N°. 93.
132" Jaargang.
1889.
Yrijdag
19 April
Middelburg 18 April.
Deze courant verschijnt dagelijks;
met uitzondering van Zon- en Feestdagen;
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.2
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën: 20 cent per regel. Bij abonnement lager.1
Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop
betrekking hebbende dankbetuigingen: van 17 regels 1.50
iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
MDDELBl lil.M III HINT.
Thermometer. i Agenten te YlisaingenP. G. de Vet Mestdagh Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te KrainingenF. v. d. Peijl, te ZierüzeeA. C. de Mooij en te TholenW. A. van
Middelburg 18 April. vm. 8 u. 47 <*r. i Nieuwenhuijzen. Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook het algemeen advertentie-
in. 12 u 53 gr. av. 4 u. 51 gr. F° i bureau van Nijgh Van Ditmae te Botterdam, en de firma B. van dek Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan.Hoofdagenten voor het
Verwacht w' wind. Buitenland: te Parjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger, voor België A. Ghosjean Co. te Brussel.
Advertentiën
moeten des namiddags te een uur
aan het bureau bezorgd zijn, willen
j zij des avonds nog worden opgenomen
Maandag a., tweeden Paaschdagverschijnt
geen nommer der Middedhnrgsche. courant.
Voor de 40 weezen en 10 we
duwen van Belgische loodsen
te Vlissingen, slachtoffers van de schipbreuk
bij Schouwenbank, overhandigde de heer
J. J. Ceulen ons Dog 15.42, makende
met de vroegere gemelde en door ons aan
de commissie overgemaakte som van/667.535,
een totaal van 682.955.
Het voormalig vijfde distriet van Zeeland
in vogelvlucht bekeken.
Losse opmerkingen uit de pen van een Oud-Zeeuw.
Het weer was wel niet uitlokkend, doch ik
was te Antwerpen en kon den lust niet weer
staan, om eens een kijkje te gaan nemen in
het vijfde district, dat ik in vroeger jaren zoo
dikwijls had bereisd en niet meer gezien had
sedert de beide spoorwegen dat gedeelte van
Nederland doorsnijden.
Met den nog zoo primitieven spoortrein, door
het land van Waes, weldra te St. Nicolaas
aangekomen, veranderde ik daar van trein en
nam ik plaats in een zeer netten salonwagen
van de spoorweg-maatschappij MechelenTer-
neuzen, die mij weldra aan het Nederlandsche
grenskantoor Hulst bracht, waar ik besloot den
ochtend door te brengen en het te vergelijken
bj wat ik mij daarvan nog van vroeger her
innerde.
Te Hulst heeft de spoorweg weinig levendig
heid en vertier aangebracht; ik zag daar eenige
prachtige huizen, den nieuwen toren op de
kerk, doch geen levende ziel op straat. Fa
brieken zijn er niet, en toch: wat zou daar
b. v. eene suikerfabriek goed kunnen bestaan!
Het kapitaal is daar ruimschoots voorhanden,
doch de ondernemingsgeest ontbreekt geheel,
zoo verzekerde men mij. Het was mij dan ook
eene ware verlichting, toen de tijd daar was,
dat de trein mij verder zoude voeren naar
Axel. Onder weg bedacht ik mij evenwel,
en besloot door te stoomen naar Terneuzen.
Wat werd ik daar aangenaam verrast door
de drukte, die reeds dadelijk bij aankomst
aan de loskaden, tegenover het station gelegen,
valt waar te nemen. Wat een verandering buiten
vroeger Die drukte trok mij aan, en ik besloot
daarom de zoogenaamde loskade eens van
naderbij te gaan bezien. Maar hoe daar te
komen Overal rails, overal rondrijdende
locomotieven met waggonsdit alles maakte
het gaan tot een echt gevaarlijken tocht. Is
het dan ook te verwonderen, vroeg ik mij af,
dat men telkens hoort van ongelukken, van
menschen die overreden worden Waarom
wordt daar niet van den rijweg naar de kaai
een brug geslagen, waaronder locomotieven en
waggons zich kunnen bewegen Dan was men
ten minste zijn leven veilig, en kon het stations
terrein voor het publiek gesloten worden. Enfin,
ik kwam levend op de loskade, en zag ook daar
niets dan beweging, twee kranen en de noodige
menschen bezig met het lossen van erts, daar
naast nog een stoomschip, dat niet kon lossen,
omdat het niet aan de kade kon komen. Terder
op een groote stoomboot met jjzer geladen, en
de kade reeds vol met allerlei goedereneene
stoomboot, wol lossende, die direct op waggons
geladen werd; (men zeide dat dit een der
booten was, die geregeld twee maal 's weeks
op Londen varen), verder weder eene stoomboot
met ijzer, een zeilschip briquetten ladende naar
Brazilië, en bovendien twee stoomschepen
naast elkaflr met ijzererts, waarvan het buitenste
ook geen plaats aan de kaai kon bekomen.
