N°. 75. 132e Jaargang. 1889. Vrijdag 29 Maart. Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regel. Bij abonnement lager. Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen: van 17 regels f 1.50; iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg 28 Maart* DORDT EN ROME. MIDDELBURG Tliemomeief. Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te TholenW. A. van Advertentiën Middelburg 28 Maart. vm. 8 u. 41 gr.; Nieuwenhuijzen.Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook het algemeen advertentie- j moeten des namiddags te een uur m. 12 u 47 gr. av. 4 u. 47 gr. F j bureau van Nijgh Van Ditmae te Rotterdam, en de firma B. van dek Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan.Hoofdagenten voor het aan het bureau bezorgd zijn, willen Verwacht Verand. wind. i Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daübe Cie., John F. Jones, opvolger, voor België A. Gros je an Co. te Brussel, i zij des avonds nogworden opgenomen Men herinnert zich zeker wel, hoe onlangs, in den strijd tusschen prof. Spruyt en jhr mr A. F. De Savornin Lohman, door laatstge noemde het bondgenootschap met de katholieken werd verdedigd met een beroep op Kalvijn. Zelfs dr Schaepman, die zich'in den strijd mengde, kwam zijn vriend te hulp om aan te wijzen, waar de aangehaalde woorden van Kalvijn te vinden waren. Nu was dat beroep op Kalvijn volstrekt niet nieuw. Reeds bij de verkiezingen voor de Tweede kamer in Maart van het vorig jaar behandelde de Standaard in een hoofdartikel de vraag of het geoorloofd was voor een anti-revolutionnair man om op een katholiek te stemmen. De vraag werd natuurlijk bevestigend beant woord. En naar aanleiding daarvan werdo. a. het volgende gezegd »Maar Kalvijn vertrouwt ge dan toch wel, niet waar En wat heeft Kalvijn gezegd diezelfde Kalvijn, die feller dan iemand de kerk van Rome bestookt heeft? Hij sprak het luide uit: »Ik sta vierkant tegen Rome. Maar als de strijd tegen ongeloof en revolutie gaat, is desnoods Rome mijn bond genoot." Nu heeft dezer dagen de heer dr. A. J. Th. Jonker, gewezen predikant te Rotterdam, blijkens een door ons ontvangen werkje, geti teld Kalvinistische ingenomenheid met Rome aan Kalvijn zeiven getoetstonderzocht öf en in hoever men recht heeft, met Kalvijn's gezag het staatkundige bondgenootschap tusschen anti-revolutionnairen en ultramontanen te dekken. En hij is tot de ontdekking geko men dat de Standaard en de heer Lobman in deze wêer een bijzonder staaltje hebben gegeven van hunne eigenaardige om het zachtste woord te gebruiken wijze om de zaken voor te stellenen woorden en toestan den te verdraaien zooals het in hun kraam te pas komt. En dr Schaepman doet daaraan natuurlijk mee. De heer Jonker maakt de volgende opmer kingen lo. Dat, in het algemeen, blijkens het in't oog loopend verschil tusschen wat Kalvijn inderdaad zegt en hetgeen De Standaard bem laat zeggen, zulk een gebruik van des Hervormers woord op zijn minst zeer bedenkelijk mag heeten, en weinig geschikt om vertrouwen te wekken op de eerbiedige nauwgezetheid, waarmede men van die zijde te werk gaat, als het een beroep geldt op een gezag, zóó gewichtig als dat van Kalvijn; welk beroep dan vooral zoo nauwgezet mogelijk dient te geschieden als hun, wier instemming men beoogt, de gelegenheid tot het instellen van een vergelijkend onderzoek ontbreekt, of ook, in goed vertrouwen, een dergelijk onderzoek door hen ten eenenmale overbodig geacht wordt. 