B IJ VOEGSEL N°. 58. 132e Jaargang 1889. Zaterdag 9 Maart. Provinciale staten van Zeeland. Middelburg 8 Maart, V -A. 1ST DB IHIDDELBURGSC1E COURANT. RAPPORT der commissie uit de Staten, belast met bet uitbrengen van een verslag over de ingekomen stukken betrekkelijk eene nieuwe verdeeling der provincie in kiesdistricten voor de provinciale vertegenwoordiging. Aan de Staten der provincie Zeeland. De minister vBn binnenlandsche zaken, het gevoelen uwer vergadering vragende zoo over eene nienwe in deeling der provincie in kiesdistricten als over een daarmede in verband slaande wijziging van het getal leden in de gehcele provincie en verdeeling van dat getal over de nieuwe hoofdkiesdistricten, gaat blijkens de nota van toeiicbtmg uit van de stelling dat sedert 1852 allengs met betrekking tot het aantal inwoners en het aantal leden der Staten eene wanverhouding is ontstaan zoowel tusschen de verschillende kiesdis tricten in éene provincie als tusschen de provinciën zei ven. Wij achten het eigenaardig onze taak om, daar deze stelling in do docr den minister toegezonden stukken niet wordt toegelicht, te onderzoeken in hoever zij als juist kan worden erkend. Vooraf echter ga een kort historisch overzicht be treffende de wording der provinciale wet, voor zoover zij met het onderwerp verband houdt, en der wet welke de vigeerende kiestabel bevat. In het eerste ontwerp, van wet regelende de samen stelling en macht van de Provinciale staten, trof men de volgende artikelen aan Art. 4 „De verdeeling der provincie in kiesdistricten geschiedt, volgens de plaatselijke gesteldheid, dooreen provinciaal reglement. Het kan onder-kiesdistricten aanwijzen. Het getal dor onder-kiesdistricten gaat de helft van het getal der in de provincie te kiezen leden der Staten niet te boven. Geene gemeente, hoe groot hare bevolking zij, bevat meer dan éen hoofdkiesdistrict." en als art. 5. „Het getal der in elk hoofd-kiesdis- trict te kiezen leden van de Staten wordt bij het in art. 4 bedoeld reglement bepaald. Daarbij wordt op de bevolking der verschillende districten gelet." De regeering had aanvankelijk dit stelsel voorgestaan, omdat de verdeeling der provincie in kiesdistricten en de bepaling van het in elk district te kiezen aantal leden, uit haren aard, aangelegenheden meer van provincial dan van rijksbelang zijn. Zij kwam naar aanleiding van verschillende tegen dat stelsel aange voerde bedenkingen hiervan terug en droeg eene gewij zigde redactie voor, welke als art. 4 der wet is vastgesteldzij sprak daarbij als hare meening uit dat bij die regeling de voorlichting der Staten, „als met de plaatselijke gesteldheid en behoetten meest bekend, noodig ja onmisbaar is." Hoe het wetttlijk voorschrift „nadat de Staten zijn geboord" werd toegepast, leert de geschiedenis der wet, welke de tegenwoordig werkende kiestabel voor de Prov. staten bevat. De minister van binnenlandsche zaken vroeg aan de Gedeputeerde staten der verschil lende provinciën in Januari 1851 een plan van ver deeling der provincie in kiesdistricten en een voorstel tot bepaling van het getal leden, in elk district te kiezen. Het in Maart ingezonden plan gaf den minister, blijkens zijn brief van 6 Mei 1851, voorloopig tot geen bedenking aanleiding; hij verzocht het plan aan de beoordeeling der Staten te onderwerpen. De Staten vereenigden zich er in hoofdzaak mede. (Bijl. A. A. der notulen van 1851 p. 61). De regeering diende een ontwerp van wet in, ingericht overeenkomstig het advies der verschillende StateD, behoudens een enkele wijziging. Dientengevolge week de inrichting in verschillende provinciën sterk at, waaromtrent