27 Februari.
N°. 49.
132° Jaargang.
1889.
Woensdag
Middelburg 26 Februari.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.'
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.-
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentïën: 20 cent per regel. Bij abonnement lager.
Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop
betrekking hebbende dankbetuigingenvan 17 regels 1.50
iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
POLITIEKE SPROKKELINGEN.
IIIDIIUI!! IK.SI III llll RANT.
Thermometer.
Middelburg 26 Febr. vm. 8 u. 30 gr.
m. 12 u 37 gr. av. 4 u. 38 gr. F.
Vervracht verand. wind.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te TholenW. A. van i Advertentïën
Nieuwenhuijzen. Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook het algemeen advertentie- moeten des namiddags te een uur
bureau van Nijgh Van Ditmab. te Rotterdam, en de firma B. van dee Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan.Hoofdagenten voor het j aan het bureau bezorgd zjjn, willen
Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G.L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger, voor België A. Gbosjean Co. te Brussel, j zij des avonds nog worden opgenomen
Begiaiel of opportuniteit.
In 1885 werd aan il Staten-Generaal ter bekrachtiging aangeboden een door den staat met
de stoombootmaatschappij Zeeland gesloten overeenkomst omtrent de uitoefening van den dienst.
In 1888 geschiedde hetzelfde. In 1885 waren de clericalen nog in de minderheid, in
1888 daarentegen in de meerderheid. Zooals bekend is verbond de maatschappij zich
èn in 1885 èn in 1888 tot het overbrengen van brieven enz., tweemaal daags, ooh op Zondag-
door den staat wordt voor dat postvervoer een behoorlijk bedrag aan de maatschappij betaald.
Laat ons nagaan, welke de houding der anti-revolutionnairen was in deze aangelegenheid.
In de oppositie. In de meerderheid.
De heer T. Mackay sprak in de zitting dei-
Tweede kamer van 24 Juni 1885 Handelingen
p. 1134 het volgende.
»Maar zijn deze bezwaren voor mij niet zóo
overwegend, dat ik daarom mijne goedkeuring
aan de bekrachtiging der overeenkomst zou
willen onthouden, er is een ander bezwaar,
dat voor mij althans van veel ernstiger aard
is, namelijk een principieel bezwaar.
Het is voor mij gelegen in de woorden
tdagelijkschen dagdienst," die èn in het opschrift
der wet, èn in het opschrift der overeenkomst,
èn in de artt. 1 en 6 dier overeenkomst voor
komen.
Wat dat woord dagelijkschen te beteekenen
heeft wordt duidelijk door de verwijzing van
art. 7 der nieuwe overeenkomst naar art. 3
van het contract van 1876. Daar leze-- wij,
dat de dienst dagelijks, en dus ook des Zondags
wordt uitgeoefend. Dat is het groote bezwaar
dat ik tegen de bekrachtiging van deze over
eenkomst heb.
Naar mjjne overtuiging ligt het meer dan
ooit op den weg van den staat om te doen,
wat hjj kan om de Zondagsrust in ons land
te bevorderen en ik ben zoozeer overtuigd dat
de welvaart van ons volk in het nauwste ver
band staat met de inachtneming van het God
delijk gebod, dat men van de zeven dagen der
week er zes zal arbeiden en op den zevenden
rusten, dat ik van deze gelegenheid gebruik
maak om het observeeren van de Zondagsrust
aan te bevelen.
Ik dring er te meer op aan, omdat wij hier
op een zuiver terrein staan en het de regeering
zelve is die aan de maatschappij Zeeland de
verplichting oplegt om op Zondag te varen.
De ondervinding leert, dat daar, waar de Zon
dag niet geobserveerd, maar aan denzeltden
arbeid als de andere dagen gewijd wordt, het
menschelijk lichaam wordt uitgeputen het
is daarom niet alleen uit een godsdienstig
oogpunt (hoewel dit bij mij op den voorgrond
staat), dat ik mij tegen de opneming van deze
bepaling in de overeenkomst verklaar, maar
ook in het belang der gezondheidsleer dat ik
op Zondagsrust aandring."
De heer Van Dedem sprak in dezelfde zitting
als volgt (Handelingen p. 1145.)
>Mjjnheer de voorzitterIk zal vóór het
amendement van den heer Mackay stemmen.
De geachte voorsteller weet zeer goed dat zijn
amendement geene gevolgen heeft voor deze
overeenkomst, want al werd het aangenomen,
dan nog blijft het contract bestaan dat bij art.