2o. Dat bij deze aanhaling een tusschenzin is weggevallen, door Kalvijn zelf na de ver zekering, dat hij het zijn plicht acht Rome te bestrijden, tusschen haakjes geplaatst, welke tusschenzin echter in dit verband niet van be- teekenis ontbloot is. Hij luidt aldus »Want ik kan de kerk Gods niet anders bouwen dan oorlogvoerend tegen hen, die haar trachten te verwoesten." Blijkens het verband zijn hier de roomschen bedoeld. Zou iemand die zóó spreekt, ooit eene politieke verbintenis met menschen, welke hij als kerkverwoesters beschouwt, voor den opbouw der kerk heilzaam geacht hebben Of vinden onze nieuwerwetsche Kalvinisten het geoorloofd, de belangen der kerk aan het jagen naar staatkundigen invloed ten offer te brengen 3o. Dat Kalvijn enkel gewaagt van het »sparen" der roomschen in een bepaald geval, terwijl de Standaard hem laat verklaren dat hij desnoods bereid is als bondgenoot" van Rome op te treden. 4o. Dat het toch waarlijk niet aangaat, ge lijk hier geschiedt, de liberale partij met de in dit citaat bedoelde personen gelijk te stellen. Zou Kalvijn de staatkundige liberale partij, gelijk zij thans in ons vaderland bestaat en door vele rechtzinnige christenen gesteund wordt, hebben willen verwijten, wat hij een oogenblik te voren van de Libertijnen zegt»dat er nog nooit zulke afschuwelijke monsters zijn geweest", of wat hij een oogenblik later verklaart»dat zij het geweten als met eene slaapziekte ver- dooven en geen enkel onderscheid meer tus schen mensch en dier overhouden De voornaamste oneer van deze klinkende aanha ling, die zeker haren invloed op vele Kalvi- pistische kiezers niet zal gemist hebben, ligt hierin, dat het onderscheid tusschen staatkun dige en godsdienstige Libertijnen is voorbijge zien. Er waren, ten dage van Kalvjjn, te Genève Libertijnen, die eene staatkundige partij vormden; eerst den hervormer steunden, maar zich later tegenover hem stelden uit zeker patriotisme den invloed van Frankrijk poogden te steunen, en na een tijd lang in den raad eene rol ge speeld te hebben, allen invloed verloren. Er waren anderen, die insgelijks Libertijnen heet ten, maar als leden van een godsdienstige sekte, als aanhangers van zeker pantheïstisch stelsel, dat eenige verwantschap met de opvattingen der Wederdoopers scheen te hebben, en dat verliep in allerlei geestdrijverij. Deze sekte, waarvan de eigenlijke oorsprong in het duister ligt, kwam het eerst in ons vaderland op, breidde zich van hier over Frankrjjk uit, en trachtte ook in Genève vasten voet te krijgen. En 't is tegen haar, dat Kalvijn het geschrift richtte, waaraan het Standaarde,itaat ontleend is. Volgens de gewone opvatting hebben ook de hoofden van deze godsdienstige sekte mee de hand gehad in de woelingen, door de eerst genoemde staatkundige partij in Genève aan gericht maar dit is in den laatsten tijd door deskundigen tegengesproken, en doet hier ook niet ter zake. Gelijk reeds uit den titel blijkt is het hier besproken tijdschrift gericht tegen »de fanatieke en dolle sekte der Libertijnen, die zichzelf ook Spiritualisten noemen". En de gansche inhoud handelt over godsdienstige geschilpunten, geschilpunten die immers, blij kens het bondgenootschap door de anti-revolu tionnairen met de Roomschen gesloten, hij het maken van politieke manoeuvres niet, of al thans bijna niet, ter sprake behoeven te komen. Terwijl alzoo, zegt de heer Jonker, ten slotte de hier bedoelde indrukwekkende Kalvinisti sche aanhaling ons niet tot de overtuiging vermag te brengen, dat het aangaan van een verbond met de Roomschen op des hervormers goedkeuring kan hopen, laten wij thans nog eenige uitspraken van Kalvijn volgen, waaruit blijken kan dat het veeleer in zijn geest is, op dit punt buitengewone omzichtigheid in acht te nemen en van samenwerking met Rome zich te onthouden. »Wij hebben thans", zoo schrijft hij uitdruk kelijk, »geen gevaarlijker vijanden dan de Room schen". Hieruit volgt dat hij de libertijnen althans minder gevaarlijk achtte dan deze. En zou hij zich dan met de Roomschen tegen de libertijnen hebben willen verbinden Of zou hij een samengaan van zijn volgelingen met deze allergevaarlijkste vijanden