de tegeering opmerkte „De ongelijkheid van verdeeling, die men tusschen de onderscheidene provinciën opmerkt, is het natuurlijk gevolg der bijzondere inzichten van de Ged. staten en provinciale vertegenwoordigingen inzichten welke het gouvernement niet op genoegzame gronden ten gunste eener andere regeling ter zijde meende te kunnen stellen." In de afdeelingen der Tweede kamer rezen echter verschillende bezwaren tegen de ontworpen verdeeling, vooral omdat vele districten (er waren er 12 voor Zeeland voorgesteld) te klein voorkwamen. De minister raadpleegde in Juni 1852 de Ged. staten nader en verzocht een onderzoek in te stelten of uit breiding van sommige distrieten niet raadzaam was. Ook de prov. staten werden wederom door den minister gehooid, en de meerderheid verklaarde nu zich te kunnen vereenigen met verdeeling in 5 kiesdistricten. De minderheid was van oordeel dat Tholen niet bij Schouwen gevoegd moest worden, maar een afzonder lijk 6e kiesdistrict moest vormen. De regeering stelde nu in haar gewijzigd ontwerp voor Zeeland 5 kiesdistricten voor, doch diende, naar aanleiding van bedenkingen in het eindverslag een nota van wijziging in bij welke alsnu voorgesteld werd een 6e hoofdkiesdistrict Tholen te vormen. Bij de beraadslagingen had de minister Thorbecke meer dan eenmaal gelegenheid het standpunt te ver klaren, waarvan hij bij het ontwerpen der wet was uitgegaan. Aan die beraadslagingen (van 19 October 1852 in de Tweede kamer) zij hier slechts het vol gende ontleend „Een en ander zou verloren zijn gegaan, wanneer men de vrijheid van handelen van Gedeputeerde staten en dan ook van de staten-vergadering, van den be ginne af, te veel had belemmerd. Wellicht bedrieg ik mij, maar ik ben genegen te vermoeden dat, zoo de minister van binnenlandsche zaken aan de staten vergaderingen last had gegeven en gezorgd, dat enkel groote kiesdistricten, tot een getal van 30.000 zielen bij voorbeeld en niet kleiner, waren gevormd, die minister niet geheel buiten verwijt van de zijde van den geachten spreker uit Utrecht zou zijn gebleven. „Het voordeel van den weg, dien men nu heeft ge volgd, was ditmen ziet uit de verschillende provinciën de onderscheidene ontwerpen van verdeeling komen men kan ze onderling vergelijken - men kan ze anderen ter beoordeeling voorleggen, want niet alleen Gedeputeerde staten, niet alleen de staten-vergade- ringen, maar zeer vele anderen hebben er belang bij men kan er onderscheidene zaakkundige meeniugen door leeren kennenmen kan die voorleggen, zooals ik gedaan heb, ofschoon ik mij geenszins met ver scheidene van die ontwerpen kon vereenigen, aan de Tweede kamer en, op die wijze, de plaatselijke kennis der leden inroepenen dan komt men tot een besluit. Men kan, zoo noodig, opnieuw, Gedeputeerde en Pro vinciale staten hooren. Daarna zal men, ten laatste, mogen gelooven dat de elementen van enquête zijn bijeengebracht en dat de zaak in staat van wijzen is." Voorts„Ik heb de vrijheid niet verstaan in dien zin, dat hetgeen Gedeputeerde staten of de staten der provincie goedvonden, geheel moest worden opgevolgd; maar ik heb ook niet van den beginne af door last geving of bevel de voorstellen van Gedeputeerde staten willen dwingen zich binnen een esgen kring te bewegen." En in de Eerste kamer 4 November 1852 Ia dat eindverslag vindt men het volgende vNaar aanleiding hiervan is ook door eenige leden gewezen op de verkeerde gevolgen, die het streng vasthouden van éen beginsel hij de verdeeling konden hebben. Plaatselijke omstandigheden en ligging kunnen toch, ook naar het gevoelen van de voorstanders van groote kiesdistricten, medebrengen