„DE TENTEN VAN SEM."
LAATSTE BERICHTEN.
FEUILLETON.
Verspreide Berichten.
GRANT ALLEN.
UIT STAD EN PROVINCIE.
Gemeenteraad van Vlissingen.
I
tier voor die rechtbank verhoord werd. Hp
verklaarde dat het hem ia opgevallen hoe die
vrouw helder was in hare voorstellingen en
in alle opzichten hem normaal leek. Zij ver
klaarde dan ook in bedoelde zitting volstrekt
niet onnoozel te zjjn en ook niet onnoozel ver
klaard te willen worden.
De rechtbank heeft het verzoek om onder
curateelestelling geweigerd, wijl haar niet ge
bleken ia dat M. Nortier onnoozel was.
De heer mr F. J. N. van Dam, kantonrechter
te Oostburg, de volgende getuige, die ook vrouw
Nortier ter gelegenheid van het afnemen van
den succussie-eed heeft gesproken en waargeno
men,"verklaarde dat, naar den indruk dien hij
van haar zieletoestand kreeg, zij zeer goed wist
wat zij deed.
De verdediger, de heer mr W. A. van Hoek,
meenende dat de getuige verklaard had dat
vrouw Nortier dien eed had begrepen, vroeg of
dit juist was daar dit zeer zeker voor haar hef
derheid pleiten zou, wijl die eed een verzame
ling van stadhuiswoorden is die nergens naar
ljjkt.
Getuige verklaarde dit echter niet beweerd
te hebben.
De heer mr F. J. Brevet, notaris te Yzendjjke,
de zesde getuige, die als notaris voor M. Nortier
haar eigendom in veiling had gebracht; doch
omdat dit te weinig opbracht niet toewees, gaf
eveneens inlichtingen omtrent de houding
en de wijze van doen van zijn cliënt bij die
gelegenheid. Die maakte niet den indruk als
zou zij aan krankzinnigheid lijden. De getuige
heeft ook, naar aanleiding van het gedaan
verzoek om onder curateele stelling, een gesprek
gevoerd met zekeren Cuvelier, die ten stelligste
tegensprak dat M. N. onnoozel zijn zou.
De volgende getuige H. Lochmans, brigadier
der marechaussée te IJzendijke, die herhaalde
lijk met M. N. in aanraking kwam, heeft
nimmer iets van stoornis in hare geestvermo
gens bemerkt.
Hem werd gevraagd hoe de verhouding is
tusschen den burgemeester van Hoofdplaat en
den gemeenteraad, waarop hij antwoordde dat
de harmonie wel wat te wenschen overlaat en
de minder goede verstandhouding tusschen den
burgemeester en het dag. bestuur wel eens
aanleiding tot processen-verbaal gaf.
Door den verdediger werd aan dezen getuige
gevraagd, wat de beteekenis is van het in de
volkstaal meermalen gebruikte woord »duts."
Getuige gaf hieromtrent ten antwoord dat »duts"
gebruikt werd om iemand aan te duiden die
aan toevallen leed, die ongelukkig was.
De ambtenaar van het openbaar ministerie,
de heer mr J. A. Van Hoek, deelde mêe dat
het woord gebruikt wordt om iemand aan te
duidendie door allerlei ongelukken wordt
getroffen.
De heer mr Brevet, de zesde getuige, ook
hier over gehoord, gaf dezelfde uitlegging aan
genoemd woord.
De achtste getuige M. de Bruijne, dienstbode,
die gedurende eenigen tijd dienstbaar was bij
M. Nortier, doch thans dien dienst heeft ver
laten omdat haar meesteres haar have verkocht
en op een kamer- is gaan wonen, verklaarde
pertinent dat haar nooit iets van onnoozelheid
van hare vroegere meesteres is gebleken. Inte
gendeel deze was, wat haar verstand aangaat,
volkomen normaal. Wel was zij niet goed ter
been en aan een harer armen verlamd, maar zij
zorgde steeds dat haar huishouden en de stal
in orde waren.
