N°. 75.
132e Jaargang.
1889.
Vrijdag
29 Maart.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën20 cent per regel. Bij abonnement lager.
Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop
betrekking hebbende dankbetuigingen: van 17 regels f 1.50;
iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Middelburg 28 Maart*
DORDT EN ROME.
MIDDELBURG
Tliemomeief. Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te TholenW. A. van Advertentiën
Middelburg 28 Maart. vm. 8 u. 41 gr.; Nieuwenhuijzen.Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook het algemeen advertentie- j moeten des namiddags te een uur
m. 12 u 47 gr. av. 4 u. 47 gr. F j bureau van Nijgh Van Ditmae te Rotterdam, en de firma B. van dek Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan.Hoofdagenten voor het aan het bureau bezorgd zijn, willen
Verwacht Verand. wind. i Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daübe Cie., John F. Jones, opvolger, voor België A. Gros je an Co. te Brussel, i zij des avonds nogworden opgenomen
Men herinnert zich zeker wel, hoe onlangs,
in den strijd tusschen prof. Spruyt en jhr mr
A. F. De Savornin Lohman, door laatstge
noemde het bondgenootschap met de katholieken
werd verdedigd met een beroep op Kalvijn.
Zelfs dr Schaepman, die zich'in den strijd
mengde, kwam zijn vriend te hulp om aan te
wijzen, waar de aangehaalde woorden van
Kalvijn te vinden waren. Nu was dat beroep
op Kalvijn volstrekt niet nieuw.
Reeds bij de verkiezingen voor de Tweede
kamer in Maart van het vorig jaar behandelde
de Standaard in een hoofdartikel de vraag of
het geoorloofd was voor een anti-revolutionnair
man om op een katholiek te stemmen.
De vraag werd natuurlijk bevestigend beant
woord. En naar aanleiding daarvan werdo. a.
het volgende gezegd
»Maar Kalvijn vertrouwt ge dan toch wel,
niet waar En wat heeft Kalvijn gezegd
diezelfde Kalvijn, die feller dan iemand de
kerk van Rome bestookt heeft?
Hij sprak het luide uit: »Ik sta vierkant
tegen Rome. Maar als de strijd tegen ongeloof
en revolutie gaat, is desnoods Rome mijn bond
genoot."
Nu heeft dezer dagen de heer dr. A. J. Th.
Jonker, gewezen predikant te Rotterdam,
blijkens een door ons ontvangen werkje, geti
teld Kalvinistische ingenomenheid met Rome
aan Kalvijn zeiven getoetstonderzocht öf en in
hoever men recht heeft, met Kalvijn's gezag
het staatkundige bondgenootschap tusschen
anti-revolutionnairen en ultramontanen te
dekken. En hij is tot de ontdekking geko
men dat de Standaard en de heer Lobman
in deze wêer een bijzonder staaltje hebben
gegeven van hunne eigenaardige om het
zachtste woord te gebruiken wijze om de
zaken voor te stellenen woorden en toestan
den te verdraaien zooals het in hun kraam
te pas komt. En dr Schaepman doet daaraan
natuurlijk mee.
De heer Jonker maakt de volgende opmer
kingen
lo. Dat, in het algemeen, blijkens het in't oog
loopend verschil tusschen wat Kalvijn inderdaad
zegt en hetgeen De Standaard bem laat zeggen,
zulk een gebruik van des Hervormers woord
op zijn minst zeer bedenkelijk mag heeten, en
weinig geschikt om vertrouwen te wekken op
de eerbiedige nauwgezetheid, waarmede men
van die zijde te werk gaat, als het een beroep
geldt op een gezag, zóó gewichtig als dat van
Kalvijn; welk beroep dan vooral zoo nauwgezet
mogelijk dient te geschieden als hun, wier
instemming men beoogt, de gelegenheid tot
het instellen van een vergelijkend onderzoek
ontbreekt, of ook, in goed vertrouwen, een
dergelijk onderzoek door hen ten eenenmale
overbodig geacht wordt.