Yerder op zag ik groote stapelplaatsen van hout,
waarvoor drie groote zeilschepen in lossing.
Neen, ik herkende Terneuzen niet meer. Overal
bedrijvigheid, hard werken door de werklieden,
die met zegevierende gezichten mij aanstaarden,
alsof ze wilden zeggen, dat doen wij nu hier,
en dat kan bij jou niet gebeuren.
Wat mij evenwel bijzonder trof was de pri
mitieve inrichting der kade. Zooveel beweging
en vervoer, en dan nog zoo armoedig alles
ingerichtMij dachtde regeering kon dat toch
wel beter doen, want de havengelden, sluis-
gelden, loodsgelden, telegrammen en briefporten,
accijnzen enz. zullen toch wel aardig wat op
brengen, en ik besloot hieromtrent eens nadere
inlichting in te winnen. Hierover dus later.
Terugkeerende op mjjne schreden volgde ik
den kanaalarm en toog stadwaarts, maar welk
een ander aanzien had Terneuzen gekregen.
Een flinke weg leidt naar de stad, (vroeger
had men zeelaarzen noodig om er heen tc
komen)een flinke brug heeft het smalle brug
getje vervangen, rechts zijn nette huizen verre
zen, en aan den overkant is de wal weggegraven,
zoodat men de stad tot aan het stadhuis kan
binnen zien.
Ook aan de brug over het kanaal heerschte
bedrijvigheid, want ook daar lag eene stoom
boot kolen te lossen, en aan den overkant was
een nieuwe rij huizen verrezen, (de zoogenaamde
Sturmkade). Ik was verwonderd over al wat
ik gezien had en kon dan ook niet nalaten
tegenover een goeden bekende aan mijne ver
bazing lucht te geven over den grooten vooruit
gang en de bedrijvigheid van Terneuzen.
De man was het ook volkomen met mij eens,
maar hij voegde aanstonds daaraan toe
»Gij moet echter niet denken, dat die vooruit
gang op alle gebied zoo isals gij den boel
bier maar eens beter kendet, dan zoudt gij ook
wel anders praten."
Die meening werd direct bevestigd door
een ander, iemand die zich bijzonder spraak
zaam toonde. Toen hj mijne vraag of hij een
inwoner van Terneuzen was bevestigend had
beantwoord, vroeg ik hem op den man af op
welk gebied dan geen vooruitgang was, en hij
antwoordde mij wel op elk gebied. Het ge
meentebestuur en de echte Terneuzenaars zijn
hang, dat de vreemdelingen daar zullen komen
regeeren; ze doen daarom niets voor den handel.
Al woont iemand, die niet te Terneuzen geboren
is, daar ook 50 jaar, dan zeggen ze toch, b. v.
bj verkiezingen of dergelijke gelegenheden
»Ja maar, dat is een vreemdeling." Daarom
zitten in den gemeenteraad, op eene enkele
uitzondering na, geen handelsmannen maar wel
personen bij wie het oude zuurdeesem nog
de overhand heeft. U kunt wel begrijpen, dat
van hen voor den vooruitgang weinig of niets
is te wachten. Nog dezer dagen gaf zelfs het
dagelijksch bestuur wêer een bewijs van zijn
eigenaardige ideëen door een allerzonderlingste
voordracht in te dienen voor lid der plaatselijke
schoolcommissie. Hier, evenals overal, hebben
tegenwoordig de onontwikkelden, de onkundi
gen voor het grootste deel den meesten invloed.