1 van dit wetsontwerp wordt goedgekeurd en
dus door de wet wordt bekrachtigd. Doch het
amendement bedoelt een protest tegen de
regeering, die bij overeenkomst eene maat
schappij als het ware noodzaakt om den Zon
dagsdienst te vervullen. Dit protest wensch
ik te steunen, als eene vingerwijzing voor de
regeering om geene overeenkomst meer te
sluiten, waarbij de verplichting wordt opgelegd
om des Zondags diensten te verrichten."
Het amendement-Mackay werd verworpen
tegen stemden van de anti-revolutionnairen de
heeren Godin de Beaufort, Huber en Schim-
melpenninck. Vóór het amendement stemden
de heeren Pompe van Meerdervoort, Donner,
De Savornin Lohman, Fabius, A. van Dedem,
Van Asch van Wjjck, Van Aylva van Pallandt,
Van Bjjlandt, T. Mackay, Heuclienius,
Schimmelpenninck van der Oye, De Geer van
Jutphaas en JE. Mackay. Afwezig bij die
stemming waren de heeren Van Wassenaer
van Catwijk, Brantsen van der Zjjp en Van der
Hoop.
De anti-revolutionnaire minister Havelaar
sloot de nieuwe overeenkomst en vroeg haar
bekrachtiging. In het voorloopig verslag (5
Oct. 1888) vindt men het volgende
»Art. 1. Door eenige leden werd afgekeurd,
dat bij dit contract door de regeering zelve
aan eene maatschappij de verplichting wordt
opgelegd steeds, dus ook op Zondag, tweemaal
per etmaal dienst te doen. Men erkende, dat
de bij dit contract geregelde zaak dient voor
het internationaal verkeer, en dus daarmede
rekening moet houden, hetgeen wellicht eene
reden kan zijn in de voortzetting van den dienst
op Zondag te berusten, zoolang de zaak niet
internationaal geregeld is en men met eene
scherpe concurrentie rekening moet houden.
Het scheen echter niet noodig om, zooals thans
geschiedt, den dubbelen dienst ook op Zondag
van staatswege te bedingen en contractueel
te garandeeren. Kan, zoo werd verder door
sommigen gevraagd, de regeering geene maat
regelen nemen, dat het personeel althans om
den anderen Zondag een rustdag heeft Of
is daarin wellicht ook met de voorgestelde
regeling reeds voldoende voorzien
De minister antwoordde, blijkens de Memorie
van beantwoordinghet volgende
»Of aan het personeel der maatschappij om
den anderen Zondag een rustdag kan worden
toegestaan, is den ondergeteekende niet bekend.
Hij achtte zich niet gerechtigd omtrent dit
punt, dat uitsluitend tot de bemoeiing der maat
schappij behoort en in het nauwste verband
staat met hare inwendige dienstregeling, bepa
lingen in dit contract op te nemen. Door de
directie der maatschappij is hem echter de
stellige verzekering gegeven dat de dienst
zoodanig geregeld is dat eene belemmering der
kerkelijke verplichtingen eene zeldzaamheid is."
Bij de beraadslagingen sprak de heer T.
Mackay (18 October 1888 Handelingen p. 168)
het volgende
»Mjjnheer de voorzitter! Ik stel er prijs op
met een enkel woord te zeggen waarom ik,
mijne stem onthouden hebbende aan het con
tract van 1885, die niet zal onthouden aan de
overeenkomst die ons thans wordt voorgelegd.
Ik meende, en meen nog, dat in 1885 de toen
malige regeering den dubbelen Zondagsdienst
in het belang van de daarbij betrokken per
sonen had moeten, en wellicht met een weinig
goeden wil en aandrang had kunnen voorko
men, althans dat er van regeeringswege meer
pogingen hadden kunnen worden aangewend
om dien niet in het contract op te nemen.
Wij zijn nu echter in een ander geval, daar
in deze overeenkomst is opgenomen het con
tract van 1885, dat over een tijd van lOjaren
loopt. Ik erken dan ook, dat deze regeering
in een moeilijker toestand verkeert dan hare
voorgangster, want had zij het contract van
1885 niet opgenomen, dan zoude die overeen
komst van kracht zijn gebleven. De vraag, of
er een dubbele Zondagsdienst zal zijn, beslist
zijnde bjj het contract van 1885, meen ik op
dit oogenblik op die beslissing niet te mogen
terugkomen, maar mij daarbij te moeten neder-
leggen. Ik blijf het betreuren, dat aan mijn
w ensch niet is voldaan, omdat werkelijk zoovele
belangen hiermede gemoeid zijn, en wij van
onze zijde alles moeten doen wat wij kunnen
om den wekelijkschen rustdag te verzekeren
aan het personeel der maatschappij."