Deze getuige verklaarde dat M. Nortier zich
het overlijden van Josina van de Putte, met
wie zij vele jaren samen woonde en aan wie
zij zeer gehecht was, erg aantrok en meermalen,
wanneer de herinnering aan den dood van
hare vriendin bij haar opkwam, diep bedroefd
was.
Getuige is niet in de kamer geweest, toen de
heer Vleugels M. Nortier bezocht, doch heeft
later van deze vernomen dat zij niet begreep
waarom die dokter bij haar kwam, wijl zij
toch niet ziek was. Toen getuige, na het
vertrek van den geneesheer, in de kamer kwam,
vond zij hare meesteres in tranen.
Aan deze getuige werd gevraagd of zij ook
wist wie de zaken voor M. Nortier deed,
waarop zij antwoordde dat baas Cammaert
dit deed, die door hare meesteres volkomen
vertrouwd werd.
Zij herinnerde zich ook dat de burgemeester-
Van Sloten gedurende den zomer hare mees
teres bezocht en eenige stukken van haar heeft
meê genomen, die zij later, op last van M
46.
Uil het Eng els ch
VAN
HOOFDSTUK XXXIII.
In de sneeuw.
De oljjven maakten plaats voor pijnboomen
en ceders, die op hun beurt weken voor lage
jeneverbesstruiken. Merieni trok haar dun wit
kleedje vaster om zich heen. Die koude wind
deed haar rillen; hare tanden klapperden. Le
Merchant ontdeed zich van zijn Kabylenmantel
en zei»Hier, doe dit om, kind, het is beter
dan niets."
»Neenhoud dat zelf," zei zij en
hield haar hailc met hare verkleumde vin
gers vast, »houd die zelf, gij hebt het meer
noodig dan ik, Wij, Kabylen, zjjn gewoon
aan winterkoude. Wij loopen altijd barre
voets, zelfs wanneer de sneeuw hoog op de
bergen ligt."
Hij hulde haar met een gebiedend gebaar
ondanks hare tegenwerpingen in den mantel
en zei»Gij zijt van ons beiden het dunst
gekleed en moet dus den mantel nemen. Ik
Nortier, van hem terug gevraagd heeft. De
heer Van Sloten weigerde haar die stukken
en zeide die zelf aan M. Nortier te zullen
ter hand stellen. Dit heeft hij ook gedaan
geruimen tijd later en nadat dokter Vleugels
geweest was.
De getuige verklaarde verder dat, toen de
heeren prof. Van der Lith en dr Van der Swalme,
welke personen zij herkende, haar meesteres
hadden bezocht, deze haar gezegd had dat die
heeren waren geweest om te zien of zij krank
zinnig was maar er bijvoegde »zij kunnen gerust
komen".
Op eene vraag van den ambtenaar van het
O. M. verklaarde getuige nog dat, voor dat de
heer V. in huis kwam, M. Nortier niet bedroefd
was maar na zijn vertrek wel.
Vier getuigen, die vervolgens gehoord werden,
verklaarden allen meermalen Maria Nortier ge
sproken te hebben doch nimmer te hebben
bemerktdat zij voor onnoozel kon gehouden
worden.
Deze getuigen werd ook de beteekenis ge
vraagd van het woord »duts", welke zij echter
niet juist konden geven.
De verdediger wees er toen op dat Van Dale,
wiens uitspraak in deze van gewicht is, zegt
dat het woord eene gewestelijke uitdrukking
is die .beteekent sukkel, sukkelaarster, onnoo
zei mensch.
Vervolgens werd gehoord A. Cuvelier, arbei
der te Schoondijke, neef van M. Nortier. Hij
verklaarde haar in het einde van 1888 meer
malen bezocht te hebben, omdat zij zoo alleen
waszij was wel niet ziek, maar toch niet al
te best bij 't hoofd, wat zij zelf aan getuige
vertelde. Zij sprak ongeregeld en getuige
begreep niet altijd wat zij wilde of bedoelde
en kreeg den indruk dat zijne moei »in de
war" was.
