N°. 102.
132e Jaargang.
1889.
Woensdag
1 Mei.
De Wentel fler oiÉrwpet.
Middelburg 30 April.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen;
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.-
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentïën20 cent per regel. Bij abonnement lager:
Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop
betrekking hebbende dankbetuigingen: van 17 regels 1.50;
iedere regel meer/0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
MIDDEL
Tliejrraometer.
Middelburg 30 April. vm. 8 u. 57 gr.
m. 12 u 66 gr. av. 4 u. 59 gr. F
Verwacht Z. O wind.
Agenten te VlissingenP. G. de Vet Mestdagh Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te KruiningenP. v. d. Petje, te ZierikzeeA. O. de Mooij en te TholenW. A. van
Neeuwenhuijzen. Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook het algemeen advertentie
bureau van Nijgh Van Ditmar te Rotterdam, en de firma J3. van dek Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan.Hoofdagenten voor het
Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John P. Jones, opvolger, voor België A. Grosjean Co. te Brussel.
Advertentiën
moeten des namiddags te een uur
aan het bureau bezorgd zijn, willen
zij des avonds nog worden opgenomen
In het heden ligt 't verleden,
In het nu wat worden zal.
Deze regelen kwamen ons onwillekeurig
voor den geest, toen wij dezer dagen liet
„Ontwerp tot gedeeltelijke herziening van de
wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van
het lager onderwijs," met de daarbij gevoegde
Memorie van toelichting, aandachtig lazen.
Immers, werd in 1806 de eerste wet op het
lager onderwijsingevoerd krachtens de
grondwetten van 1798 en 1801, aan het
bijzonder onderwijs werd daarin hoegenaamd
geen aandacht geschonken, ja eerst bij de
grondwet van 1848 werd aan dat onderwijs
volledige vrijheid gegeven, zoodat in de
wetten van 1857 en 1878 bepalingen ook
daaromtrent voorkomen. En toch is die
vrijheid het sein geweest tot een bitteren
strijd, want toen men aan het oprichten
van scholen ging, kwamen de fiuantiëele
bezwaren steeds meer aan het lichtde staat
ging vooit zijn onderwijs steeds beter in te
richten en noopte daardoor de bijzondere
school ook tot meerdere uitgaven, zoodat in
1888 door de voorstanders der bijzondere
school allerwege bij de stembus werd gestre
den over deze vraag zal de openbare school
in het vervolg de eenige zijn, die door de
overheid verzorgd wordt, j a of n e e n. Wij
weten wel, dat deze leuze niet zoo zuiver
wevd gesteld en dat velen zich van meer
„teekenachtige" uitdrukkingen bedienden,
maar de uitslag was niet twijfelachtig, want
het stelsel der vrijzinnige partij kon toch bij
de stembus de overwinning niet behalen.
De regeering, opgetreden uit de nieuwe
meerderheid, heeft thans hare belofte, in de
troonrede gedaan, vervuld en een ontwerp
ingediend.
De indruk, dien dit ontwerp tot „gedeeltelijke
herziening" op ons maakt, is lang niet aan
genaam. Het is toch licht te begrijpen dat
zij, die liever het openbaar dan het bijzonder
onderwijs zien bloeien en groeien, pijnlijk
getroffen worden, wanneer hun blijkt dat
juist het tegenovergestelde beginsel tot ver
vulling begint te geraken. De wensch dei-
liberale partij toch dat alle kinderen van
Nederland tot brave burgers met en naast
elkander worden opgevoed, zoodat geen
godsdienstige meening ook de kinderen reeds
van elkander scheidt, die wensch is meer
dan ooit een vrome wensch, wanneer dit
ontwerp wet wordt.
Doch niet deze gedachten zijn de over-
heerschende.
Veel, zeer veel kwaad heeft de school
strijd, zoowel aan het maatschappelijk leven
als aan de school zelve, berokkend en het
oogenblik zou te zegenen zijn, waarop daar
aan een einde kou worden gemaakt.