De minister van waterstaat (de heer Have
laar, anti-revolutionnair) antwoordde (18 Oct.
Handelingen p. 169.)
Ik heb gevraagd of het personeel een vrijen
Zondag zou kunnen hebben om de 14 dagen
en of men zoo mogelijk nog verder zou kunnen
gaan. Op dit oogenblik was dit echter onmo-
geljjk, maar de Maatschappij Zeeland was zeer
bereid om in dien geest mede te werken. Ik
heb niet verder op de zaak aangedrongen, om
dat ik er van overtuigd ben dat ik hier niet
met ijdele woorden en beloften te doen had,
maar dat ik volkomen staat kon maken op de
medewerking der maatschappij."
Art. 5 van het anti-revolutionnair program, waarmede èn in 1885 èn in 1888, zoo het heet,
rekening gehouden en instemming betuigd moest worden, luidt»Zjj (de anti-revolutionnaire
partjj) belijdt, dat de overheid regeert bjj de Gratie Gods en, hieraan.hare regeeringsmacht
ontleenende, het recht heeft, den eed te vragen, èn, ter vrijlating van den dag des Heeren,
èn alzoo mede in 't volksbelang, na wijziging der bestaande Zondagsrust, zoowel zelve zooveel
doenlijk in al haar vertakkingen op dien dag behoort te rusten, als in haar concession aan
maatschappijen van vervoer geheel of gedeeltelijken stilstand van zaken voor dien dag heeft tebedingen."
Ter wille van de concurrentie bedingt de regeering dat de maatschappij ook op Zondag
tweemaal daags zal varen en de meerderheid keurt dat goed. Erkent men dus, in 1885
eigenljjk iets onmogeljjks gewild te hebben of moet dat artikel van het program alleen op
booten, die de Christen kiezer* zien varen, worden toegepait?
Men schrjjft ons
Bij de herziening der kiezerslijsten wordt voor
belanghebbenden het stuitende gevolg waarge
nomen van de verschillende bepalingen in art.
la juncto art. 7 en art. lc der gewijzigde kies
wet omtrent het radicaal voor kiezers, gelegd
in de personeele belasting. Terwijl van eige
naars of huurders om kiezer te zijn gevorderd
wordt dat zij in de personeele belasting over
het afgeloopen dienstjaar tot zeker bedrag zijn
aangeslagen geweest en de belasting ten volle
hebben betaald, is het voor lodgers voldoende
dat zij in het loopende dienstjaar gedurende
negen maanden een voldoend gedeelte van een
in de wet bedoeld perceel bewonen. De onder
vinding leert dat in de gemeenten uit eerst-
g8melde categorie een of meer personen niet
op de kiezerslijsten kunnen geplaatst worden
op grond dat zij eerst over het loopende dienst
jaar zijn aangeslagen. Het mag dus billijk
geacht worden dat hetzelfde beginsel, dat voor
lodgers geldt, ook voor eerstbedoelden toepas
selijk verklaard worde. Bezwaar kan er niet
aan verbonden zijn, vermits de bepaling kan
worden gehandhaafd dat de belasting over negen
maanden van het loopende jaar, bijv. vóór 1
Februari, moet zijn betaald.
Ten slotte vraagt men: wat doet de bepaling
betreffende het mederekenen van rijks opcenten
op de personeele belasting in art. 2 der kieswet?
Naar aanleiding hiervan wijzen wij erop dat
in een onzer vorige nummers gewag werd
gemaakt van het grappige resultaat der kieswet,
dat sommigen aan de liefde hun kiesrecht
hadden moeten opofferen. Dit was het gevolg
van hetzelfde verschilwaarop de schrijver
wijst. Hij, die tot 1 Mei 1888 kamers of een
gedeelte van een huis huurde van den inwo-
nenden eigenaar of eersten huurder van een
woonhuis, kon als lodger kiezer zijn. Is hij
na dien tijd gehuwd of verhuisd, en in eene
woning getrokken, waarvoor hjj zelf in de per
soneele belasting wordt aangeslagen, dan kan
die aanslag hem thans nog geen recht geven
om op de lijsten der kiezers geplaatst te wor
den want de wet vordert, zooals de schrijver
terecht opmerkt, het aangeslagen zijn in het
laatstverloopen dienstjaard. i., ten opzichte
der lijsten die thans in bewerking zijn, het
dienstjaar, dat op 1 Mei 1888 geëindigd is.