En zij zien niet in dat het belang der gemeente
en dus ook dat van hen zei ven meebrengt
den handel zooveel mogelijk te bevorderen,
alles te doen om goede loskaden te verkrijgen,
eene betere haven, eene tweede groote sluis, eene
verbeterde gemeenschap met Vlissingen, eene
verbinding met het vierde district, eene goede
straatverlichting. Van dat alles hoort men
niets. Aan kerken ontbreekt het hier niet,
die heelt men in soorten; behalve eene hervormde
en eene katholieke, is er eene afgescheidene, eene
doleerende en nog een van zulk soort,omniet
te spreken van de voorgangers, die den geest
hebben en dan hier of elders prêeken. Op dat
gebied zijn we hier wel bezorgd.
Ik had den moed niet verder te vragen,
maar besloot liever te trachten uit meerofficieele
bronnen eenig meer licht te putten. Het resul
taat hiervan meld ik in een volgenden brief.
De pers en het ontwerp tot wijziging
der schoolwet.
De hoofdorganen der anti-liberale partijen
laten zich heslist gunstig uit over het door
de regeering ingediende ontwerp tot wijziging
der wet op het lager onderwijs.
De Tijd schreef gisteren, na op de voorge
stelde wijzigingen te hebben gewezen, aan het
slot zijner beschouwing
»Het spreekt wel van zelf, dat ons de tjjd
tot het bestudeeren van het ontwerp der re
geering en het vergelijken van het daarin
aangenomen stelsel van subsidieering enz., met
andere mogelijke wijzen tot redres van grieven,
tot dusver geheel ontbroken heeft. Niettemin
schromen wij niet, reeds nu te verklaren, zon
der vrees later op deze algemeene uitspraak
te moeten terugkomen, dat de indruk, welken
het ministerieele ontwerp op ons gemaakt
heeft, een zeer gunstige is. Zonder ideale toe
standen in het leven te roepen, en zonder de
meeste hoofdbeginselen van onze wetgeving
op het stuk van onderwijs omver te halen,
poogt het op ernstige en practische wijze aan
veel bestaande grieven te gemoet te komen.
Het doet dit op gronden van billijkheid, zon
der noodeloos te verbitteren, zonder ergens de
belangen van het volksonderwijs uit het oog
te verliezen of aan de schatkist overdreven
zware lasten op te leggen. Wij houden ons
dan ook overtuigd dat de regeering bij de ge-
heele rechterzijde behoudens, natuurlijk, het
recht van welwillende critiek op ondergeschikte
punten sympathie en steun zal vinden,
terwjjl wij ook van de meest tot oordeelen
bevoegde liberalen welke niet gebeel door
partijgeest verblind zijn, durven hopen dat de
hooge billijkheid van de voorgestelde finan-
cieele regeling door hen zal erkend, en dat
vele andere bepalingen, als zijnde in het waar
achtig belang van ons volksonderwijs, door hen
zullen toegejuicht worden."
De Standaard meent dat dit voorstel strekt
tot beëindiging van den schoolstrijd.
«Tot beëindiging niet door den een aan den
ander op te offerenniet door den druk te
verplaatsenniet door de tegenstanders van
onze Christelijke scholen te bemoeilijken of te
verongelijken. Integendeel. Zelfs aan door hen
geopperde bezwaren komt hij tegemoet. Zijn
streven is niet slechts het Christelijk, maar elk
onderwijs te verbeteren en meer algemeen te
makende financieele lasten dragelijker te
doen zijn en meer gelijkelijk te verdeelenaan
allen meer vrijheid van beweging te verschaffen.
Niet alsof door dit wetsvoorstel aan al onze
wenschen voldaan ware. Dat is onder onze
tegenwoordige grondwet onmogelijk.
Maar dit ontwerp brengt ons een grooten
stap vooruit, omdat het rechtsgelijkheid in
beginsel eerbiedigtomdat het de verplichting
der ouders om zelve in het onderwijs te voor
zien op den voorgrond steltomdat het de
vrijheid erkent van de regeering om goede
scholen, al zijn ze van eene godsdienstige rich
ting, te steunen; omdat het de ontwikkeling
der vrije school voorbereidt en bevordert."
Het Handelsblad, van de groote liberale bladen
nog het eenige, dat een voorloopig oordeel over
het ontwerp uitspreekt, begint met de opmer
king dat de regeering zich op dit punt waarlijk
niet overhaast heeft. Een jaar op eenige
dagen na heeft zij laten voorbijgaan alvorens
het wetsvoorstel iu te dienen, dat zij vooraan
op de Ijst van hare werkzaamheden had ge
plaatst de herziening van de wet op het lager
onderwijs.