dat een, ofschoon op zich zelf klein, gedeelte eener provincie een afzonderlijk kiesdistrict moet uitmaken. Dit denkbeeld heeft men in het voorstel van wet zelfs ten opzichte van meerdere provinciën verwezenlijkt ge vonden. Zoo meende men ook, dat er noodzakelijkheid bestaat om Tholen van het district Zierikzee te scheiden. Op de splitsing van dit district is door de groote meerderheid der hij het onder zoek tegenwoordige leden sterk aangedrongen. Als gronden daar voor zijn aangevoerddat de communicatie tusschen Tholen en de eilanden Schouwen en Duiveland, wegens het breede vaarwater de Keeten, dat deze plaatsen scheidt, hoogst zeldzaam plaats heeft, hetgeen het politiek overleg over dë verkiezingen zeer benadeelt dat, indien het noodzakelijk was de gemeenten Angerlo en Wehl, om de rivier, van Doesburg af te scheiden, de split sing van Tholen en Zierikzee niet minder noodzakelijk isdat de 654 kiezers in Schouwen op den duur te overwegend invloed uit oefenen tegenover de 3X4 kiezers van Tholen dat de ervaring hiervan sedert eene reeks van jaren het onbillijke en verkeerde heeft geleerd, en onverschilligheid in Tholen heeft verwekt hij de uitoefening van het kiesrecht voor de provinciale vertegenwoordi ging; dat de provinciale staten zeiven de noodzakelijkheid der splitsing eerst hebben erkend door hunne voor Tholen gunstige voordracht. Aan deze opmerkingen was gewis niet vreemd gebleven een bij de kamer ingekomen adres, waaromtrent men in de Handelingen (14 October 1852) het volgende vindt: De commissie voor de verzoekschriften brengt de navolgende verslagen uit, als I. 190 kiesgerechtigden in het kanton Tholen, provincie Zee land, brengen bezwaren in, dat, tot 'de verkiezing van provinciale staten, hun eiland geen afzonderlijk kiesdistrict zal zijn, maar met Schouwen en Duiveland vereenigd zal worden. Op goede gronden voeren zij aan, dat zoodanige vereeniging van Tholen met Zierikzee aan hunne verkiezingen allen invloed zal benemen, daar het grootere deel het kleinere geheel zal over schaduwen en het verkeer tusschen gezegds eilanden bezwaarlijk is. Genoemd adres is in drnk aan al de leden uwer vergadering medegedeeld Uwe commissie neemt de vrijheid voor te stellen dit verzoek schrift, dat betrekking heeft Op een omtrent dit ontwerp hij nwe k*m»r aanhangig ontwerp van wet, ter griffie neder te leggen." „De regeering had kunnen zeggen gij zult de provincie verdeelen in zooveel districten, niet meer noch minder. Of de regeering echter, met zoodanig beleid, recht zou hebben gehandeld ten aanzien van die verschillende deelen van de bevolking der provincie, die door een dergelijk algemeen eenvormig systeem uiteen zouden zijn gerukt op punten, waar ze bijeen moeten blijven en samenwerken, schijnt mij twijfel achtig." En eindelijk op dienzelfden dag: „Mijne heeren, een dergelijk onderwerp, eene ver deeling van de provinciën in kiesdistricten, eene ver deeling van het rijk in kiesdistricten, kan behandeld worden op tweeërlei wijze. „Of men ziet in, dat de verdeeling vatbaar is voor zeer verschillende beschouwingen, en dat de waarheid te dien aanzien betrekkelijk ie, afhankelijk van het gezichtspunt dat men kiest, zoodat niet licht eenige verdeeling zal worden ontworpen, die aan de met de provincie bost bekende personen even welgevallig zal zijn. In die wijze van zien is men toegevend, men ontwikkelt de gronden die men voor zijn voorstel heeftmen hoort de gronden aan van anderenmen weet zich in het denkbeeld van anderen te verplaatsen. „Er is een tweede methode. Men denkt, dat men de provincie slechts op èéne wijze kan verdeelen elke andere is