27 Februari. N°. 49. 132° Jaargang. 1889. Woensdag Middelburg 26 Februari. Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen.' Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.- Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentïën: 20 cent per regel. Bij abonnement lager. Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop betrekking hebbende dankbetuigingenvan 17 regels 1.50 iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. POLITIEKE SPROKKELINGEN. IIIDIIUI!! IK.SI III llll RANT. Thermometer. Middelburg 26 Febr. vm. 8 u. 30 gr. m. 12 u 37 gr. av. 4 u. 38 gr. F. Vervracht verand. wind. Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te TholenW. A. van i Advertentïën Nieuwenhuijzen. Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook het algemeen advertentie- moeten des namiddags te een uur bureau van Nijgh Van Ditmab. te Rotterdam, en de firma B. van dee Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan.Hoofdagenten voor het j aan het bureau bezorgd zjjn, willen Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G.L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger, voor België A. Gbosjean Co. te Brussel, j zij des avonds nog worden opgenomen Begiaiel of opportuniteit. In 1885 werd aan il Staten-Generaal ter bekrachtiging aangeboden een door den staat met de stoombootmaatschappij Zeeland gesloten overeenkomst omtrent de uitoefening van den dienst. In 1888 geschiedde hetzelfde. In 1885 waren de clericalen nog in de minderheid, in 1888 daarentegen in de meerderheid. Zooals bekend is verbond de maatschappij zich èn in 1885 èn in 1888 tot het overbrengen van brieven enz., tweemaal daags, ooh op Zondag- door den staat wordt voor dat postvervoer een behoorlijk bedrag aan de maatschappij betaald. Laat ons nagaan, welke de houding der anti-revolutionnairen was in deze aangelegenheid. In de oppositie. In de meerderheid. De heer T. Mackay sprak in de zitting dei- Tweede kamer van 24 Juni 1885 Handelingen p. 1134 het volgende. »Maar zijn deze bezwaren voor mij niet zóo overwegend, dat ik daarom mijne goedkeuring aan de bekrachtiging der overeenkomst zou willen onthouden, er is een ander bezwaar, dat voor mij althans van veel ernstiger aard is, namelijk een principieel bezwaar. Het is voor mij gelegen in de woorden tdagelijkschen dagdienst," die èn in het opschrift der wet, èn in het opschrift der overeenkomst, èn in de artt. 1 en 6 dier overeenkomst voor komen. Wat dat woord dagelijkschen te beteekenen heeft wordt duidelijk door de verwijzing van art. 7 der nieuwe overeenkomst naar art. 3 van het contract van 1876. Daar leze-- wij, dat de dienst dagelijks, en dus ook des Zondags wordt uitgeoefend. Dat is het groote bezwaar dat ik tegen de bekrachtiging van deze over eenkomst heb. Naar mjjne overtuiging ligt het meer dan ooit op den weg van den staat om te doen, wat hjj kan om de Zondagsrust in ons land te bevorderen en ik ben zoozeer overtuigd dat de welvaart van ons volk in het nauwste ver band staat met de inachtneming van het God delijk gebod, dat men van de zeven dagen der week er zes zal arbeiden en op den zevenden rusten, dat ik van deze gelegenheid gebruik maak om het observeeren van de Zondagsrust aan te bevelen. Ik dring er te meer op aan, omdat wij hier op een zuiver terrein staan en het de regeering zelve is die aan de maatschappij Zeeland de verplichting oplegt om op Zondag te varen. De ondervinding leert, dat daar, waar de Zon dag niet geobserveerd, maar aan denzeltden arbeid als de andere dagen gewijd wordt, het menschelijk lichaam wordt uitgeputen het is daarom niet alleen uit een godsdienstig oogpunt (hoewel dit bij mij op den voorgrond staat), dat ik mij tegen de opneming van deze bepaling in de overeenkomst verklaar, maar