Welnu, daarvoor bedenke de liberale partij
thans dat het bovenal aankomt op goed
en algemeen onderwijs, meer dan op de
vraag wie onderwijs geeft.
Van die gedachte uitgaande moet door
ons onbevangen de werkelijkheid onder het
oog worden gezien. Herhaalde malen is
door gezaghebbenden verklaard: welaan,
voorstanders der vrije school, komt met uw
eischen of met uw wensch voor den dag,
daalt neder uit uw nevelige algemeenheden
en laat ons zien of het u ernst is met uw
beweren, dat gij werkelijk óók goed onder
wijs voor uw kinderen wilt, dat gij de dom
heid schuwt, dat gij het licht niet haat en
dat het bij u werkelijk beginselen zijn, die
wij, zekerlijk, blijven betreuren maar die
wij niet behoeven te minachten.
De minister van binnenlandsche zaken
heeft aan deze vragen gehoor gegeven en
in zijn nnmorie van toelichting verklaart
hij: „De staat heeft zeer groot
belang bij het volksonderwijs
en is alleen in staat te zorgen,
dater overal en te allen tijde
een volksschool zij!" Ons doet het
goed door den minister deze belangrijke
yerklaring te hooren afleggen, want daaruit
blijkt dat het standpunt onzer richting toch
in hoofdzaak hét juiste was.
En al blijkt nu uit het ontwerp zelf al
bitter weinig van de zorg voor goed onder
wijs, het is naar onze meening de dure plicht
der liberale partij de schoone rol ook van
loyale oppositie te vervullen, den eisch van
subsidie niet af te slaan, en met daden
duidelijk te toonen dat het ons bovenal
te doen is om goed en algemeen
ouderwijs.
Dezoogenaamde staatsrechterlijke gelijkheid
der openbare en bijzondere scholen; het
subsidiestelsel, ziedaar voor ons, liberalen,
het hart der kwestie. Het eerste punt
van ons staatkundig geloof was steeds
geen staatsgeld voor scholen, die, door
baar kerkelijke kleur, niet voor alle
kinderen toegankelijk zijn. Wij meenden,
en doen dit nog, dat de bijzondere school
geen recht heeft op subsidie, evenmin
als ieder, die, niet tevreden met de een of
andere regeling van staat of gemeente, zelf
in zoodanige aangelegenheid gaat voorzien.
Letten wij op den aard en den oorsprong van
den schoolstrijd, die niet van de ouders
maar van de geestelijkheid is uitgegaan, dan
raag de tegenwoordige meerderheid dei-
Tweede kamer zich wel ernstig afvragen of
zij met hare oplossing der staatsrechterlijke
vraag wel een daad doet, waarvoor de natie
haar later dankbaar zal zijn.
Evenwel, de vrijzinnige partij heeft genoeg
gewaarschuwd, genoeg voorgelichtde nieuwe
kiezers haar eigen maaksel hebben
thans de richting aangegeven, waarin ons te
bewegen.
Nu de regeering, voortgekomen uit de
partijen welke in den strijd tegen de open
bare school haar vereenigingspunt hadden,
subsidieering van bijzonder onderwijs voor
draagt, heeft de liberale partij allereerst te
vragen of zoodanige subsidieering met de
grondwet in strijd is.
En strijd nu met de grondwet achten wij
niet aanwezigmet het oog zoowel op de
geschiedenis van 1848 als op de besprekingen
over art. 192 (194) bij de grondwetsherzie
ning van 1886.
Wil nu de meerderheid subsidie, de libe
rale partij beruste erin, niet op den valschen
grond van rechtsgelijkheid, welke het ontwerp
zelf allerminst geeft, daar hierin noch de
rechten noch de verplichtingen van bijzonder
en openbaar onderwijs worden gelijkgesteld,
maar uit overweging dat het bijzonder onder
wijs de uitgaven voor rijk en gemeenten
vermindert.