Hij ontkende ooit met den notaris Brevet
over den zielstoestand zijner moei gesproken
te hebben.
Getuige is door den burgemeester van Schoon
dijke naar den burgemeester van Hoofdplaat
gezonden om inlichtingen te vragen en laatst
genoemde had hem veiklaard dat M. Nortier
niet goed bij 't hoofd was.
Deze getuige werd hierop geconfronteerd met
mr Brevet, die zijne straks afgelegde verklaring
volhield. Cuvelier verklaarde nu zich daarvan
niets meer te herinneren.
Dit gaf den ambtenaar van het openbaar
ministerie aanleiding om dezen getuige perti
nent af te. vragen of hij aan notaris Brevet
al of niet heeft gezegd dat hij niet aan de
onnoozelheid van M. Nortier geloofde. Hij
verklaarde dat zich niet meer te kunnen
herinneren.
De zitting werd hierop voor een half uur
geschorst.
Na heropening der zitting werden achtereen
volgens veertien getuigen gehoord die allen
Maria Nortier sedert jaren kenden, meermalen
's weeks in hare herberg verkeerden, voor haar
werkten of met haar zaken deden. Zij ver
klaarden nooit aan M. Nortier bemerkt te
hebben dat zij onnoozel was maar integendeel
steeds ondervonden dat zij goed bij haar ver
stand was en, ofschoon niet kunnende lezen
en schrijven, zeer goed wist wat zij schuldig
was of moest ontvangen.
De laatste van deze rei, de winkelier J. F
Boone, die tevens raadslid is, verklaarde boven
dien op vragen van den ambtenaar van het
openbaar ministerie dat sedert het begin dezes
jaars de raadsleden niet meer samenwerken
met den burgemeester van Hoofdplaat. Vroeger
was de verstandhouding vrij goed doch die is
reeds sedert langen tijd minder rooskleurig
men is niet tevreden over de handelingen van
den burgemeester, die de zaken wel wat al te
militairement behandelt en de raadsleden mis
kent. Tusschen Cammaert, den wethouder, en
den burgemeester vooral is de verhouding ge
spannen.
De heer J. J. Pateer, ontvanger-griffier te
Hoofdplaat, eveneens lid van den raad, legde
een volkomen gelijkluidende verklaring af.
Op de vraag van den verdediger, of de minder
goede verstandhouding tusschen de heeren Cam
maert en Van Sloten ook aanleiding zou kunnen
wezen, dat, waar de een M. Nortier voor niet-
onnoozel hield, de ander alleen uit zucht tot
tegenspraak ze voor onnoozel zou willen ver
klaren, zeide getuige het antwoord te moeten
schuldig blijven.
Hierna legden nog een drietal getuigen ver
heb gelukkig mijn wollen vest onder den
bournous aangehouden,"
Zij liepen nu eenige mijlen voort, steeds
klimmende totdat zij de sneeuwlijn tusschen de
twee, door de maan verlichte pieken bereikten.
Aan den rand ging Le Marchant op een steen
zitten en maakte zijne laarzen los.
>Wat doet gij vroeg Meriem.
»Ik trek mijne laarzen uit," zei hij kalm,
alsof het de meest natuurlijke bezigheid van de
wereld was.
»Dat zie ikmaar waarom
Zij begreep het reeds, maar haar aangeboren
wellevendheid verbood haar dit te laten merken,
eer hjj het haar zeide.
»Gij moet ze aandoen," antwoordde hij en
gaf ze haar. »Gij kunt niet barrevoets door de
sneeuw loopen. Zij zullen u wel veel te groot
zijn, maar het is toch beter dan niets. Ik heb
nog kousen aan en dus zijn wij beide eeniger-
mate tegen de koude beschut."
Meriem schudde het hoofd en zei
ïNeen, neen, ik kan ze niet aandoen.
Ik ben gewoon om barrevoets in de sneeuw te
loopen en gij niet; mjjne zolen zijn hard en
die laarzen zouden mij toch van de voeten
glijden."