niet gevaarlijk geacht hebben Elders kan men hem hooren verklaren Indien wij ons heil waarlijk willen bevorderen en voorspoed wenschen te verkrijgen, moeten wij niets ondernemen zonder Gods goedkeuring en geen overleggingen maken, die God zelf ons niet door Zijn woord en door Zijn Geest heeft aangewezen". Indien iemand onder den invloed der Room schen komt, zal hij zich, volgens Kalvijn, nau welijks rein voor den Heer kunnen bewaren, reeds de nabijheid dier menschen brengt besmetting te weeg. Wanneer het hun er om te doen is, om door listen en trouweloosheid in het verderf te storten, achten zij niets ongeoorloofd. Zij zijn ijveraars voor den buik. En zjj strjjden niet zoozeer voor hun altaren als voor hun haardsteden om te zorgen dat het fornuis goed heet is. Hoor Hoor >Overmits wij heden zien", zoo klinkt het op eene andere plaats, »dat de Roomschen en de vij anden der waarheid altijd in hinderlaag liggen, en elke gelegenheid aangrijpen om de leer der zaligheid door hun smaadredenen te hekelen, en den Naam van onzen Heer Jezus Christus te beleedigen, past het ons om des te waakza mer te zijn, opdat wij hen niet in de gele genheid stellen ons kwaad te doen." Wij willen den heer Jonker niet volgen in zijne verdere aanhaling van lieflijkheden, door Kalvijn, een man van gezag, naar het blijkt, den Roomschen naar het hoofd geworpen. Wij walgen van een geloof, dat zoo onchris telijk anderen verkettert en alle christelijke liefde en humaniteit met de voeten treedt. En nu moge dr Jonker tegenover de heeren LohmanSchaepman en de Standaard deze autoriteit aanhalen om te bewjjzen dat een beroep op Kalvijn, ten bate van het tusschen anti- revolutionnairen en Roomschen tot stand geko men bondgenootschapaan ernstige bezwaren onderhevig is; zulk eene herinnering is tevens nuttig om de katholieken voor de zooveelste maal te leeren inzien, welke lieflijke bondge- De volledige titel van dit geschrift luidt •Instruclio adversus fanaticam et furiosam sectam Libertinorum, gui se spiriiuoles vocant nooten zij bezitten in de mannen, die zjj zoo krachtig steunen. En zij, die niet tot de »geioovigen" behooren, zullen zich, tegenover de bewering dat men zonder geloof geen goed mensch kan wezen, gemakkelijk kunnen troosten met de gedachte dat men nog verder het kan brengen op den weg van het menschelijk geluk zonder geloof dan met een waarvan leerstellingen, als Kalvijn predikt, de vruchten zijn. Evenredige vertegenwoordiging. li. (Slot.) Eenige bedenkingen tegen zijn beweren om trent de evenredige vertegenwoordiging worden door den heer De Haas aangehaald en weerlegd. Hij merkt daarbij op, dat, wanneer men let op het doelwaarom eene gemeenschap zich eene vertegenwoordiging verkiest, en op den alge- meenen eisch, dien men aan eene goede ver tegenwoordiging mag stellen, dan is het, dunkt den schrijver, onnoodig en schadelijk te streven naar eene zekere evenredigheid tusschen de opinies bij de kiezers en de opinies in het vertegenwoordigend lichaam, aangezien deze evenredigheid voor het gewilde overwicht der opinies, die in de meerderheid zijn, boven die welke in de minderheid zijn, eene onverschillige zaak is, maar de meerderheid niet gemist mag worden. Dit geldt óók met het oog op de mogelijkheid van het bestaan van eene betrek kelijke meerderheid, die niet tevens eene abso lute is, óók met het oog op de mogelijkheid dat eene absolute meerderheid slechts klein is, óók met het oog op het bestaan van vraag stukken, die aan het oordeel der vertegenwoor diging kunnen worden onderworpen zonder dat bij de samenstelling van het vertegenwoordigend lichaam met die vraagstukken rekening is ge houden. Er is zelfs gebleken dat, wanneer evenredigheid in de vertegenwoordiging direct wordt bewerkt naar eene of andere vooraf aan- genomene partijgroepeering, eene