En evenmin kan hij kiezer worden krachtens
art. lc der kieswet (de zoogenaamde lodgers),
omdat daarvoor gevorderd wordt het in huur
hebben van een deel van een huis van den
inwonenden eigenaar of eersten huurder, die in
dat geval de belasting voor het geheele perceel
betaalt. De betrokken persoon is dus gedu
rende een jaar verstoken van het recht om te
kiezen.
Voorzeker is dit eene fout in de wet. En de
vraag mag gesteld worden, of het niet beter
ware, deze en meer dergelijke leemten, die zich
reeds hebben voorgedaan, weg te nemen, dan
hals over kop de groote steden te gaan ver
knippen in enkelvoudige districten en daaren
tegen de districten voor de verkiezingen der
statenleden uit te breiden, met een haast, die
op zijn zachtst uitgedrukt zeer verdacht mag
heeten, en tot bespottelijke misrekeningen aan
leiding geeft?
Het middel, dat de inzender aangeeft (be
palen dat de belasting over negen maanden
moet betaald zijn), zou zeker goed zijn, indien
niet de vraag rees, of het wel is overeente-
brengen met de bepaling van art. 80 der Grond
wet, die eischt, dat -de aanslag (niet van
den aanslag) voldaan zjj. Maar het is hier
de plaats niet om daarover te debatteeren.
De vermelding van de opcenten op de per
soneele belasting in art. 2 staat in verband
met het voorafgaande woord »aanslag;" men
moet dezen hebben voldaan niet alleen voor
zooveel de hoofdsom betreft, maar ook voor
zoover de rjjksopeenten aangaat.
Eindelijk is er dan toch een ministerieel orgaan,
dat openlijk uitkomt voor de bedoeling, welke
men met de voorgestelde wijziging van de
provinciale kiesdistricten heeft.
Het Venl. Weekbl. nl. wil er geen doekjes
om winden, dat het doel dier wijziging is eene
Eerste kamer te bekomen, wier meerderheid
met die der Tweede kamer eene Ijjn trekt.
Het blad komt er rond vooruit, denkende aan
het vers van Yondel
Een goede zaak behoeft
blanketsel noch verbloemen.
De Eerste kamer moet »om", zoo goed is zjj
niet. En dit kan niet anders dan met eerst
de Provinciale staten der verschillende provin
ciën »om" te zetten. Dit nu willen wij met
éénen slag doen, in plaats van er jaren mee
te tobben. Begrepen? Korte metten willen
wjj er mee maken, want er is haast bjj.
D* rej««ring doet haar plicht met te belet
ten, dat de vrijzinnigen de Eer«te kamer tot
een remtoestel verlagen. Zij ware geen knip
voor den neus waard, wanneer zjj dit niet deed.
»Met dat al een mooie coupeen coup die
ons doet juichen er bjj te zjjn. Toen wij bij
de laagste verkiezingen met het oog op de
waarschjjnljjke verplaatsing der meerderheid,
tot onze kiezers zeiden Ik zou er almachtig
graag bjj wezen, koesterden wij groote ver
wachtingen van de. nieuwe aera, maar, het
dient gezegd zoo hadden wjj het ons niet
voorgesteld."
De »oude heer" is alzoo in zjjn nopjesde
»oude heer" is dus nog altijd met het Venloosch
Weekblad éen.
Zijn zelfstandigheid, waarvan hjj blijk gaf bij
de behandeling der bankwet, en die er ons aan
deed twjjfelen of hjj nog wel met dit blad in
connectie stond, is geweken hjj juicht over de
meest willekeurige en partijdige handeling van
dit kabinet.
Toen de liberale organen op die bedoeling
van het voorstel wezen heette het laster thans
valt die intentie niet meer te ontkennen.
Tegenover die openhartige bekentenis maakt
de bewering der Protestantsche Noord-Brabander
dat het voorstel een bewijs is van de onpartij
digheid der regeering nog meer een allerbe-
spotteljjkst figuur.