Doch de liberale partij vordere daarbij
meer en beter waarborgen, dan het ontwerp
ons aanbiedt, dat het geld aan de bijzondere
scholen werkelijk het onderwijs ten goede
komt. Want naar onze meening glijdt de
minister over dat teere punt eenigszins heen,
waar hij zegt
«Die waarborg bestaat tbans reeds voor een
goed deel, vermits de onderwijzers van alle
sebolen aan dezelfde eischen hebben te voldoen.
Daaraan is thans alleen toegevoegd, dat in de
bijzondere school, waaraan de rijksbijdrage wordt
uitgekeerd, een zeker minimum van kinderen
onderwijs ontvangen, gedurende een bepaald
aantal schooltijden (art. 54 bis) en in dezelfde
vakken als aan de openbare school onderwijs
worde gegeven en hetzelfde minimum vnn
onderwijzers aanwezig zij als voor de openbare
school gevorderd wordt. Deze eischen laten de
vrijheid van onderwijs, in gezonden zin opgevat,
volkomen ongeschonden."
Immers, die waarborg kan niet voldoende
genoemd worden; vele voorstanders der bij
zondere scholen hebben dan ook steeds het
denkbeeld, „uit de staatsruif te plukken"
geweigerd te omhelzen, daar zij terecht be
grepen eenige onafhankelijkheid daarbij te
moeten opofferen. Naar onze meening zou
dan ook art. 21 in zoover óok op de bijzondere
scholen moeten worden toegepast, dat het
leerplan, wat betreft den omvang der leer
vakken, in art. 2 genoemd, aan de goedkeuring
van den districtsschoolopziener onderworpen
werd en aan dien ambtenaar do verplichting
werd opgelegd toe te zien, dat het leerplan
worde nagekomen.
Daartegen kan geen gegrond bezwaar
worden aangevoerd. Steeds is er van de over
zijde ons toegeroepen „wij willen ook
ontwikkelend onderwijswelnu, wanneer
wij in subsidieering zullen berusten, laten zij
dan ook toonen, dat het hun met goed
onderwijs ernst was door ook hun scholen
in eenige opzichten aan het toezicht van
den regeerings-ambtenaar te onderwerpen.
Heeren bestuurderen der bijzondere scholen
zouden daarin een aanmerkelijke verlichtiDg
der vrijwillig op zich genomen zware taak
moeten zien.
Ook achten wij het allerverderfelijkst, dal
de termijn tot het in werking brengen dei-
voorschriften van art. 24 (aantal onderwijzers)
voor bijzondere scholen eerst 1 Januari 1899
eindigen zou, terwijl die voor de openbare
school reeds eindigt 1 Jan. 1892. Alzoo mag
do bijzondere school zeven jaren langer dan
de openbare scholen mot onvoltallig personeel
arbeiden Waar blijft hier weder de „rechts
gelijkheid" vragen wij.
Men werpt ons wellicht tegen er zijn
geen onderwijzers wat nog te bewijzen
is maar, merken wij daartegen op, er
loopen vele onderwijzers m e t de acte zon
der betrekking en dat daaronder velen
zijn, die zeer gaarne ook aan een bijzondere
school zouden werkzaam zijn, betwijfelen
wij geen oogenblik. De ervaring heeft trou
wens overvloedig geleerd, dat hun opleiding
daarvoor in geen enkel opzicht een beletsel is.
Wij herhalen, wil de meerderheid werkelijk
goed onderwijs, dan mag dat stuitend ver
schil niet blijven bestaan.
En verder/doet het. ons innig leed, dat de
minister titel VI art. 80—82 (bevordering
van het schoolbezoek) niet dermate heeft
gewijzigd, dat Nederland voor zijn opkomend
geslacht den leerplicht ontvangt. Op invoering
van leerplicht dringe daarom thans de libe
rale partij met kracht en met klem aan.
Inderdaad, de leerplicht heeft in den laat-
sten tijd wortel geschoten bij ons volk. Heeft
nog niet onlangs de Standaard zelve ver
klaard, dat zij zeer voor leerplicht is, maar
eerst moest de schoolkwestie worden opgelost?