der natuur lijke fouten van het vertegenwoordigend stelsel slechts een beperkt aantal vraagstukken tot hun recht te doen komen, zeer wordt uit gebreid, terwijl, wanneer deze evenredigheid slechts zijdelings wordt bevorderd, zelfs ten aanzien van de hoofdvragen het gevaar ontstaat, dat de meerderheid bij de kiezers in de verte genwoordiging minderheid wordt. Yerder wijst de heer De Haas op het nut van oppositie, die de minderheid dwingt hare beste argumenten te zoeken, derhalve de zaken nauwkeuriger na te gaan; zij beziet de zaken uit een ander oogpunt en brengt denkbeelden in het debat, die de meerderheid vóórlichten, zij kan, de te nemen besluiten critiseerende alvorens deze van partijleuzen tot praktjjk wor den, eene overmoedige meerderheid voor menigen stap behoeden, waarvan deze de schadelijkheid eerst later zou hebben ingezien zij houdt haar de verantwoordelijkheid voor, die het vertegen woordigend lichaam aan zijne constituenten verschuldigd is. Maar is het, vraagt hij, om dit voordeel te verkrijgen, noodig de evenredige vertegenwoordi ging in te voeren Ik geloof het niet. Er zal toch bij de meest consequente doorvoering van de meerderheids-vertegenwoordiging, in het vertegenwoordigend lichaam schakeering genoeg komen, en wel omdat de gemeenschap zelve niet bestaat uit een twee- of drietal scherp afgebakende partijen, voor welke niets anders dan het partij verschil waarde heeft. Het zwaarste argument, dat in het belang van een evenredige vertegenwoordiging wordt aangewend, is de billijkheid; en dit weegt bij den heer De Haas het minst. Hij meent name lijk dat de begrippen van billijk en onbillijk hier, strikt genomen, in het geheel niet van toepassing zijn. Is het onbillijk, dat er strijd is tusschen zwakken en sterken, en dat de sterkere, d. w. z. de potenteel overwinnende, ook feitelijk overwint? Hem dunkt, dit is noch billijk noch onbillijk. Beide zijn begrippen, die maatschap pelijke betrekkingen onderstellen en niet toe passelijk zijn op hetgeen algemeener is dan deze. Is het onbillijk, dat de gemeenschap zich door vermijding van onderlingen strijd en door vertegenwoordiging versterke? Het komt hem voor, dat, wanneer de begrippen van billijk en onbillijk hier volstrekt moeten toegepast wor den (wat evenmin kan geschieden zonder intel lectueel geweld) het antwoord ontkennend moet luiden. Wat door allen wordt toegepast in het belang van het gemeenschappelijk doel, terwijl allen evenveel van hun persoonlijk recht prijs geven, kan onmogelijk onbillijk zijn. Is het eindeljjk onbilljjk, dat eene meerder- i heidsopinie bij de gemeenschap naar evenre digheid sterker vertegenwoordigd is in het ver tegenwoordigend lichaam dan de opinie dei- minderheid? Onder hetzelfde voorbehoud en aannemende dat er van »billijkheid" sprake kan zijn, waar uitsluitend naar het belang der gemeenschap wordt gevraagd en een beginsel wordt geleerddat op elke meerderheids- of minderheidsopinie gelijkelijk toepasselijk is, ziet de heer De Haas niet in, wat onbillijks er liggen kan in een beginsel, dat uitsluitend dient om met de meeste waarschijnlijkheid van het vertegenwoordigend lichaam ten aanzien van elk vraagstuk, dat zich voordoet, de besluiten te verkrijgen die van de kiezers komen zouden, wanneer deze, behoorlijk ingelicht, over de kwestie moesten oordeelen, en dat bovendien de beste waarborgen oplevert voor behoorlijke toetsing der te nemen besluiten. De minder heden komen hierdoor toch geenszins in eene ongunstige positie dan waarin zij zonder het vertegenwoordigend stelsel zouden zijn. Wat echter, volgen* den schrijver, tot eiken prijs moet voorkomen worden, als zijnde in strijd met den eisch, die aan een goede verte genwoordiging in de eerste plaats moet worden gesteld, onbillijk en daarenboven gevaarlijk voor de rust der