2o. Dat bij deze aanhaling een tusschenzin
is weggevallen, door Kalvijn zelf na de ver
zekering, dat hij het zijn plicht acht Rome te
bestrijden, tusschen haakjes geplaatst, welke
tusschenzin echter in dit verband niet van be-
teekenis ontbloot is. Hij luidt aldus »Want
ik kan de kerk Gods niet anders bouwen dan
oorlogvoerend tegen hen, die haar trachten te
verwoesten." Blijkens het verband zijn hier de
roomschen bedoeld. Zou iemand die zóó spreekt,
ooit eene politieke verbintenis met menschen,
welke hij als kerkverwoesters beschouwt, voor
den opbouw der kerk heilzaam geacht hebben
Of vinden onze nieuwerwetsche Kalvinisten het
geoorloofd, de belangen der kerk aan het jagen
naar staatkundigen invloed ten offer te brengen
3o. Dat Kalvijn enkel gewaagt van het
»sparen" der roomschen in een bepaald geval,
terwijl de Standaard hem laat verklaren dat
hij desnoods bereid is als bondgenoot" van
Rome op te treden.
4o. Dat het toch waarlijk niet aangaat, ge
lijk hier geschiedt, de liberale partij met de in
dit citaat bedoelde personen gelijk te stellen.
Zou Kalvijn de staatkundige liberale partij,
gelijk zij thans in ons vaderland bestaat en
door vele rechtzinnige christenen gesteund wordt,
hebben willen verwijten, wat hij een oogenblik
te voren van de Libertijnen zegt»dat er nog
nooit zulke afschuwelijke monsters zijn geweest",
of wat hij een oogenblik later verklaart»dat
zij het geweten als met eene slaapziekte ver-
dooven en geen enkel onderscheid meer tus
schen mensch en dier overhouden De
voornaamste oneer van deze klinkende aanha
ling, die zeker haren invloed op vele Kalvi-
pistische kiezers niet zal gemist hebben, ligt
hierin, dat het onderscheid tusschen staatkun
dige en godsdienstige Libertijnen is voorbijge
zien. Er waren, ten dage van Kalvjjn, te Genève
Libertijnen, die eene staatkundige partij vormden;
eerst den hervormer steunden, maar zich later
tegenover hem stelden uit zeker patriotisme
den invloed van Frankrijk poogden te steunen,
en na een tijd lang in den raad eene rol ge
speeld te hebben, allen invloed verloren. Er
waren anderen, die insgelijks Libertijnen heet
ten, maar als leden van een godsdienstige sekte,
als aanhangers van zeker pantheïstisch stelsel,
dat eenige verwantschap met de opvattingen
der Wederdoopers scheen te hebben, en dat
verliep in allerlei geestdrijverij. Deze sekte,
waarvan de eigenlijke oorsprong in het duister
ligt, kwam het eerst in ons vaderland op,
breidde zich van hier over Frankrjjk uit, en
trachtte ook in Genève vasten voet te krijgen.
En 't is tegen haar, dat Kalvijn het geschrift
richtte, waaraan het Standaarde,itaat ontleend
is. Volgens de gewone opvatting hebben ook
de hoofden van deze godsdienstige sekte mee
de hand gehad in de woelingen, door de eerst
genoemde staatkundige partij in Genève aan
gericht maar dit is in den laatsten tijd door
deskundigen tegengesproken, en doet hier ook
niet ter zake. Gelijk reeds uit den titel blijkt
is het hier besproken tijdschrift gericht tegen
»de fanatieke en dolle sekte der Libertijnen,
die zichzelf ook Spiritualisten noemen". En
de gansche inhoud handelt over godsdienstige
geschilpunten, geschilpunten die immers, blij
kens het bondgenootschap door de anti-revolu
tionnairen met de Roomschen gesloten, hij het
maken van politieke manoeuvres niet, of al
thans bijna niet, ter sprake behoeven te komen.
Terwijl alzoo, zegt de heer Jonker, ten slotte
de hier bedoelde indrukwekkende Kalvinisti
sche aanhaling ons niet tot de overtuiging
vermag te brengen, dat het aangaan van een
verbond met de Roomschen op des hervormers
goedkeuring kan hopen, laten wij thans nog
eenige uitspraken van Kalvijn volgen, waaruit
blijken kan dat het veeleer in zijn geest is,
op dit punt buitengewone omzichtigheid in
acht te nemen en van samenwerking met Rome
zich te onthouden.
»Wij hebben thans", zoo schrijft hij uitdruk
kelijk, »geen gevaarlijker vijanden dan de Room
schen". Hieruit volgt dat hij de libertijnen
althans minder gevaarlijk achtte dan deze. En
zou hij zich dan met de Roomschen tegen de
libertijnen hebben willen verbinden Of zou
hij een samengaan van zijn volgelingen met
deze allergevaarlijkste vijanden niet gevaarlijk
geacht hebben
Elders kan men hem hooren verklaren
Indien wij ons heil waarlijk willen bevorderen
en voorspoed wenschen te verkrijgen, moeten
wij niets ondernemen zonder Gods goedkeuring
en geen overleggingen maken, die God zelf
ons niet door Zijn woord en door Zijn Geest
heeft aangewezen".