Welnu, dat wordt zij binnen de perken
der grondwet volgens de eigen woorden
van het hoofdorgaan, door het ontwerp-
Mackaywat belet dan, om deze gewichtige,
genoegzaam voorbereide zaak tevens in te
voeren
Dan zou het blijken of goed en alge
meen onderwijs bij de anti-revolutionnairen
een ernstige, diepgevoelde wensch mag
heeten, dan wel of het wederom een „teeken
achtige" uitdrukking is, een die „pakt."
In de G. Crt. is dezer dagen melding ge
maakt en een paar groote bladen namen
het bericht over van een drietal feiten,
waarbij in een tweetal kerkgenootschappen be
zwaren werden gemaakt tegen jongelui, die
aangenomen wensehten te worden als lidmaat.
Bij den een leverde zijn lidmaatschap van een
gymnastiekvereniging, bij een ander haar lid
zijn van een zangvereeniging eenige moeilijk
heid op, bij eene derde werd bezwaar gemaakt
tegen haar bevestiging, omdat zij werkzaam
was bij het openbaar onderwijs. Dit laatste
werd als het meest gewichtige voorgesteld
edoch het bleek uit hetzelfde bericht dat slechts
een lid van de kerk dit bezwaar had, terwijl
de kerkeraad dit niet deelde, want het meisje
werd toch bevestigd.
Afgescheiden nu van de kwestie of dergelijke
feiten altijd wel juist worden meegedeeld door
hen, die ze aan een liberaal politiek blad over
brieven wat trouwens in deze uit een spoe
dig gevolgde tegenspraak van den predikant
van een dier kerkgenootschappen reeds is ge
bleken niet het geval te zijn rijst de vraag:
wat beteekenen toch zulke verhalenbegeeft
men zich daardoor niet op een terrein, waarop
wij, liberalen, volstrek niet thuis behooren
Bovendien het meest belangrijke feit is ge
bleken een storm in een glas water te zijn
éen lid van een kerk had een eigenaardig idee
waaromtrent de meer of mindere juistheid
eigenlijk niet ter beoordeeling staat aan hen
die in 't geheel niet tot zijn genootschap be-
hooren maar de kerkeraad deelde zijn
meening niet en kreeg tot belooning voor zijn,
wat zijne bedillers gelieven te noemen een
ruimer, standpunt een Seiteiihieb, dat hij «blijk
baar de consequentie der zaak niet heeft
aangedurfd."
Stel eens dat in eene vergadering eener
liberale kiesvereeniging een der leden een
onvrijzinnig standpunt of idee verdedigde,
waartegen de overgroote meerderheid krachtig
protesteerde, hoe zon men het dan vinden
wanneer daarvan op een dergelijke wijze mel
ding werd gemaakt als nu van zulke feiten op
kerkelijk gebied
Eene liberale kiesvereeniging houdt boven
dien meestal nog zijne vergaderingen in het
openbaar, een kerkeraad niet. Men grijpt door
zulke berichten dus in de huishoudelijke
aangelegenheden van genootschappen, die toch
elk volkomen recht hebben hun eigen zaken
te regelen, even goed als liberale vereenigin-
gen kunnen bepalen, wie zij als lid wenschen
toe te laten, ja dan neen.
Afgescheiden daarvan willen wij echter even
opmerken dat wij er zelfs niets ongewoons in
gezien zouden hebben, wanneer de bewuste
kerkeraad tegenover het meisje, dat aan een
openbare school werkzaam was, de houding
had aangenomen, door dat éene lid der kerk
aangegeven.
"Waar de verderfelijkheid der openbare school
aan die zijde wordt erkend en op allerlei wij
zen verkondigd, moet men, dunkt ons, conse
quent tot een maatregel komen als die werd
voorgesteld.
Het zou trouwens vrij wat beter zijn en
tot zuiverder toestanden leiden als men, een
maal een beginsel gehuldigd, dit doorvoerde
tot in zijne uiterste consequentie.