gemeenschap, het is dat de opinie, die ten aanzien van de hoofdzaken meerder heid is bij de kiezers, door eene of andere re geling belet wordt meerderheid te worden in de vertegenwoordiging. Dit kan, en zal onder omstandigheden, ook geschieden, wanneer de kiezers in groepen worden verdeeld, die elk slechts een deel van het vertegenwoordigend lichaam hebben te kiezen (kiesdistricten.) Met een bestrijding van die districten eindigt de heer De Haas zijn betoog. Hij veroordeelt dit districtenstelsel, omdat het aanleiding geeft tot de fout, dat meerderheid wordt in het ver tegenwoordigend lichaam wat minderheid is bij de kiezers, en zoodoende tot de fouten leidt, die hij aan het evenredigheids-stelsel toeschrijft. De redenen om de verdeeling in districten te verwerpen of althans voor een kwaad te houden, dat zooveel mogelijk moet worden vermeden, mogen dus geene redenen zijn om tot evenre dige vertegenwoordiging (in den grond der zaak hetzelfde beginsel) te adviseeren. Men moet geenszins een kwaad, dat wellicht door andere omstandigheden tot op zekere hoogte onver mijdelijk wordt gemaakt (de districten) willen bestrijden met een middel, dat om dezelfde reden een kwaad is en, erger nog, het geheele beginsel, dat aan vertegenwoordiging ten grondslag ligt, miskent en de vertegenwoordiging bederft. Er zijn er, zegt de schrijver rog, die de even redige vertegenwoordiging verdedigen, niet om hetgeen deze- is, maar omdat zij daarin het eenige middel zien om aan practische bezwaren te ontkomen zonder tot het districten-stelsel de toevlucht te nemen. Zij, die aldus het even redigheids-stelsel slechts als een middel voor stellen om aan practische bezwaren te gemoet te komen, huldigen principieel het meerderheids stelsel en met hen, meent de schrijver, is der halve met vrucht in debat te treden om te ontdekken, op welke wijze het minst wordt te kort gedaan aan het doel van alle vertegen woordiging, dat steeds is zooveel mogelijk op elk punt de meerderheid in de vertegenwoor diging te doen samenvallen met de meerderheid bjj de kiezers. Maar eer men over de uitvoering spreekt moet de kwestie van het beginsel beslist zijn. De schrijver meent te hebben aangetoond, dat het evenredigheidsstelsel geene enkele aanbe veling, maar de gewichtigste bezwaren tegen zich heeft, waarvan het voornaamste is, dat betgeen men zoekt te verkrijgen onnoodig is maar het streven naar die onnoodige evenre digheid tot het gevolg leidt, dat (in meerdere of mindere mate, naar gelang van de aange wende middelen) het noodzakelijke wordt ge mist de meerderheid. Die oude heer Haffmans is, om in fami- liaren stijl te spreken en daar moet men hem alleen mede aan boord komen op straffe dat hij anders toch niet naar iemand luistert, die oude heer Haffmans is toch een leuk sinjeur Een van de gezelligste kamerleden en een van de onderhoudendste journalisten. In zijn Venloosch Weekblad had hjj het nu Zaterdag weer eens over spotprentep. »Spotprenten zijn een machtig wapen in de politiek, aldus praat hij. De liberalen hebben dan ook verscheidene bladen, die er zich op toeleggen de anti-liberalen met prentjes in een bespottelijk daglicht te plaatsen. Op dit oogen blik is daar niets tegen te zeggen: de anti liberalen zijn aan het roer. Maar wanneer deze de lijdende partij zijn en niets te zeggen hebben de armen dan toch te verguizen, komt niet te pas. Een spotter mag niet in' dienst eener partij staan. »Maar ter zake. »De Spectator bracht onlangs een spotprent op het gebeurde met de kiestabel. Drie pro vinciën, Limburg, Utrecht en Noord-Brabant» verschijnen als danseressen voor den minister, als dansmeester, met een viool in de hand. De dansmeester roept: provinciën voor! Waar zijn de acht anderen »Eene stem die doen niet mee. Hierbij blijft het, ofschoon het voor de hand