Indien iemand onder den invloed der Room
schen komt, zal hij zich, volgens Kalvijn, nau
welijks rein voor den Heer kunnen bewaren, reeds
de nabijheid dier menschen brengt besmetting
te weeg. Wanneer het hun er om te doen is,
om door listen en trouweloosheid in het verderf
te storten, achten zij niets ongeoorloofd. Zij
zijn ijveraars voor den buik. En zjj strjjden
niet zoozeer voor hun altaren als voor hun
haardsteden om te zorgen dat het fornuis goed
heet is. Hoor Hoor
>Overmits wij heden zien", zoo klinkt het op
eene andere plaats, »dat de Roomschen en de vij
anden der waarheid altijd in hinderlaag liggen,
en elke gelegenheid aangrijpen om de leer der
zaligheid door hun smaadredenen te hekelen,
en den Naam van onzen Heer Jezus Christus te
beleedigen, past het ons om des te waakza
mer te zijn, opdat wij hen niet in de gele
genheid stellen ons kwaad te doen."
Wij willen den heer Jonker niet volgen in
zijne verdere aanhaling van lieflijkheden, door
Kalvijn, een man van gezag, naar het blijkt,
den Roomschen naar het hoofd geworpen.
Wij walgen van een geloof, dat zoo onchris
telijk anderen verkettert en alle christelijke
liefde en humaniteit met de voeten treedt.
En nu moge dr Jonker tegenover de heeren
LohmanSchaepman en de Standaard deze
autoriteit aanhalen om te bewjjzen dat een
beroep op Kalvijn, ten bate van het tusschen anti-
revolutionnairen en Roomschen tot stand geko
men bondgenootschapaan ernstige bezwaren
onderhevig is; zulk eene herinnering is tevens
nuttig om de katholieken voor de zooveelste
maal te leeren inzien, welke lieflijke bondge-
De volledige titel van dit geschrift luidt
•Instruclio adversus fanaticam et furiosam sectam
Libertinorum, gui se spiriiuoles vocant
nooten zij bezitten in de mannen, die zjj zoo
krachtig steunen.
En zij, die niet tot de »geioovigen" behooren,
zullen zich, tegenover de bewering dat men
zonder geloof geen goed mensch kan wezen,
gemakkelijk kunnen troosten met de gedachte
dat men nog verder het kan brengen op den
weg van het menschelijk geluk zonder geloof
dan met een waarvan leerstellingen, als
Kalvijn predikt, de vruchten zijn.
Evenredige vertegenwoordiging.
li.
(Slot.)
Eenige bedenkingen tegen zijn beweren om
trent de evenredige vertegenwoordiging worden
door den heer De Haas aangehaald en weerlegd.
Hij merkt daarbij op, dat, wanneer men let op
het doelwaarom eene gemeenschap zich eene
vertegenwoordiging verkiest, en op den alge-
meenen eisch, dien men aan eene goede ver
tegenwoordiging mag stellen, dan is het, dunkt
den schrijver, onnoodig en schadelijk te streven
naar eene zekere evenredigheid tusschen de
opinies bij de kiezers en de opinies in het
vertegenwoordigend lichaam, aangezien deze
evenredigheid voor het gewilde overwicht der
opinies, die in de meerderheid zijn, boven die
welke in de minderheid zijn, eene onverschillige
zaak is, maar de meerderheid niet gemist mag
worden. Dit geldt óók met het oog op de
mogelijkheid van het bestaan van eene betrek
kelijke meerderheid, die niet tevens eene abso
lute is, óók met het oog op de mogelijkheid
dat eene absolute meerderheid slechts klein is,
óók met het oog op het bestaan van vraag
stukken, die aan het oordeel der vertegenwoor
diging kunnen worden onderworpen zonder dat
bij de samenstelling van het vertegenwoordigend
lichaam met die vraagstukken rekening is ge
houden. Er is zelfs gebleken dat, wanneer
evenredigheid in de vertegenwoordiging direct
wordt bewerkt naar eene of andere vooraf aan-
genomene partijgroepeering, eene der natuur
lijke fouten van het vertegenwoordigend stelsel
slechts een beperkt aantal vraagstukken tot
hun recht te doen komen, zeer wordt uit
gebreid, terwijl, wanneer deze evenredigheid
slechts zijdelings wordt bevorderd, zelfs ten
aanzien van de hoofdvragen het gevaar ontstaat,
dat de meerderheid bij de kiezers in de verte
genwoordiging minderheid wordt.