onmogelijkmen sluit het oor voor alle bedenkingenmen kent aan éen plan absolute waarheid toe; dit is het standpunt waarop de staten van Gelderland zich hebben geplaatst. En nu heb ik mij veroorloofd, in zulke zaken geene absolute waar heid aannemende, aan de voordracht van verdeeling, die Gedeputeerde staten op mijn verzoek in de tweede plaats hebben ontworpen, de voorkeur te geven boven de eerste." De aldus voorbereide en toegelichte voordracht is de wet geworden, van welke thans wijziging is voor- g nomen. Blijkens de memorie van toelichting op art. 2 van het ontwerp van wet, regelende de samenstelling en macht van de Provinciale staten had Zuid-Holland met 80 leden 1 lid op 7029 inwoners. Noord-Holland „72 1 6605 Noord-Brabant „64 1 6194 Gelderland #62 1 6001 Friesland #5° 1 4944 Overijssel „47 1 4589 Limburg „45 1 4560 Groningen „45 1 4188 Zeeland „42 1 3816 Utrecht #41 1 '3627 Drenthe #35 1 2364 Deelt men het tegenwoordig aantal leden op het bevolkingscijfer van l Januari 1888, dan vindt men voor Zuid-Holland 1 lid op 11590, Noord-Holland 1 lid op 11159, Gelderland 1 lid op 8185, Noord-Brabant 1 lid op 7896, Friesland 1 lid op 6751, Overijssel 1 lid op 6235, Groningen 1 lid op 6078, Limburg 1 lid cp 5742, Utrecht 1 lid op 5267, Zeeland 1 lid op 4776 en Drenthe 1 lid op 3690 inwoners. Gelderland en Noord-Brabant, Groningen en Limburg, Utrecht en Zeeland hebben, blijkeus die rangorde, de plaatsen gewisseld, en de nieuwe volgorde iu den ont worpen staat correspondeert met deze berekening. Het is echter uwer commissie niet mogen gelukken de me thode uit te vinden, welke door de regeering is gevolgd ter bepaling van het getal leden, dat voortaan in elke provincie zal worden gekozen. De nota van toelichting zegt daaromtrent: Evenals in 1850 is een bepaald getal leden aangenomen voor de minste en voor de meest talrijke bevolkte provincie en naar evenredigheid daarvan het aantal leden voor de overige provinciën bepaald, waarbij in het oog is gehouden dat nergens het aantal mocht verminderd worden. Uit den hierbij overgelegden staat kan blijken welke maatstaf daarbij is gevolgd." Hoe in 1850 is gerekend blijkt duidelijk uit de vol gende aanhaling uit de memorie van toelichting op art. 2 „Daar alzoo geen dezer drie middelen, ter vaststel ling van het getal der leden van de staten in de provinciën buiten Zuid-Holland en Drenthe zich aan beval, heeft de regeering naar een ander omgezien, en er geen gevonden, dat billijkheid en eenvoudigheid meer paarde dan de berekening, waarvan de uitkomsten in art. 2 van het wetsontwerp zijn opgenomen. Die cijfers zijn voortgevloeid uit de stelling, dat wanneer in Drenthe eene bevolking van 82,739 zielen eene provinciale vertegenwoordiging bezit van 35 leden, elke provincie aanspraak heeft, om althans voor één dergelijk zielental 35 staatsleden te tellen; dat vourts in elke provincie dezelfde rede behoorde te bestaan tusschen het aantal der in de staten-vergadering boven het getal van 35 te kiezen leden en het aantal der boven de 82,739 aanwezige inwoners, als in Zuid- Holland. Ten einde deze rede te vinden, is afgetrokken ge worden van de bevolking van Zuid-Holland 562,306 met 80 staatsleden; die van Drenthe 82,739 met 35 staatsleden waaruit blijkt, dat Iu Zuid-Holland eene bevolking van 479,567 zielen met 45 staatsleden, zijnde een op de 10,657 inwoners overblijft. Wordt deze maatstaf van een op de 10.657 inwoners, die boven het zielengetal van 82,739 aanwezig zijn, op de ver schillende provinciën toegepast, dan zijn te kiezen enz." Past men de hier klaar voorgestelde methode toe op de in kolom 2 en 5 van den staat