En thans doet zij dit, zeker niet zonder voor
dacht, juist vlak voor de verkiezingen der
Provinciale staten. Na de schier algemeene
veroordeeling, zelfs onder eigen aanhangers, van
de mislukte poging om de kiestabel der Pro
vinciale staten te verknippen, wordt zeer
begrijpelijk de herziening der onderwijswet
aangegrepen om de ontstemde gemoederen gerust
te stellen, de troepen, die ongeduldig werden,
weder onder het vaandel te vereenigen, en de
unietusschen anti-revolutionairen en katholieken
te herstellen, waarin de beweging over de
legerkwestie een zeer bedenkelijke scheur had
geslagen.
Wijl het ingediende ontwerp nu een eerste
stap is om aan de wenschen der vijanden van
het openbaar onderwijs te voldoen, verdient zij
ernstige en nauwgezette overweging.
Vooral bij de Eerste kamer ligt de sleutel,
die de poorten van de schatkamer der wetten,
het Staatsblad, voor de regeeringsvoordraeht
moet openen.
Het lot der herziening is dus in handen van
de liberale partij. Behoort zij bereid te zijn de
verantwoordelijkheid voor haar oordeel te dra
gen, dat oordeel moet op een onpartijdig on
derzoek der voordracht steunen. Besliste
tegenstand kan tot een ernstig conflict leiden:
bjj eenparige afkeuring van hare zijde, zoo in
de Tweede als in de Eerste Hamer, wordt deze
poging tot oplossing der schoolquaestie een ijdele
onderneming.
Kan de liberale partij het echter met hare
beginselen overeenbrengen zich, in hoofdzaak
althans, met de voordracht te vereenigen, dan
wordt niet alleen een conflict vermeden, maar
tevens aan den schoolstrijd wellicht voor ge-
ruimen tijd een einde gemaakt. Zulk een uit
komst kan van onberekenbaren invloed zijn
op onzen staatkundigen toestand. Het is im
mers vooral de schoolquaestie, die de anti
liberalen thans bijeenhoudt, trots hun velerlei
geschillen en verschillen over andere gewichtige
vraagstukken van den dag. Een geheel veran
derde partijverdeeling kan uit >de tempering
van den schoolstrijd", gelqjk het genoemd is,
worden geboren. Ook daarom is het voor de
liberale partij van het hoogste gewicht, de
regeeringsvoordraeht nauwkeurig te overwegen
en de gevolgen van aanneming of verwerping
met de meeste zorg na te gaan.
Hierna maakt het blad eenige opmerkingen
over de eerste gedeelten der toelichting.
Eerstens is het verwonderd dat de regeerÏDg
ook thans even als zij bij haar eerste optre
den in Mei 1888 heeft gedaan spreekt van
de belemmeringen die tot nog toe aan de ont
wikkeling van het vrije onderwijs in den weg
staan.
Belemmeringen Eenige regels later lezen
wij, hoe »het bjzonder onderwijs een zoodanige
uitbreiding beeft verkregen dat nu meer dan
27 pet. van de schoolgaande kinderen een bij
zondere school bezoeken". De regeering vindt
daarin een aanleiding voor »den wetgever, die
het volksonderwijs wil behartigen", met dien
toestand rekening te houden. Nog een andere
gevolgtrekking ligt echter voor de handeen
onderwijs, dat zich aldus heeft kunnen uitbrei
den, moet al zeer weinig belemmering hebben
ondervonden. Waar de bijzondere school, tegen
den al zoo hoog opgegeven druk in, dermate
is gegroeid, is daar die druk inderdaad zoo
ernstig geweest
Dan vraagt het blad waarom de regeering
steeds spreekt van het vrije onderwijs, in plaats
van bet bijzonder. Is dan het openbaar onder
wijs niet vrij
De voordracht herat verder gewijzigde arti
kelen omtrent het technisch gedeelte der school-
inrichting, die grootendeels buiten den partij
strijd staan. Zij betreffen de kosten, welke de
staat draagt in de uitgaven voor de lagere school,
de gelijkheid of evenredigheid van schoolgeld,
de vergelijkende examens voor de hoofden van
scholen, de eischen voor de acte-examens. Over
deze onderdeelen kan men bij alle verschil van
richting zeer wel dezelfde meening zijn toege
daan, en bij gelijke richting volstrekt niet
denzelfden weg uitgaan. Zoo zijn onder de
liberalen reeds voorstanders en tegenstanders
van evenredige schoolgeldhefBng opgetreden.