Omtrent eene te Hoofdplaat sedert lang
hangende kwestie raadsleden contra den
burgemeester schrjjft men on* het volgende
»De raadsleden volharden nog steeds met de
werkstaking, en willen met den burgemeester
niet samen vergaderen, wat zjj dan ook aan
den commissaris des konings eigenmondig en
zoo beslist mogeljjk meegedeeld zouden hebben.
»Geen wonder derhalve, dat in en buiten de
gemeente met groote belangstelling de gang
van dien treurigen strijd gade geslagen wordt.
»Deze vragen rjjzen bjj velen, ook bjj ons, op:
»Wie zal het gelag betalen, waar er sprake
is van benadeeling der gemeentefinantiën
de belastingschuldigen, de wethouders of de
regeering Kan deze laatste het gezag van
den regeeringspersoon handhaven
»Of zal zjj moeten zwichten voor de zeven
anti-liberaalgezinden "Waarom treedt hoogere
macht niet krachtiger op, om een einde aan
't geschil te maken, waar overreding of min-
neljjke schikking niet baat
»Of zou het waarheid zjjn, wat in de ultra-
montaansche Scheldebode te lezen staat, dat de
heer P. v. S. tot eervoller betrekking geroepen
zal" worden
»Wjj staan gansch buiten het geschil, en kun
nen niet beoordeelen in hoever dit de beste
oplossing der kwestie wellicht zou zjjn. Dit ia
echter ook o. i. zeker dat het eene volstrekte
onmogeljjkheid zal zijn, om, na beëindiging dei-
werkstaking, nog van goede en hartelijke samen
werking te zullen kunnen spreken. Daarvoor
zijn te scherpe wapens gebezigd in den strjjd,
waarvoor het woord schermutseling als te zachte
term met eens passend meer üeeten kan.
>Uit de houding der raadsleden hun ver
langen geblekentoch mag hunne handelwijze
niet tot hardnekkige koppigheid leiden. Ook
zjj behooren in te zien, dat, waar hooger auto
riteit hun vroeger of later ter wille zal zjjn,
zij niet mogen volharden tol ondermjjning van
den eerbied voor het gezag. Ook zjj mogen
niet vergeten dat veel goeds onder het bewind
van hun tegenstander tot stand gebracht is ge
worden en dat de gemeentekom een ander en
beter aanzien bekwam, wat hoofdzakeljjk aan
diens bemoeiing toe te schrijven is. De boeren,
niet-ingezetenen van Hoofdplaat, zijn hoogst
tevreden, dat zjj in Januari en Februari dezes
jaars verschoond bleven van betaling van het
kaaigeld. Men zegt dat de gemeente nu al 180 a
190 gulden moest derven. De goedgezinde
ingezetenen staan gereed om en corps te pro
testeeren, zoo zjj die surprise mceten helpen
bekostigen."
Naar aanleiding van dit schrijven meenen
wij het volgende te moeten opmerken
De gemeenteraad heeft een dubbele taak
lo is hjj uitvoerder van wetten, algemeene
maatregelen van bestuur etc.2o is hij belast
met de regeling van de huishoudeljjke belangen
en aangelegenheden.
Komt het bestuur in de eerste taak tekort,
dan kan, volgens art. 144, 3e en 5e lid der
Grondwet, in verband met artt. 126 en 127
der Gemeentewet, de commissaris des konings
optreden om te doen, »wat des gemeente-
bestuurs is." Komt het bestuur te kort in de
vervulling der tweede taak, dan kan toepassing
vinden de volgende geheel nieuwe be_
paling van de Grondwet van 1887 (art. 144
4e lid)Wanneer de regeling en het bestuur
van de huishouding eener gemeente door den
gemeenteraad groveljjk worden verwaarloosd,
kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het
bestuur dier gemeentewordt voorzien."
Er moet dan dus eerst eene afzonderlijke wet
worden gemaakt, die vaststelt, dat de raad de
belangen der gemeente groveljjk verwaar
loost, en die tevens bepaalt, wie de plaats van
den raad zal innemen, voor zoover het tweede
gedeelte zjjner taak aangaat.
De schrijver ziet daaruit dat het tusschenbeide
treden van de hoogste macht niet zulk een
eenvoudige zaak is.
Dat de regeering het gezag van den regeering»-
persoon kan handhaven, spreekt van zelf.