Yerder wijst de heer De Haas op het nut
van oppositie, die de minderheid dwingt hare
beste argumenten te zoeken, derhalve de zaken
nauwkeuriger na te gaan; zij beziet de zaken
uit een ander oogpunt en brengt denkbeelden
in het debat, die de meerderheid vóórlichten,
zij kan, de te nemen besluiten critiseerende
alvorens deze van partijleuzen tot praktjjk wor
den, eene overmoedige meerderheid voor menigen
stap behoeden, waarvan deze de schadelijkheid
eerst later zou hebben ingezien zij houdt haar
de verantwoordelijkheid voor, die het vertegen
woordigend lichaam aan zijne constituenten
verschuldigd is.
Maar is het, vraagt hij, om dit voordeel te
verkrijgen, noodig de evenredige vertegenwoordi
ging in te voeren Ik geloof het niet. Er
zal toch bij de meest consequente doorvoering
van de meerderheids-vertegenwoordiging, in
het vertegenwoordigend lichaam schakeering
genoeg komen, en wel omdat de gemeenschap
zelve niet bestaat uit een twee- of drietal scherp
afgebakende partijen, voor welke niets anders
dan het partij verschil waarde heeft.
Het zwaarste argument, dat in het belang
van een evenredige vertegenwoordiging wordt
aangewend, is de billijkheid; en dit weegt bij
den heer De Haas het minst. Hij meent name
lijk dat de begrippen van billijk en onbillijk
hier, strikt genomen, in het geheel niet van
toepassing zijn.
Is het onbillijk, dat er strijd is tusschen
zwakken en sterken, en dat de sterkere, d.
w. z. de potenteel overwinnende, ook feitelijk
overwint? Hem dunkt, dit is noch billijk noch
onbillijk. Beide zijn begrippen, die maatschap
pelijke betrekkingen onderstellen en niet toe
passelijk zijn op hetgeen algemeener is dan deze.
Is het onbillijk, dat de gemeenschap zich
door vermijding van onderlingen strijd en door
vertegenwoordiging versterke? Het komt hem
voor, dat, wanneer de begrippen van billijk en
onbillijk hier volstrekt moeten toegepast wor
den (wat evenmin kan geschieden zonder intel
lectueel geweld) het antwoord ontkennend moet
luiden. Wat door allen wordt toegepast in
het belang van het gemeenschappelijk doel,
terwijl allen evenveel van hun persoonlijk recht
prijs geven, kan onmogelijk onbillijk zijn.
Is het eindeljjk onbilljjk, dat eene meerder-
i
heidsopinie bij de gemeenschap naar evenre
digheid sterker vertegenwoordigd is in het ver
tegenwoordigend lichaam dan de opinie dei-
minderheid? Onder hetzelfde voorbehoud en
aannemende dat er van »billijkheid" sprake
kan zijn, waar uitsluitend naar het belang der
gemeenschap wordt gevraagd en een beginsel
wordt geleerddat op elke meerderheids- of
minderheidsopinie gelijkelijk toepasselijk is,
ziet de heer De Haas niet in, wat onbillijks
er liggen kan in een beginsel, dat uitsluitend
dient om met de meeste waarschijnlijkheid van
het vertegenwoordigend lichaam ten aanzien
van elk vraagstuk, dat zich voordoet, de besluiten
te verkrijgen die van de kiezers komen zouden,
wanneer deze, behoorlijk ingelicht, over de
kwestie moesten oordeelen, en dat bovendien
de beste waarborgen oplevert voor behoorlijke
toetsing der te nemen besluiten. De minder
heden komen hierdoor toch geenszins in eene
ongunstige positie dan waarin zij zonder het
vertegenwoordigend stelsel zouden zijn.