Dergelijke vraagstukken zullen zeker niet over
het lot der voordracht heslissen.
Van geheel anderen aard zijn echter de voor
stellen die het hart der schoolkwestie raken
als het subsidieeren van het bijzonder onderwijs,
ook dat van kerkelijke richting, en de vermin
dering van het aantal onderwijzers in verhouding
van het getal schoolgaande kinderen. Daar
rijzen de kardinale bedenkingen de vragen, of
uit de openbare kas andere dan voor alle toe
gankelijke schulen ook maar ten deele mogen
worden bekostigd, en of het volksonderwijs niet
ernstig zal worden benadeeld door de eischen
geringer te stellen.
De regeering heeft reeds berekend, dat de
uitvoering harer denkbeelden den staat, die nu
ruim 28^ ton gouds voor het lager onderwijs
bijdraagt, slechts ton meer zal kosten.
Waarlijk geen overwegend hoog cijfer, als
daarvoor, zonder schade voor de ontwikkeling der
natie, de vrede tusschen de strijdende partijen
op het gebied van het schoolwezen kan worden
bezegeld. Zij komt tot dat cijfer door de hij-
dragen van den staat voor het openbaar onder
wijs met ruim 4 ton te verminderen, teneinde
aan het bijzondere ruim 8§ ton te kunnen
toewijzen.
Bij de beoordeeling van de voordracht op die
punten komen vooral deze vragen ter sprake
uilen de geldelijke bezwaren niet stellig ont
zaggelijk veel drukkender worden, als men,
door toelagen van rijkswege uit te loven, de
stichting van honderden, wellicht duizenden,
bijzondere scholen uitlokt En zal, wat de
hoofdzaak is, het peil van het volksonderwijs
niet op zeer bedenkelijke wijze dalen, wanneer,
om aan die geldelijke bezwaren het hoofd te
bieden, men op de inrichting van het openbaar
onderwijs steeds meer zal moeten beknibbelen
In eene nadere beschouwing komt het blad
later op dit ontwerp terug.
Het Dagblad van Z.-H. en Or. merkt op dat
het ontwerp van groote gematigdheid blijk geeft.
Niet aan het maximum der eischen van de
voorstanders van het bijzonder onderwijs werd
voldaan, al heeft de regeering ook meer dan de
bevrediging van het minimum geschonken.
Het wetsvoorstel ademt, zegt het blad verder,
een geest van verzoening, welke moet worden
geroemd, terwijl in geheel de voordracht het
streven openbaar wordt om de zaak van de
volksopvoeding, van de volksontwikkeling te
bevorderen, doch en daarin ligt de verdienste
van het ontwerp langs den weg der gelijk
heid en der rechtvaardigheid, dat wil zeggen
door een einde te maken aan het sluitend
onrecht, 't welk in het staatsmonopolie op
onderwijsgebied gelegen was.
Wel werd tot hiertoe in theorie de vrijheid
van het bijzonder onderwijs erkend, maar prac-
tisch bestond die niet, in zoover als de concur
rentie met bet staatsonderwijs door bet vrije
onderwijs onder zeer bezwarende verhoudingen
werd gevoerd.
De herzieningswet maakt aan dien toestand
een einde. De rechtsgelijkheid op onderwijs
terrein wordt, in beginsel, erkend en ge
handhaafd.
Voortaan zal toch aan de bijzondere scholen,
ook al dragen die een godsdienstig karakter,
eene geldelijke tegemoetkoming worden ver
leend, en zulke op denzelfden voet als de ge
meentescholen worden gesteund.
Na aanhaling van de voornaamste wijzigingen,
die het ontwerp beoogt, besluit het Dagblad
zjn opstel, onder den titelDe eerste indruk,
met deze regelen
Onze zeer vluchtige blik op de herzieningswet
schonk ons een alleszins gunstigen indruk.
De toelichting der wet is sober en zaakrijk.
De ministerlaatde feiten spreken, en beroept zicb
telkens op de ondervinding. Het gezonde begrip
van recht beheerscht zijne wetsvoordracht.
Zonder alles te geven, wat wel eens verlangd
werd, schenkt deze wet genoeg om de sympathie
van alle vrijheid- en rechtlievenden te verdienen.