ook in het belang der gezondheidsleer dat ik op Zondagsrust aandring." De heer Van Dedem sprak in dezelfde zitting als volgt (Handelingen p. 1145.) >Mjjnheer de voorzitterIk zal vóór het amendement van den heer Mackay stemmen. De geachte voorsteller weet zeer goed dat zijn amendement geene gevolgen heeft voor deze overeenkomst, want al werd het aangenomen, dan nog blijft het contract bestaan dat bij art. 1 van dit wetsontwerp wordt goedgekeurd en dus door de wet wordt bekrachtigd. Doch het amendement bedoelt een protest tegen de regeering, die bij overeenkomst eene maat schappij als het ware noodzaakt om den Zon dagsdienst te vervullen. Dit protest wensch ik te steunen, als eene vingerwijzing voor de regeering om geene overeenkomst meer te sluiten, waarbij de verplichting wordt opgelegd om des Zondags diensten te verrichten." Het amendement-Mackay werd verworpen tegen stemden van de anti-revolutionnairen de heeren Godin de Beaufort, Huber en Schim- melpenninck. Vóór het amendement stemden de heeren Pompe van Meerdervoort, Donner, De Savornin Lohman, Fabius, A. van Dedem, Van Asch van Wjjck, Van Aylva van Pallandt, Van Bjjlandt, T. Mackay, Heuclienius, Schimmelpenninck van der Oye, De Geer van Jutphaas en JE. Mackay. Afwezig bij die stemming waren de heeren Van Wassenaer van Catwijk, Brantsen van der Zjjp en Van der Hoop. De anti-revolutionnaire minister Havelaar sloot de nieuwe overeenkomst en vroeg haar bekrachtiging. In het voorloopig verslag (5 Oct. 1888) vindt men het volgende »Art. 1. Door eenige leden werd afgekeurd, dat bij dit contract door de regeering zelve aan eene maatschappij de verplichting wordt opgelegd steeds, dus ook op Zondag, tweemaal per etmaal dienst te doen. Men erkende, dat de bij dit contract geregelde zaak dient voor het internationaal verkeer, en dus daarmede rekening moet houden, hetgeen wellicht eene reden kan zijn in de voortzetting van den dienst op Zondag te berusten, zoolang de zaak niet internationaal geregeld is en men met eene scherpe concurrentie rekening moet houden. Het scheen echter niet noodig om, zooals thans geschiedt, den dubbelen dienst ook op Zondag van staatswege te bedingen en contractueel te garandeeren. Kan, zoo werd verder door sommigen gevraagd, de regeering geene maat regelen nemen, dat het personeel althans om den anderen Zondag een rustdag heeft Of is daarin wellicht ook met de voorgestelde regeling reeds voldoende voorzien De minister antwoordde, blijkens de Memorie van beantwoordinghet volgende »Of aan het personeel der maatschappij om den anderen Zondag een rustdag kan worden toegestaan, is den ondergeteekende niet bekend. Hij achtte zich niet gerechtigd omtrent dit punt, dat uitsluitend tot de bemoeiing der maat schappij behoort en in het nauwste verband staat met hare inwendige dienstregeling, bepa lingen in dit contract op te nemen. Door de directie der maatschappij is hem echter de stellige verzekering gegeven dat de dienst zoodanig geregeld is dat eene belemmering der kerkelijke verplichtingen eene zeldzaamheid is." Bij de beraadslagingen sprak de heer T. Mackay (18 October 1888 Handelingen p. 168) het volgende »Mjjnheer de voorzitter! Ik stel er prijs op met een enkel woord te zeggen waarom ik, mijne stem onthouden hebbende aan het con tract van 1885, die niet zal onthouden aan de overeenkomst die ons thans wordt voorgelegd. Ik meende, en meen nog, dat in 1885 de toen malige regeering den dubbelen Zondagsdienst in het belang van de daarbij betrokken per sonen had moeten, en wellicht met een weinig goeden wil en aandrang had kunnen voorko men, althans dat er van regeeringswege meer pogingen hadden kunnen worden aangewend om dien niet in het contract op te nemen. Wij zijn nu echter in een ander geval, daar