Hij antwoordde niet, maar haalde zijn zak
doek uit, scheurde hem door midden en wond
de stukken om hare voeten. Zij zag hem
verbaasd aan, doch liet hem begaan. Vervolgens
plukte hij een weinig droog mos zoo zacht alszijde,
klaringen af, waaruit bleek, dat zij nimmer
bemerkt hadden dat Maria Nortier niet zoogoed
bij haar verstand was als ieder ander.
De volgende getuige was A. J. Cammaert,
landbouwer te Hoofdplaat. Hij verklaarde M.
Nortier bijzonder goed te kennen en nimmer
bemerkt te hebben dat zij verstandelijk achter
uitging, wel lichamelijk, vooral naar aanleiding
van een paar beroerten, die haar troffen.
De getuige deed de zaken voor M. Nortier
en had bemerkt, dat burgemeester Van Stoten
trachtte zich in de zaken te dringen, wat
aanleiding gaf tot eene woordenwisseling tus
schen hem en den heer Van Sloten in de her
berg van M. Nortier. Getuige bleef echter de
zaken voor laatstgenoemde doen.
Getuige verklaarde verder nog dat de ver
houding tusschen hem en den burgemeester
niet goed was. Hij heeft tegen den burge
meester eene civiele procedure gehad, is een
paarmalen geverbaliseerd wegens beleediging
van dezen en heeft herhaaldelijk in en buiten
den raad hooge woorden met den heer Van
Sloten gehad. De andere leden van den gemeente
raad willen ook niet met den burgemeester
samenwerken.
Hierna werd gehoord de burgemeester van
Hoofdplaat, de heer P. K. P. J. van Sloten.
Hjj gaf op eene desbetreffende vraag van den
voorzitter toe het onderzoek naar den ziels
toestand van M. Nortier te hebben doen in
stellen en verklaarde dit gedaan te hebben op
verzoek van het familielid Huyge.
Toen de getuige gewezen werd op de ver
klaring van Huyge, die ontkende zoodanig ver
zoek gedaan te hebben sprak hij die verkla
ring tegen en gaf hij een overzicht van den
loop der zaak en verklaarde daarbjj in het be
gin van November, toen hij met den heer Cam
maert bij Nortier was, tot de overtuiging ge
komen te zijn dat het wenschelijk was dat
Maria Nortier onder curateele werd gesteld,
te meer omdat Cammaert zeide dat de toestand,
waarin deze toen verkeerde, meermalen bij haar
voorkwamvroeger had hij nooit iets van
verstoring van geestvermogens bij haar ont
dekt.
Na dat onderhoud heeft de burgemeester de
familie kennis gegeven van de aangelegenheden
van M. Nortier en met een neef, Huyge, over
de te nemen maatregelen geraadpleegd.
Verder gaf getuige eenige mededeelingen be
treffende het door hem met den beklaagde V.
gevoerde gesprek, waarvan het onderzoek naar
den zielstoestand van M. Nortier het gevolg
geweest is.
Nog verklaarde deze getuige na den dood
van J. van Putte met de persoon van M.
Nortier gesproken te hebben over hare zaken.
Deze zeide dat Cammaert wel nu en dan naar
haar koeien keek maar niet hare zaken deed.
Getuige heeft aan M. Nortier toen eenige wen
ken gegeven en zij heeft hem toen verzocht
een en ander voor haar te beredderen, wat hiji
getuige, gedaan heeft.
Het concept-adres voor de onder curateele
stelling van M. Nortier is door getuige opge
maakt en aan zijn ambtgenoot te Schoondijke
gezonden.
Door den officier van justitie werd daarna
aan den bekl. gevraagd welke gegevens hij
van den heer Van Sloten had ontvangen, die
hem ertoe geleid hadden het attest af te geven,
waarvan hier de reden is. De bekl. antwoordde
dat dit waren eerstens de mededeeling van
hetgeen de burgemeester op 17 November heeft
gezien en tweedons wat deze zeide omtrent
hetgeen door den wethouder Cammaert was
verklaard.