Uittartend is ook deze wet in geenen deele. De
gevoeligheid der minderheid van ons volk, die
aan het staatsonderwijs blijft gehecht, wordt,
dit eischte trouwens het recht, naar eisch ont
zien. De hoofdbeginselen der tegenwoordige
onderwijswetgeving, altijd voor zoover die
beoogen om de vorming van een goed onder
richt geslacht te verzekeren, worden bewaard.
Op den steun ook van die liberalen, welke van
tegemoetkoming blijk willen geven, mag, dunkt
ons, door den minister rekening worden gemaakt.
Bij de Eerste kamer zal de wet, blijft onze
senaat aan zijn vroeger geuite meening getrouw,
niet stuiten op een onbedwingbaren tegenstand.
Van 't standpunt eener verzoenende staatkunde
geeft de bazuin van dit wetsontwerp geen on
zeker geluid. Het zal daarom weerklank vinden
bij de meerderheid der natie, welke zich over
deze wetsvrucht van de stembuszegepraal van
Maart 1888 van harte verheugen kan.
Uit de memorie van toelichting op het wets
ontwerp tot wijziging der wet op het lager
onderwijs bljkt dat, volgens het voorstel der
regeering, voor geldeljken steun uit de staats
kas alleen in aanmerking komen die bijzondere
scholen, welke onder het bestuur staan van
eene instelling of vereenigiug, die rechtsper
soon] jkheid bezit. Bij de wet van 30 December
1887 (Staatsblad no. 259is dezelfde beperking
aangenomen, waar het betreft vrijstelling te
verleenen van grondbelasting. Niet alle de in
een bijlage vermelde scholen zullen thans vol
doen aan die voorwaarde, doch voor zooverre
de oprichting daarvan een gevolg is van de
begeerte der ouders om hunne kinderen eene
opvoeding te geven zooals zij verlangen, is het
naar het oordeel der regeering wenschelijk dat,
wil men op de bjjdrage aanspraak maken, de
ouders en andere belanghebbenden eene veree-
niging oprichten en daarvoor rechtspersoonlijk
heid verkrjjgen.
Verder moet op die scholen onderwijs worden
gegeven in de gewone vakken van lager onder
wijs, vermeld onder ak van artikel 2 der wet,
hoewel natuurljk het geven van onderwijs
daarenboven in een of meer der vakken, ondei*
lt van dat artikel genoemd, de aanspraak op
de bijdrage niet verloren doet gaan.
Ook moet de school voldoen aan de eischen,
die gesteld worden voor eene gewone openbare
volksschool, en daarom is de bepaling opge
nomen, dat er minstens negen schooltijden per
week moeten zjn, welk cjfer verkregen wordt,
ook al wordt er Woensdagmiddag en Zaterdag
geen school gehouden. Dit voorschrift komt
overeen met dat, in de Engelsche wet opge
nomen, doch met dit onderscheid, dat in even
bedoelde wet de duur der school in uren per
jaar is uitgedrukt, terwjl hier per jaar een
minimum van schooltjden per week wordt
voorgesteld. Voor eene goede controle van
rjkswege verdient het stelsel van schooltjden
de voorkeur.
Geljk de openbare komt ook de bjzondere
school, waarvan de opbrengst der schoolgelden
eene inkomst oplevert van gemiddeld 25 of
meer per leerling en per jaar, voor de ver
goeding niet in aanmerking.
Van de vergoeding wordt bovendien de bj
zondere school uitgesloten, wanneer lo. het
aantal leerlingen minder dan 25 bedraagt, 2o.
het aantal onderw jzers langer dan zes achtereen
volgende maanden van het kalenderjaar, niet
voldoet aan de eischen in de artt. 23 en 24
voor de openbare school gesteld.
De regeering meent daaraan, wat betreft de
uitsluiting sub 1 bedoeld, nog te moeten toe
voegen, dat er een minimum moet bepaald
worden voor het aantal kinderen, dat de school
bezoekt, om aanspraak te geven op eene bjdrage.
Zj heeft het getal van 25 hier aangenomen.
Dat getal is natuurljk eenigszins willekeurig,
doch voor een kleiner aantal kinderen pleegt
men, behalve waar het zeer vermogenden geldt,
niet over te gaan tot het oprichten van eene
bjzondere school.
Bj het opleggen der verplichting dat het
aantal onderwjzers moet voldoen aan de eischen,
in de art. 23 en 24 gesteld, is het noodig
rekening te houden met het voorkomen van
vacatures, waarin niet altjd onmiddelljk kaq