Wat echter, volgen* den schrijver, tot eiken
prijs moet voorkomen worden, als zijnde in
strijd met den eisch, die aan een goede verte
genwoordiging in de eerste plaats moet worden
gesteld, onbillijk en daarenboven gevaarlijk voor
de rust der gemeenschap, het is dat de opinie,
die ten aanzien van de hoofdzaken meerder
heid is bij de kiezers, door eene of andere re
geling belet wordt meerderheid te worden in
de vertegenwoordiging. Dit kan, en zal onder
omstandigheden, ook geschieden, wanneer de
kiezers in groepen worden verdeeld, die elk
slechts een deel van het vertegenwoordigend
lichaam hebben te kiezen (kiesdistricten.)
Met een bestrijding van die districten eindigt
de heer De Haas zijn betoog. Hij veroordeelt
dit districtenstelsel, omdat het aanleiding geeft
tot de fout, dat meerderheid wordt in het ver
tegenwoordigend lichaam wat minderheid is bij
de kiezers, en zoodoende tot de fouten leidt,
die hij aan het evenredigheids-stelsel toeschrijft.
De redenen om de verdeeling in districten te
verwerpen of althans voor een kwaad te houden,
dat zooveel mogelijk moet worden vermeden,
mogen dus geene redenen zijn om tot evenre
dige vertegenwoordiging (in den grond der zaak
hetzelfde beginsel) te adviseeren. Men moet
geenszins een kwaad, dat wellicht door andere
omstandigheden tot op zekere hoogte onver
mijdelijk wordt gemaakt (de districten) willen
bestrijden met een middel, dat om dezelfde reden
een kwaad is en, erger nog, het geheele beginsel,
dat aan vertegenwoordiging ten grondslag ligt,
miskent en de vertegenwoordiging bederft.
Er zijn er, zegt de schrijver rog, die de even
redige vertegenwoordiging verdedigen, niet om
hetgeen deze- is, maar omdat zij daarin het
eenige middel zien om aan practische bezwaren
te ontkomen zonder tot het districten-stelsel
de toevlucht te nemen. Zij, die aldus het even
redigheids-stelsel slechts als een middel voor
stellen om aan practische bezwaren te gemoet
te komen, huldigen principieel het meerderheids
stelsel en met hen, meent de schrijver, is der
halve met vrucht in debat te treden om te
ontdekken, op welke wijze het minst wordt te
kort gedaan aan het doel van alle vertegen
woordiging, dat steeds is zooveel mogelijk op
elk punt de meerderheid in de vertegenwoor
diging te doen samenvallen met de meerderheid
bjj de kiezers.
Maar eer men over de uitvoering spreekt
moet de kwestie van het beginsel beslist zijn.
De schrijver meent te hebben aangetoond, dat
het evenredigheidsstelsel geene enkele aanbe
veling, maar de gewichtigste bezwaren tegen
zich heeft, waarvan het voornaamste is, dat
betgeen men zoekt te verkrijgen onnoodig is
maar het streven naar die onnoodige evenre
digheid tot het gevolg leidt, dat (in meerdere
of mindere mate, naar gelang van de aange
wende middelen) het noodzakelijke wordt ge
mist de meerderheid.
Die oude heer Haffmans is, om in fami-
liaren stijl te spreken en daar moet men
hem alleen mede aan boord komen op straffe
dat hij anders toch niet naar iemand luistert,
die oude heer Haffmans is toch een leuk sinjeur
Een van de gezelligste kamerleden en een van
de onderhoudendste journalisten.
In zijn Venloosch Weekblad had hjj het nu
Zaterdag weer eens over spotprentep.
»Spotprenten zijn een machtig wapen in de
politiek, aldus praat hij. De liberalen hebben
dan ook verscheidene bladen, die er zich op
toeleggen de anti-liberalen met prentjes in een
bespottelijk daglicht te plaatsen. Op dit oogen
blik is daar niets tegen te zeggen: de anti
liberalen zijn aan het roer. Maar wanneer deze
de lijdende partij zijn en niets te zeggen hebben
de armen dan toch te verguizen, komt niet
te pas. Een spotter mag niet in' dienst eener
partij staan.
»Maar ter zake.
»De Spectator bracht onlangs een spotprent
op het gebeurde met de kiestabel. Drie pro
vinciën, Limburg, Utrecht en Noord-Brabant»
verschijnen als danseressen voor den minister,
als dansmeester, met een viool in de hand.
De dansmeester roept: provinciën voor! Waar
zijn de acht anderen
»Eene stem die doen niet mee.
Hierbij blijft het, ofschoon het voor de hand
lag, dat de dansmeester voortging met vragen
»Bij voorbeeld
»Waarom doen de anderen niet mee
Omdat zij niet durven.