lag, dat de dansmeester voortging met vragen »Bij voorbeeld »Waarom doen de anderen niet mee Omdat zij niet durven. Waarom durven zij niet »Omdat zij vreezen baar beenen te breken. De vloer is voor die dansers te glad. »Voor U dan niet »Neen, wij houden van gladde vloeren. (Gladde vloeren zijn de nieuwe kiezers.) »Waarom liet de Spectator de drie laatste vragen, die toch zoo natuurljjk zijn, weg »Omdat hij een liberale spotter is." »Gladde vloeren de nieuwe kiezers Hoort ge 't wel heeren, nieuwe kiezers, hoe zich de oude, jolige heer Haffmans u voorstelt? Als vloeren om op te dansen Grappig mogen zijn beelden zjjn, fijn kiest hij ze echter stellig nietZutphCrt.) Na de nederlaag, door de regeering geleden met haar voorgestelde wjjziging der provinciale kiestabel en in verband met het feit dat er nog nimmer na een jaar arbeids zoo weinig tot stand kwam, staan er nu, zegt de JV. R. Crt, in de »christelijke" pers geweldige uitbarstin gen te wacbten over de liberale ongerechtig heden de voorboden zijn al verschenen. De schuld van onze machteloosheid, zal het heeten, is de Eerste kamer Daartegen antwoordt genoemd blad »Neen, niet bij de Eerste kamer, zal het ant woord zjjn, ligt de oorzaak uwer machteloosheid. Tegen eene militiewet, die den persoonlijken krijgsdienst beveelt, tegen hervorming van be lastingen, tegen verlichting voor den kleinen burger, tegen het cijnsbaar maken van het roerend kapitaal, tegen sociale hervormingen, tegen de organieke wetten die de nieuwe grond wet gebiedt, tegen eene redelijke oplossing zelfs van het schoolvraagstuk, weet men zeer goed, dat er van de Eerste kamer geen verzet te wachten is. »Ja, een doublet van deze Tweede kamer is de Eerste niettegen de uitvoering van een programma-Keuchenius, of tegen eene schoolwet, die het grondwettig voorschrift schond, zou zij wel eens een veto kunnen doen hooren. Maar is dat eene reden, om haar vogelvrij te ver klaren »Zullen wij zeggen, wat de oorzaak van de gouvcrnementeele zwakheid is, waarvoor de Eerste kamer thans tot vijgeblad moet dienen Het is, dat de mannen, die in het gezag gezeten zijn, niet regeeren maar geregeerd worden en dat de partij verstrikt zit in de leugens, die gediend hebben om haar meerderheid te maken." De Berljjnsche TïmM-correspondent deelt het volgende mede: Engelschen die voor zaken of genoegen Noord-Duitschland wenschen te be zoeken, zullen met belangstelling vernemen dat de route van Londen naar Berlijn via Calais allengs meer onzeker en onvast wordt tenge volge van de groote onregelmatigheid der Bel gische spoorwegdiensten. Een mijner vrienden verliet Londen verleden Maandag met de mail van 8.15, welke volgens de officieele reisgids te Berlijn na 26 uren, dat is op Dinsdag half elf, had moeten aankomen, zijnde dit eenzelfde tijdsverloop als voor reizigers via Ostende en Vlissingen het geval is. De trein evenwel, waarmee mijn vriend over Calais reisde, kwam zonder blijkbare andere oorzaak dan de zorgeloosheid der Belgische spoorwegbeambten een uur te laat te Brussel aan en miste zoodoende den Keulschen sneltrein, met dit gevolg dat de reis naar Berlijn met een ne gental uren verlengd werd. Zoowel te Verviers als te Keulen vernam mijn vriend, die zorgvuldige nasporingen deed, dat dergelijke verlatingen der treinen uit Calais en zelfs ook uit Ostende, in den laatsten tijd dikwijls waren voorgekomen. Indien derhalve Engelsche reiziger» naar Noord-Duitschland zich niet willen blootstellen aan het gevaar, hun tocht met zeven of acht uren te verlengen, moeten ze de route over Vlissingen kiezen,welke bijzonder snel en betrouwenswaardig is gebleken. Dank zij hare tergende onregelmatigheid, ver loren de Belgische Ijjnen een groot gedeelte der Engelsche maildiensten naar Duitschland

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 1