Verder vroeg de officier nog of het niet waar
is dat M. de Bruijne bij getuige gekomen- is
met het verzoek om haar de stukken terug
te geven die M. Nortier hem had toevertrouwd.
Hierop antwoordde getuige toestemmend hij
had aan M. de Bruijne gevraagd hoe oud zij
was en, toen zij antwoordde 20 jaar, gezegd
zelf die stukken te zullen brengen, wat hij ook
gedaan heeft.
De veldwachter van Hoofdplaat J. J. Kotvis,
verklaarde bijna wekelijks M. Nortier bezocht
te hebben zonder ooit iets van onnoozelheid ge
merkt te hebben.
Toen getuige bij het meermalen aangehaald
dispuut tusschen Cammaert en den burgemeester
haar zag heeft hij geen afwijking van geest
vermogens opgemerkt, doch nadat de heeren
vertrokken waren was zij zenuwachtig, beefde
en schreide zij.
Het dispuut had geloopen over het doen van
wond dat om de beide lappen heen en stak hare
voeten in zjjne laarzen, die hij zwijgend toe-
reeg, ondanks al hare tegenwerpingen. »Ik
kan mijne sokken met mos opvullen om te
verhinderen dat de warmte mijner voeten de
sneeuw doet smelten. Het vriest van nacht.
De oppervlakte zal hard zijn. Als gij het kunt
volhouden, Meriem, kan ik het ook." Hare
oogen stonden vol tranen.
»Als gij wilt dat ik ze draag, kan ik
den heelen nacht loopen, Eustace" zei zij een
voudig en drukte hem de hand.
Zijne oogen werden ook vochtig, maar hjj
zei niets. Hij vulde zijne sokken met het
zachte mos, stak haar de hand toe en hielp
haar op de been, met haar ongewoon schoeisel.
Zoo liepen zij eenigen tijd voort door de sneeuw,
totdat Meriem eensklaps ging zitten en zei
»trek ze uit Eustace, ik kan beter voort zon
der die dingen. Zij zijn te zwaar. Ik ben
niet gewoon aan zoo iets. Het zou veel bet-r
zijn als gij ze zelf aan hadt."
Le Marchant zag dat die ongewone vracht
hare bewegingen belemmerde en maakte dus,
zonder iets te zeggen, de veters weer los. »Zie
zoo, nu zullen wij ruilen. Ik zal de laarzen
nemen en gij de kousen."
»0, neenBekommer u niet om mjj. Ik
ben aan koude gewoon. Als we maar door-
loopen zal het mjj geen kwaad doen. Gjj,
Engelschen, zjjt veel wekeljjker grootgebracht
dan wij."
zaken voor M. Nortier. Verder verklaarde ge
tuige nog dat het hem bekend was dat Cammaert
de zaken deed voor Maria N.
Gevraagd of hjj, die in het concept-adres
gezegd wordt te kunnen verklaren dat M. Nor
tier onnoozel was, zoodanige verklaring doen
kon, antwoordde hjj ontkennend.
De burgemeester van Schoondjjke, de heer P.
van Houte, de laatste der gedagvaarde getuigen,
verklaarde dat Josina Nortier, wed. F. A. Huyge,
en haar zoon Adr. Huyge in de maand April
naar Amerika vertrokken zjjn.
Verder dat hjj naar aanleiding van een ver
soek van den heer Van Sloten zjjne tusschen-
komst verleend heeft om aan de rechtbank te
Middelburg de onder curateele stelling van M.
Nortier aan te vragen.
Ook bleek nog uit getuigenverklaring dat de
geneesheer V. voor al zjjne bemoeiingen in deze
zaken 4,50 in rekening gebracht heeft.
De deskundigen verklaarden alsnu, gehoord
de mededeelingen van de verschillende getui
gen, dat die h. i. de conclusie, in hun rapport
neergelegd, bevestigen.
