brandende
roode lantaarn. Die vraag beantwoordde de
deskundige ontkennend, op grond dat het hier
geen trein maar rangeermaterieel gold. Hjj
stelde daarbjj in 't licht het verschil tusschen
rangeermaterieel en treinen en gaf ook inlich
ting omtrent het emplacement te Vlissingen
en de verhouding tusschen de beide daar be
staande stations die als éen worden beschouwd.
Ook stemde de deskundige in met de verkla
ringen der andere getuigen dat op de plaats,
waar dit hier geschied is, duwen der wagens
door de locomotief noodig en onvermijdeljjk was.
Als de man, op wien hier de verantwoorde
lijkheid zou drukken, wanneer het een trein
gegolden had, noemde de deskundige den wis-
selwachterthans heeft ook deze geen schuld
en de stationschef, die met deze zaak, volgens
de bestaande voorschriften, niets te maken had,
evenmin.
Op eene vraag van den verdediger of, indien
een stationschef aan de hoofd-administratie
voorstelde om aan den achtersten wagen van een
rangeertrein, die tjjdens het rangeeren wel eens
voor de locomotief komt, een rood licht te doen
plaatsen, de hoofd-administratie dit nuttig of
noodig zou oordeelen, zeide de deskundige dat
dit niet zou|worden noodig geoordeeld en hjj daar
zelfs bezwaren tegen hebben zou.
De inspecteur van politie J. C. Fanoy te
Vlissingen, de laatste getuige, verklaarde niets
te weten van de grenzen der twee stations en
ook niet ermede bekend te zjjn of die stations
als éen gerekend worden.
Hierna verkreeg de ambtenaar van het open
baar ministerie, de heer jhr mr Schuurbeque
Boejje, het woord.
Hjj begon met erop te wjjzen dat, zoo er
een ambt is, dat bjj betrekkeljjk karige bezol-
ding zeer groote verantwoordeljjkheid aan zeer
veel administratie paart, dat zeker wel is de
post van chef van een station der spoorwegen.
Een zoodanig ambtenaar heeft tal van voor
schriften na te leven, zooveel dat het hem
niet ten kwade kan geduid worden, wanneer
hjj een enkele maal vergeet het een of ander
voorschrift op te volgen. Maar er is groot
onderscheid in de voorschriften. 'Zal men het
den chef vergeven dat hjj een onbeduidende
bepaling veigeet, ernstiger is het, wanneer
dat voorschrift groote gevolgen zou hebben.
Onder die laatsten behoort zeker wel dat be
trekkeljjk de veiligheid van het verkeer. Daarbjj
heeft het publiek groot belang en kunnen
groote gevaren voor personen en goederen ont
staan.
Men kan het dan ook de justitie niet kwaljjk
nemen dat zij, waar een daarop betrekkelijk
voorschrift niet bljjkt opgevolgd te zjjn, een
onderzoek doet en, zoo zij meent dat hiertoe
termen bestaan, ook eene vervolging instelt.
De ambtenaar toonde verder uit de getuigen
verklaringen aan, hoe gevaarljjk het reizen per
spoor met mist is te achten, wjjl per dag het
licht niet op voldoenden afstand zichtbaar is,
en wees op de wenschelijkheid om daarin zoo
mogeljjk verbetering te brengen.
De heer Schuurbeque Boejje meende dat in
deze zaak twee vragen de kwestie van al of
niet strafbaarheid van bekl. beheerschen, nl.
lo zjjn de stations Vlissingen-stad en Ylissingen-
haven twee afzonderljjke stations of is
het één station waarvan het afhangen zal of
het terrein tusschen beide stations al of niet
rangeerterrein isen 2o of de bekl. het hem te
laste gelegde misdrijf heeft begaan
Met betrekking tot de eerste vraag meende
de ambtenaar dat, ofschoon de deskundigen van
oordeel zjjn dat Vlissingen slechts één station
is, uit onderscheidene omstandigheden als de
twee chefs, die ieder afzonderljjk handelen,
verschillende prijzen enz. afgeleid moet worden
dat het twee stations zjjn.
De getuigen-verklaringen nagaande, meende
de ambtenaar, aangenomen dat te Vlissingen
twee stations bestaan, dat de chef in het on
derhavige geval te kort gekomen is aan de
verplichting die op hem rust en dus schuldig
is aan het hem te laste gelegde feit. Hjj
eischte, op grond van een en ander, veroor
deeling van bekl. tot eene geldboete van ƒ50.
De heer mr W. A. van Hoek, de verdediger,
gaf den ambtenaar van het O. M. volkomen
toe dat uit deze procedure gebleken is hoe
gevaarlijk het kan zijn nu en dan op het spoor
te zitten, maar was het niet met hem eens
dat hier de stationschef van Vlissingen terecht
was gedagvaard.
Wanneer hier schuld mocht bestaan zou dit
z. i. niet moeten geweten worden aan den
inferieuren ambtenaar maar wel aan een
hooger, in casu den hoogsten ambtenaar van de
maatschappijden directeur-generaal.
Pleiter toonde aan dat, als de voorschriften,
die van hooger hand gegeven worden, door den
chef gevolgd worden, deze aan zjjn verplichtin
gen voldoet en wees op het gevaar dat zou
kunnen ontstaan indien een chef uit voor
zichtigheid andere voorschriften naast die van
de bestuurders ging stellen en zoodoende ver
warring veroorzaakte.
Mr Van Hoek herinnerde dat hier de des
kundigen als hunne opinie hebben uitgesproken
dat er ten deze in bekl. geen schuld is en
daarom verwondert het hem dat de ambtenaar
van het O. M., die steeds toont zooveel reve
rentie te hebben voor deskundigen op technisch
gebied, hier toch de veroordeeling van bekl',
bljjft eischen.
Pleiter stelde verder in het licht dat het feit,
dat aan bek 1. ten laste gelegd is, ook niet straf
baar is, omdat het bjj den meergenoemden ran
geertrein geen vereischte was dat een rood licht
gevoerd werd. Ook wees hjj, in verband met
de bewering van het 0. M. dat Vlissingen-stad
en Vlissingen-haven 2 stations zjjn zouden, op
de onhoudbaarheid dier stelling, waar gebleken
is dat het totaal onmogeljjk is »een trein"
tusschen beide stations te laten loopen, omdat
een trein niet door een locomotief geduwd mag
worden en om in den dienst te voorzien dus
alleen gerangeerd worden kan.
De heer Van Hoek concludeerde dan ook tot
ontslag van rechtsvervolging.
Na re- en dupliek, waarbjj zoowel de ambte
naar van het O. M. als de verdediger persis
teerden bjj hunne genomen conclusiën, sloot de
rechtbank het onderzoek in deze zaak en be
paalde zjj de uitspraak opVrjjdag 5 Juli a.
In diezelfde zitting zjjn veroordeeld
wegens
beschadiging van eendier: E. d.
J., 73 j., landbouwer Zuiddorpe, tot 8 b. s. 6 d h.;
mishandeling: L. P. S., 17 j., werk
man, Wissekerke, tot 3 b. b. 3d. h., en
P. K., 47 j., hvr. van P. J. W., Oostburg,tot
1 b. s. 1 d. h.
valschheid: C. J. M., 28 j. werkman,
Axel, en W. d. P., 33 j., landbouwer Terneuzen,
de le tot 1 m. en de 2e tot 3 m, gov., en