Maar bovenal, dunkt ons, dat wij liberalen,
die zoo krachtig ijveren voor volkomen scheiding
van kerk en staat, ons moesten onthouden vaD
bemoeiingen, waardoor wij ons begeven op een
terrein, dat het onze niet is en dat wij ook
krachtens onze vrijheidsbegrippen niet mogen
betreden.
Het schijnt echter dat sommige liberalen nu
eenmaal hun doctrinair standpunt maar niet
kunnen laten varen en, evenals die kerkeraad,
schrikken voor de consequentie van hun eigen
beginselen den tegenstander vrij te laten in
zaken, waarmee wij liberalen hoegenaamd niets
te maken hebben.
Zou dit soms een gevolg zijn hiervan dat
men nog veel te sterk het vrijzinnig liberaal
standpunt op politiek gebied verwart en
vereenzelvigt met het modern standpunt op
kerkelijk terreinen menigeen zich door
dat laatste te veel laat beheerschen bjj het
beoordeelen van het eerste
Dat zij den godsdienst op politiek terrein
brengen is onzen tegenstanders terecht tot een
ernstig verwijt gemaaktwij, die een staat
kundige taak te vervullen hebben, dienen ons
te wachten voor daden, die tegenovergesteld
gevolg zonden hebben.
Tram SchoondijkeBelgische grens.
II.
(Slot.)
Aannemende evenwel zegt het comité
verder in zijn adres aan de Tweede kamer
dat de gedelegeerde commissaris van de
maatschappij BreskensMaldegem in de mee
ning verkeeren kan, dat zijn macht zich
zoo ver uitstrekt dat hij zijn raad van
commissarissen als hors de cause kan be
schouwen en dat hij dus zonder machtiging
van dien raad, maar nogthans met voor
kennis en toestemming der voornaamste
aandeelhouders, hetgeen echter bij eene
maatschappij die slechts aandee-
len aan toonder heeft uitgegeven,
ook geenerlei waarborg aanbiedt,
de bewuste verklaring heeft gedaan en de ver
bintenis op zich heeft genomen, dan nog meent
het comité zeer te moeten betwijfelen, of daar
voor de totstandkoming der zaak verzekerd is.
Hij, die zich in deze de oorspronkelijke con
cessieaanvrager durft noemen, omdat hij in
1882, toen anderen zich reeds zeer ernstig met
de zelfde zaak bezighielden en daaraan reeds
veel tijd en geld besteed hadden, in aller-
haast, eene eenvoudige concessieaanvraag
zonder bjjvoeging van eenig plan of berekening
heeft gedaan die nimmer eenig poging heeft
aangewend om eene beschikking op zijne aan-
vrahg of een subsidie voor zijn zaak te ver
krijgen, en die alzoo in een tijdsverloop van
zeven jaar, geen teekenen van leven in deze
heeft gegeven, zal toch moeten billijken, dat
het comité den ernst zijner aanvraag meer dan
betwjjfelt en deze slechts aanziet als een zeer
afkeurenswaardig middel, aangewend om het
ontwerp in zijne geboorte fe smoren.
Door zijne nu gedane verklaring en aange
gane verbintenis bovengenoemd, is het comité
in die meening niet verzwakt, want de maat
schappij, die hij voorgewend heeft te vertegen
woordigen, erkent ze niet, andere waarborg
dan het masker waaronder in deze gehandeld
is bestaat er niet, en, wat meer ié, de geheele
aanbieding berust op eene bedriegelijke voor
waarde, die de aanbieder is er zelf mede
bekend ongetwijfeld niet vervuld zal worden.
Die voorwaarde toch is, blijkens de nota van
inlichtingen, dat: alle door het comité verkre
gen subsidiën van provincie, gemeenten en
polders hem, eventueelen nieuwen concessionaris,
moeten volgen.