Het bestuur der vereeniging Het Pensioen-
verbond heeft, naar aanleiding der ingediende
wetsontwerpen tot regeling van de pensioenen
der burgerlijke ambtenaren en hunne weduwen
en weezen, een adres aan de Tweede kamer
gezonden, waarin het die kamer verzoekt deze
wetsontwerpen aan te nemen, al of niet gewij
zigd in den geest zooals dit bestuur heeft
aangegeven.
Het zou nl. gaarne zien dat de invoering der
wetten werd bespoedigd, en zoo mogeljjk reeds
in Juli van dit jaar plaats had. En in de
tweede plaats wjjst het in zjjn adres erop, dat
de reeds gepensioneerden voor hun weduwen
en weezen behooren te deelen in de voordeelen
van het te stichten weduwen- en weezenfonds,
op de gronden door prof. Van Geer in de Vragen
des Tijds zoo juist aangevoerd.
Omtrent het overleden lid der Tweede kamer,
den heer mr. J. B. van Osenbruggen, bevatten
de Hollandsche bladen de volgende mededee-
ling: Sedert eene lange reeks van jaren was
hij kantonrechter te Ridderkerk, en in die
rechterljjke betrekking vertrouwd geraakt met
de belangen van de streek, waarin hjj woonde.
Hjj vergulde met nauwgezetheid het hem op
gedragen mandaat, eerst als lid der provinciale
staten van Zuid-Holland en vervolgens als lid
der Tweede kamer. De parlementaire werk
zaamheden deden hem, kort na zijne verkiezing,
besluiten het lidmaatschap van de provinciale
staten neer te leggen.
De heer Van Osenbruggen behoorde tot die
leden der kamer, wier aandeel in de bevordering
van 's lands belangen grooter was in de afdee-
lingen, dan in openbare zitting.
Slechts zelden nam hjj aan de openbare dis-
cussiën deel, en dan gewoonljjk bjj de begroo
ting van justitie, om over eenig onderdeel van
het rechtswezen, welks organisatie hjj krachtens
zjjne ervaring zoo goed kende, te spreken, of
bjj het budget van waterstaat, ten einde
op de verbetering der Zuidholland sche water
wegen ten behoeve van handel en scheepvaart
aan te dringen.
Hjj stond pal voor de liberale beginselen,
welke hjj, behalve in de kamer, ook daar
buiten zooveel mogeljjk bevorderde.
De overledene bekleedde een hoogen rang bjj
de Nederlandsche Vrjjinetselarjj. Hjj was o. a.-
grootmeester der hooge graden. In dien kring
vooral, waar hjj om zjjn jjver, zjjn toewjjding
en zjjn eerljjk karakter alle achting genoot,
wordt veel aan hem verloren.
Den 15 Januari jl. werd door de Hollandsche
Club te Antwerpen haar tienjarig bestaan ge
vierd, bij welke feestelijkheid door den voorzitter
der club, den heer S. Rejjnders Bisdom, eene
openingsrede gehouden werd, waarin hij een
terugblik sloeg op hetgeen tusschen 18791889
door de nationale vereeniging in Belgiö is
gedaan.
Hjj herinnerde eraan hoe het kleine spruitje,
op 18 Jan. 1879 op Belgisch grondgebied ge
plant, een boom is geworden, hoe reeds in 1880
een eigen aocieteitslokaal werd gesticht en hoe
de vereeniging bjj tal van gelegenheden de eer
en de waardigheid van Nederland trachtte op
te houden.
De voorzitter wees erop hoe de leden der
club vóóraan stonden aan de zjjde der Vlaam-
sche stadgenooten, waar het er op aankwam
den geest van broederschap aan te wakkeren
en onze instemming te betoonen met en hulde
te brengen aan Zuid-Nederlanders, die voor de
taal en de belangen van den Nederlandschen
landaard pal stondenhoe zjj met hen hulde
brachten aan hunnen grooten Conscience in
1883, de laatste eer bewezen aan het stoffeljjk
overschot van den onvergeteljjken Driessens,
met hen VondeTs derde eeuwgetij in 1887
vierden enz.
Ook werd met een enkel woord melding ge
maakt van de ontvangst door den burgemee
ster van Antwerpen van de Walchersche wees
kinderen ten raadhuize van Belgies koopstad,
bjj welke gelegenheid wjj met eigen oogen ons
overtuigen konden van de vriendeljjke belang-