De bekl., hierna gehoord, verklaarde op de
desbetreffende vragen van den president niet
geweten te hebben dat M. Nortier goed bjj
haar verstand was en ook niet door den heer
Van Sloten te zjjn overgehaald om zoodanige
verklaring af te geven.
Bekl. erkende lichtvaardig gehandeld te heb
ben maar volkomen te goeder trouw te zjjn
geweest.
Hierna was de officier van justitie aan het
woord.
Plaats- en tijdgebrek dwingt ons het verslag
hierbjj af te breken.
Wjj vermelden alleen dat het O. M. tegen
beklaagde eischte schuldigverklaring aan het
door een geneesheer afgeven van eene valsche
verklaring een gevangenisstraf van zes maanden.
De verdediger drong op vrijspraak van zjjn
cliënt aan.
Morgen geven wjj het slot van het verslag.
Aan het einde der zitting deed de rechtbank
nog uitspraak in verschillende zaken, waarbjj
zijn veroordeeld wegens
het slaan van een ambtenaar:
C. B., 29 j-, varensgezel, en C. S., 22 j., boe
renknecht, beiden Ellewoutsdjjk, de laatste
thans militair te 's Hage, ieder tot 3 m. gev.
beleediging en mishandeling:
D. J., 19 j., schippersknecht, Coljjnsplaat, tot
8 d. gev. en
mishandeling: G. G., 16 j., arbeider,
Coljjnsplaat, tot 14 d. gev.; A. H., 25 j., smids
knecht, Nisse, tot 8 b. s. 6 d. h en J. O.
18 j., arbeider, 's Heer Arendskerke, tot 3 b.
s. 3 d. h.
Allen in de kosten.
Ontslagen van rechtsvervolging
is F. B., 11 j., zonder beroep, Heinkenszand,
beklaagd van diefstal, terwijl is vrjjgespro-
k e n W. C. O., 28 j., kruidenier, Yerseke,
beklaagd van bedriegeljjke bankbreuk, en N.
V., 19 j., en C. O., 14 j., beide Yerseke, be
klaagd van beschadiging van eens anders goed.
Kantong er echt te Goes.
Heden, Vrijdag, zjjn veroordeeld wegens
openbare dronkenschap C. B. v. d. B., Vlake,
J. de H., Heinkenszand, M. G., Rilland-Bath,
I. B. K., zonder bekende woonplaats, M. K. en
A. de B., Hansweert, Th. v. d. P., Baarland,
M. de M., Kruiningen, ieder tot 1 b. s. 1 d.
h.D. H. Az., C. de K., Heinkenszand, ieder
tot 2 b. s. 2 d. h.; J. Z., Heinkenszand, tot
2 maal 6 b. s. 3 d. h..voor iedere boete
N. B., Yerseke, tot 3 d. h
openbare dronkenschap en verwekken rumoer:
J. G. Mz., Yerseke, tot 2 maal /I b. s. 1 d. h.
het zonder recht loopen over eens anders
met vruchten bezetten grond M. v. d. H., N.
V., Yerseke, ieder tot ƒ1 b. s. 1 d. h.
verwekken van rumoer N. V., C. O., Yer
seke, Th. v. d. P., A. v. N., I. E. Pz., Baar
land, ieder tot /I b. s. 1 d. h.
bevisschen der Schelde zonder consentG.
v. K., C. W.Krabbendjjke, J. M., A. J., J.
S., M. D., J. W., Yerseke, F. v. d. V., Beren-
drecht (België), ieder tot 1 b. s. 1. d. h.
en het bevisschen van een in gebruik gegeven
perceel in de O.-S. zonder vergunning van den
rechthebbende, T. v. d. H., Yerseke tot
1 b. s. 1 d. h.
Allen tevens in de kosten.
Als eene bjjzonderheid meldt men ons uit
Stavenisse, dat in het loopende jaar aldaar nog
slechts 8 acten van overlijden, waarvan 4 voor
»In hacheljjke oogenblikken", zei Eustace
vastberaden, »moet éen het bevel voeren over
de anderen. Spreek niet tegen, Meriem maar
doe wat ik n zeg. Het leven der menschen te
St Cloud hangt van ons af."