Men mag veilig aannemen dat de provincie
Zeeland hare eens verleende bijdrage bij eenen
overgang der concessie uit beginsel niet zal
intrekken, doch voor hen, die met den geest
en den loop der stemmingen in gemeenteraden
en poldervergaderingen ten plattelande hekend
zijn, bestaat er geen de minste twijfel, dat het
meerendeel de overdracht hunner verbintenis
zal weigeren, en in dat geval vervalt ook de
subsidie van de provincie, die slechts verleend
is onder de speciale voorwaarde, dat de belang
hebbende gemeenten en polders samen 2660
zouden bijdragen.
De in deze gevolgde zeer afkeurenswaardige
gedragslijn van sollicitant, nieuwen concessio
naris, zou daarvoor zelfs niet het eenige
motief moeten zijn.
Zal ongetwijfeld dit de uitslag van den loop
der zaken zijn, dan is de aanbieder van zijne
verbintenis ontslagen en intusschen zal hij zijn
sedert 1882 beoogde doel »het doen onderblijven
der zaak", bereikt hebben.
Een nieuwe poging daartoe is naar het ge
grond vermoeden van het comité nog onlangs
aangewend, door aan den vooravond van de
opening der tegenwoordige zitting uwer ver
gadering, waarin naar aller verwachting de
onderwerpelijke subsidie-aanvraag dadelijk aan
de orde zou gekomen zijn, eene totaal onzinnige
voorloopige concessie-aanvraag voor een
lokaal spoor door denBraakman te doen of althans
»het gedaan zijn dier aanvraag" in alle nieuws
bladen van Nederland te vermelden, om met
dat bericht nog tijdig invloed op de beslissing
uwer vergadering uit te oefenen 11
Het comité begrijpt volkomen dat Z. E. de
minister van waterstaat, na de aan Z. E. ge
dane schijnbaar serieuse aanbieding, niet
anders dan een ongunstig advies op zijne
subsidie-aanvraag kon geven, doch hoopt dat
Z. E. en uwe vergadering na kennisneming van
de hierboven gegeven inlichtingen, die noode
door het comité zijn neergeschreven en die wel
verder zouden kunnen worden uitgebreid en
met officieele bewijzen gestaafd, zal inzien dat
in deze tramgeschiedenis, een menigte listen
verborgen liggen, die ten doel hebben de goede
trouw van Z. E. den minister en van uwe
vergadering te misleiden, om langs dien weg
de zaak te doen onderblijven.
Een geheel ander geval zou het geweest
zijn, indien niet een particulier, maar de maat
schappij Breskens—Maldegem zelf den wensch
te kennen gegeven had, om de lijn Schoon
dijkeGrens aan te leggen mits ondef
verbintenis zulks te doen( zelfs
indien niet alle de door het comité
verkregen subsidiën haar moesten
volgen.
Dan eerst zou naar het oordeel van het comité
de tot standkoming der zaak verzekerd zijn.
Op vorenstaande gronden verzoekt het comité
Z. E. den minister van waterstaat en de ka
mer als nog het door het comité gevraagde!
subsidie tot een bedrag van 3500 's jaars
gedurende tien achtereenvolgende jaren té
verleenen.
De St. Crt. deelt een besluit mede '29 Aprilj
in naam van Z; M. Willem III genomen; waarbjj
de raad van state heeft besloten
lo. met wijziging van het kon. besluit vaii
25 April 1889 no 6 te bepalen dat, alvorens
het ontwerp van wet tot benoeming van eene
regentes van het koninkrijk, in de bij dat be
sluit bedoelde vereenigde vergadering der Staten -
generaal wordt aangeboden, aan de Hooge
vergadering zal worden voorgesteld een besluit
te nemen, waarbij wordt verklaard dat het
in art. 38 van de grondwet omschreven geval
heeft opgehouden te bestaan
2o. de ministers van binnenlandsche zaken
en van justitie te machtigen evenbedoeld voor
stel aan de vereenigde vergadering der Staten»
generaal aan te bieden.
Het besluit is gecontrasigneerd door de
ministers van binnenlandsche zaken en van
justitie.
Het N. v. d. D. schrijft
De pers heeft Zaterdag, op gezag van eeü
gemeenschappelijke Baagsche bron, het verblg-