medegedeelde cijfers, dan komt men tot andere getallen dan in kolom 4 zijn vermeld. Zeeland (met 71,449 inwoners 71449 meer dan Drenthe) zou dan of 4.2 lid meer dan 16979 het voor Drenthe aangenomen getal (37) moeten tellen, dus, met inachtneming van den regel dat het totaal leden niet verminderd wordt, juist het tegenwoordige cijfer moeten behouden. Des niettemin wordt in den staat het cijfer 45 voor Zeeland aangegeven. Of er schuilt dus een rekenfout óf in de nota staat „naar evenredigheid daarvan" in plaats van „tusschen de 2 getallen in"; öf eindelijk de regeering heeft eene me thode gevolgd, afwijkende van die van 1850 en waar van wij den sleutel niet hebben kunnen vinden. Dit punt is overigens naar onze meeuing op zich zelf een zaak van niet bijzonder groot gewicht; of de staten van Zeeland 42 dan wel 45 leden tellen, doet zeer weinig af. Doch het zal geen betoog behoeven dat de verdeeling van het getal leden over de districten afhankelijk is van het totaal getal leden, en alleen in 't voorbijgaan vestigen wij er de aandacht op dat art. 2 der provinciale wet wijziging zal behooren te onder gaan, alvorens een geheel nieuwe kiestabel, berustende op een ander ledengetal, kan in werking komen. In de tweeda plaats dient nagegaan of tusschen de verschillende kiesdistricten in deze provincie met be trekking tot het getal inwoners wanverhouding is ontstaan. Dienaangaande diene het volgende. Wanneer men het tegenwoordige getal leden voor elk district deelt op het bevolkingscijfer en het tal kiezers (waar bij aangewezen zijn de cijfers van 1 Jan. 1850 en 1 Jan. 1888) dan blijkt dat was in het hoofdkiesdistrict Hnlst Sluis Gees Zierikzee 1852 1889 1852 1 afgev. op 3835 5061 inw. of op 82 4004 4382 73 3971 5927 104 3441 3888 109 Middelburg 3514 4262 11J Tholen 4177 15394 104 Nam men overal éen afgevaardigde voor elk veel voud van 4776 inwoners of van 399 kiezers dan zouden moeten komen voor het hoofd kiesdistrict Hulst 8.4 naar de inw. en 6.8 naar de kiez. gem. 7.6 1889 343 kiez. 273 581 333 398 457 Sluis 55 Goes 9.9 Zierikzee 4.9 Middelburg 9.8 Tholen 3.3 a 4.1 H.6 4.8 10.7 4.9 10.3 3.3 4.9 10.9 3.4 Naar deze berekening zouden de hoofdkiesdistricten Zierikzee, Sluis en Middelburg ieder een afgevaardigde moeten verliezen en Goes er 3 moeten winnen. Neemt men alleen de bevolking en deze legt de regeering thans uitsluitend ten grondslag zoo zou Goes 2 leden moeten winnen, Middelburg en Zierikzee ieder 1 lid moeten verliezen. Werd, eindelijk, het getal leden tot 45 gebracht, dan zou voor elk veelvoud van 4457 inwoners of van 372 kiezers éen afgevaardigde moeten komen, zoodat dan te kiezen zouden zijn in bet hoofdkiesdistrict: Hulst 9.08 naar de inwoners en 7.3 naar de kiezers gemiddeld of 8; Sluis 5.8 naar de inwoners ea 4,4 naar de kiezers, gemiddeld of 5; Goes 10.6 naar de inwoners en 12.4 naar de kiezers gemiddeld of 12 Zierikzee 5.2 naar de inwoners en 5.3 naar de kiezers, 10.5 gemiddeld of 5; Middelburg 10.5 naar de inwoners en 11.7 naar de kiezers, 22.2 gemiddeld of 11; Tholen 3.6 naar de inwoners en 3.6 naar de kiezers gemiddeld of 4. Naar deze berekening zonden Sluis en Zierikzee éen lid verliezen; Tholen 1 en Goes 4 leden.,winnen moeten. Neemt men weder alleen de bevolking ten grondslag, zoo zouden Hulst en Tholen éen lid win nen, Middelburg en Zierikzee éen verliezen, en Goes er 3 winnen moeten. Uit de voorafgaande becijfering blijkt naar het oordeel der minderheid dat de voorkeur aan het re- geeringsvoorstel moet worden toegekend, daar dit de meest zuivere verhouding schept tusschen het getal

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 5