Meriem voelde dat hjj gelijk had en stemde
stilzwjjgend toe in den ruil en zoo trokken
zjj door de zachte sneeuw. De sokken
hielden echter hare voeten tameljjk warm en
het zachte mos was voldoende voor Eustace.
De sneeuw lag los, zooals vaak op de bergen
het geval is, en de gleuf tusschen de pieken
waar zij doorheen moesten, strekte zich nog
eenige honderden voeten steil voor hen uit. Op
sommige plaatsen bedekte het witte laken
bedriegeljjk diepe kuilen en gaten, op anderen
stietten zij met de voeten op scherpe punten,
van rots of lei, die onder de gladde opper
vlakte verborgen lagen. Zoolang de maan
scheen ging echter alles nog goeddoch toen
zjj in den nauwen spleet tusschen de twee-
lingstoppen waren, kwamen er wolken uit het
westen en begonnen er bij lange tusschenpoozen
vlokken te vallen, die van lieverlede dichter
en dichter werden en juist toen zjj den top
bereikten, woei hun een ware sneeuwstorm
tegen. Meriem was nu zeer vermoeid en,
slecht beschut als zjj was in haar dunne
kleeding, trok zjj haar haïk vaster om zich
heen en worstelde dapper tegen den kouden
wind, maar hare lippen waren blauw en hare
tanden klapperden en Eustace begon te vree
levenloos geboren, zjjn ingeschreven. Sinds 20
Maart kwam er aldaar geen geval van over
laden voor.
Donderdag avond is bjj de loskade van
den spoorweg te Terneuzen in het kanaal
verdronken een matroos van het daar liggend
Engelsch stoomschip River Derwent. Hij had
zich te water begeven om te zwemmen.
In den nacht van Woensdag op Donder
dag zjjn, naar men ons meldt, van een twaalf
tal paarden der landbouwers A. Leenhouts Az.
te IJzendjjke en J. F. Temmerman te Hoofd
plaat de staartharen afgesneden. Den dader
zoekt men tot nu toe te vergeefs.
Heden middag te ruim vier uren werd aan
de Loskade alhier het ljjkje opgevischt van
een jongentje oud acht jaren. Het kind had
te ongeveer twee uur de ouderljjke woning ver
laten. De ouders dachten niet anders of de
kleine was naar school.
Lissabon.. Portugal wenscht zjjn rechten
in Oost-Afrika uitdrukkeljjk te handhaven.
Parijs. Bjj een huiszoeking in de woning
van Boulanger is de geheele correspondentie
der nationale partjj ontdekt. De commissaris
van politie in het tweede arrondissement verbood
een vergadering der patriotten-liga.
Vergadering van heden (Vrijdag) middag te 2 uren.
Voorzitter de heer Tutein Nolthenius.
Afwezig de heer Van der Beke Callenfels.
Na het lezen der [notulen en mededeeling
van eenige ingekomen stukken, wordt aan mej.
S. C. van Zwjjndrecht, op haar verzoek eervol
ontslag verleend als kweekelinge bjj het onder-
wjjs in do nuttige handwerken aan school B.
Daarna wordt benoemd als ambtenaar van
den burgerlijken stand de heer Tutein Nolthe
nius en als onderwjjzeres aan school F mej.
M. H. Dronkers te Middelburg met elf stemmen.
Mej. Van Dishoeck verkreeg er drie.
Achtereenvolgens worden goedgekeurd een
staat van ontheffing wegens hoofdelijken om
slag over 1888 ten bedrage van 580.63"de
rekening van de Zeemans en Visschersbeurs
over 1888, in ontvang en uitgaaf op 97,277.95";
de rekening van het burgerljjk armbestuur over
hetzelfde jaar in ontvang op ƒ7009.05" en in
uitgaaf op ƒ6928.82". Ook wordt de rekening
der dd. schutterjj voorloopig goedgekeurd.