Waarom durven zij niet
»Omdat zij vreezen baar beenen te breken.
De vloer is voor die dansers te glad.
»Voor U dan niet
»Neen, wij houden van gladde vloeren. (Gladde
vloeren zijn de nieuwe kiezers.)
»Waarom liet de Spectator de drie laatste
vragen, die toch zoo natuurljjk zijn, weg
»Omdat hij een liberale spotter is."
»Gladde vloeren de nieuwe kiezers
Hoort ge 't wel heeren, nieuwe kiezers, hoe
zich de oude, jolige heer Haffmans u voorstelt?
Als vloeren om op te dansen
Grappig mogen zijn beelden zjjn, fijn kiest
hij ze echter stellig nietZutphCrt.)
Na de nederlaag, door de regeering geleden
met haar voorgestelde wjjziging der provinciale
kiestabel en in verband met het feit dat er
nog nimmer na een jaar arbeids zoo weinig
tot stand kwam, staan er nu, zegt de JV. R. Crt,
in de »christelijke" pers geweldige uitbarstin
gen te wacbten over de liberale ongerechtig
heden de voorboden zijn al verschenen. De
schuld van onze machteloosheid, zal het heeten,
is de Eerste kamer
Daartegen antwoordt genoemd blad
»Neen, niet bij de Eerste kamer, zal het ant
woord zjjn, ligt de oorzaak uwer machteloosheid.
Tegen eene militiewet, die den persoonlijken
krijgsdienst beveelt, tegen hervorming van be
lastingen, tegen verlichting voor den kleinen
burger, tegen het cijnsbaar maken van het
roerend kapitaal, tegen sociale hervormingen,
tegen de organieke wetten die de nieuwe grond
wet gebiedt, tegen eene redelijke oplossing zelfs
van het schoolvraagstuk, weet men zeer goed,
dat er van de Eerste kamer geen verzet te
wachten is.
»Ja, een doublet van deze Tweede kamer is
de Eerste niettegen de uitvoering van een
programma-Keuchenius, of tegen eene schoolwet,
die het grondwettig voorschrift schond, zou zij
wel eens een veto kunnen doen hooren. Maar
is dat eene reden, om haar vogelvrij te ver
klaren
»Zullen wij zeggen, wat de oorzaak van de
gouvcrnementeele zwakheid is, waarvoor de
Eerste kamer thans tot vijgeblad moet dienen
Het is, dat de mannen, die in het gezag gezeten
zijn, niet regeeren maar geregeerd worden
en dat de partij verstrikt zit in de leugens, die
gediend hebben om haar meerderheid te maken."
De Berljjnsche TïmM-correspondent deelt het
volgende mede: Engelschen die voor zaken of
genoegen Noord-Duitschland wenschen te be
zoeken, zullen met belangstelling vernemen dat
de route van Londen naar Berlijn via Calais
allengs meer onzeker en onvast wordt tenge
volge van de groote onregelmatigheid der Bel
gische spoorwegdiensten. Een mijner vrienden
verliet Londen verleden Maandag met de mail
van 8.15, welke volgens de officieele reisgids
te Berlijn na 26 uren, dat is op Dinsdag half
elf, had moeten aankomen, zijnde dit eenzelfde
tijdsverloop als voor reizigers via Ostende en
Vlissingen het geval is. De trein evenwel,
waarmee mijn vriend over Calais reisde, kwam
zonder blijkbare andere oorzaak dan de
zorgeloosheid der Belgische spoorwegbeambten
een uur te laat te Brussel aan en miste
zoodoende den Keulschen sneltrein, met dit
gevolg dat de reis naar Berlijn met een ne
gental uren verlengd werd.
Zoowel te Verviers als te Keulen vernam mijn
vriend, die zorgvuldige nasporingen deed, dat
dergelijke verlatingen der treinen uit Calais
en zelfs ook uit Ostende, in den laatsten tijd
dikwijls waren voorgekomen. Indien derhalve
Engelsche reiziger» naar Noord-Duitschland
zich niet willen blootstellen aan het gevaar,
hun tocht met zeven of acht uren te verlengen,
moeten ze de route over Vlissingen kiezen,welke
bijzonder snel en betrouwenswaardig is gebleken.
Dank zij hare tergende onregelmatigheid, ver
loren de Belgische Ijjnen een groot gedeelte
der Engelsche maildiensten naar Duitschland