Aan regenten over het Gasthuis en aan die
over het Burgerweeshuis wordt machtiging
verleend tot af- en overschrijving op hunne
begrootingen over 1888.
Goedgevonden wordt, op voorstel van burg.
en weth., om aan de regeering een adres te
richten om verlenging der overeenkomsten
voor de doortrekking van den Noordzee-boule-
vard en in orde brengen der rotonde.
Ook wordt besloten tot overname van voor
militair gebruik onbruikbare kazernemeubelen.
Op voorstel van burg. en weth. verklaart de
raad zich voor aanvulling van het raadsbesluit
van 26 Febr. jl., waarbjj twee onderwjjzers
begrepen zjjn onder de gunstige bepalingen, bjj
raadsbesluit van 19 Juli 1882 gemaakt.
Naar aanleiding van eene vraag van gedepu
teerde staten met betrekking tot het raadsbe
sluit van 3 Mei jl. tot onderhandsche verpach
ting van grond wordt goedgevonden aan het
gedeputeerd college eenige ophelderingen te
geven.
Aan J. Walraven en C. Theune wordt eene ver
mindering van pacht toegekend, respectiereljjk
van ƒ15 en ƒ60, omdat eendeel van aan hen ver
pachten grond tot andere doeleinden is bestemd.
Aan burg. en weth. wordt een crediet ver
leend van 302 tot regnlariseering van uit
gaven tot viering van het koningsfeest.
Goedgevonden wordt tot afschrjjving van een
som van 4500 van het kapitaal ad ƒ18.000
op het grootboek der werkeljjke schuld.
Op voorstel van het dag. bestuur wordt P. A.
Jongepier aangesteld als tjjdeljjk opzichter bjj
de gemeentewerken op eene belooning van 60
's maands.
Eindeljjk wordt besloten tot beschikking over
den post voor onvoorziene uitgaven op de be
grooting voor 1889 en daarna de vergadering
gesloten.
Op de spoorljjn AmsterdamEnkhuizen
beproefde een reiziger, of de noodrem wel goed
werkte. Hjj zag zjjne pogingen met een gunsti-
gen uitslag bekroondde trein stond spoedig
stil. Doch nu werd tegen hem proces-verbaal
opgemaakt, en hij ter plaatse uit den trein
verwjjderd.
Te Wolvega waren eenige jongens aan
het baden in een zeer diepen kolk. Zjj hielden
zich aan den kant, maar een, die bang was
om te water te gaan, werd door een zijner
zen dat zjj het niet zou kunnen volhouden,
totdat zjj aan de warmere zjjde naar Bouïra
konden afdalen.
Eindeljjk toen de storm haar nog harder in
het gelaat sloeg, viel zjj uitgeput op de zachte
sneeuw neer en zei op matten toon, als een
kind, dat de oogen niet meer kan openhouden
»Laat mij hier, Eustace, ik kan niet
verder. Ga zonder mjj, terwille van Vernon
en Iris
Op de sneeuw te bljjven rusten, staat geljjk
met doodvriezen en Le Marchant huiverde bjj
die gedachte. Als Meriem ineenzakte was zij
verloren. Dan moesten zjj samen sterven.
HOOFDSTUK XXXIV.
In de beschaafde wereld.
Madame Vadministratrice had dien avond een
gezelschap aan haren disch, dat haar bjjna
Parijs deed vergeten. Zjj was dan ook bjjzon-
der opgewekt en niet zonder reden. Aan haar
rechterhand zat een groot-dignitaris van haar
kerk, die een herderljjke rondreis door zjjn
uitgebreid kerspel deed. Links zat die uitne
mende ster der Engelsche balie, de advocaat
Thomas Whitmarsh, met het grootste gemak,
vloeiend, doch met tallooze fouten, Fransch
te praten. De officier der genie, behangen met
medailles, zat naast de vrouw van den nabu-
rigen commandant die dame welke uit mede
leden door haar man genomen was en de