in deze overeenkomst is opgenomen het con tract van 1885, dat over een tijd van lOjaren loopt. Ik erken dan ook, dat deze regeering in een moeilijker toestand verkeert dan hare voorgangster, want had zij het contract van 1885 niet opgenomen, dan zoude die overeen komst van kracht zijn gebleven. De vraag, of er een dubbele Zondagsdienst zal zijn, beslist zijnde bjj het contract van 1885, meen ik op dit oogenblik op die beslissing niet te mogen terugkomen, maar mij daarbij te moeten neder- leggen. Ik blijf het betreuren, dat aan mijn w ensch niet is voldaan, omdat werkelijk zoovele belangen hiermede gemoeid zijn, en wij van onze zijde alles moeten doen wat wij kunnen om den wekelijkschen rustdag te verzekeren aan het personeel der maatschappij." De minister van waterstaat (de heer Have laar, anti-revolutionnair) antwoordde (18 Oct. Handelingen p. 169.) Ik heb gevraagd of het personeel een vrijen Zondag zou kunnen hebben om de 14 dagen en of men zoo mogelijk nog verder zou kunnen gaan. Op dit oogenblik was dit echter onmo- geljjk, maar de Maatschappij Zeeland was zeer bereid om in dien geest mede te werken. Ik heb niet verder op de zaak aangedrongen, om dat ik er van overtuigd ben dat ik hier niet met ijdele woorden en beloften te doen had, maar dat ik volkomen staat kon maken op de medewerking der maatschappij." Art. 5 van het anti-revolutionnair program, waarmede èn in 1885 èn in 1888, zoo het heet, rekening gehouden en instemming betuigd moest worden, luidt»Zjj (de anti-revolutionnaire partjj) belijdt, dat de overheid regeert bjj de Gratie Gods en, hieraan.hare regeeringsmacht ontleenende, het recht heeft, den eed te vragen, èn, ter vrijlating van den dag des Heeren, èn alzoo mede in 't volksbelang, na wijziging der bestaande Zondagsrust, zoowel zelve zooveel doenlijk in al haar vertakkingen op dien dag behoort te rusten, als in haar concession aan maatschappijen van vervoer geheel of gedeeltelijken stilstand van zaken voor dien dag heeft tebedingen." Ter wille van de concurrentie bedingt de regeering dat de maatschappij ook op Zondag tweemaal daags zal varen en de meerderheid keurt dat goed. Erkent men dus, in 1885 eigenljjk iets onmogeljjks gewild te hebben of moet dat artikel van het program alleen op booten, die de Christen kiezer* zien varen, worden toegepait? Men schrjjft ons Bij de herziening der kiezerslijsten wordt voor belanghebbenden het stuitende gevolg waarge nomen van de verschillende bepalingen in art. la juncto art. 7 en art. lc der gewijzigde kies wet omtrent het radicaal voor kiezers, gelegd in de personeele belasting. Terwijl van eige naars of huurders om kiezer te zijn gevorderd wordt dat zij in de personeele belasting over het afgeloopen dienstjaar tot zeker bedrag zijn aangeslagen geweest en de belasting ten volle hebben betaald, is het voor lodgers voldoende dat zij in het loopende dienstjaar gedurende negen maanden een voldoend gedeelte van een in de wet bedoeld perceel bewonen. De onder vinding leert dat in de gemeenten uit eerst- g8melde categorie een of meer personen niet op de kiezerslijsten kunnen geplaatst worden op grond dat zij eerst over het loopende dienst jaar zijn aangeslagen. Het mag dus billijk geacht worden dat hetzelfde beginsel, dat voor lodgers geldt, ook voor eerstbedoelden toepas selijk verklaard worde. Bezwaar kan er niet aan verbonden zijn, vermits de bepaling kan worden gehandhaafd dat de belasting over negen maanden van het loopende jaar, bijv. vóór 1 Februari, moet zijn betaald. Ten slotte vraagt men: wat doet de bepaling betreffende het mederekenen van rijks opcenten op de personeele belasting in art. 2 der kieswet? Naar aanleiding hiervan wijzen wij erop dat in een onzer vorige nummers gewag werd gemaakt van het grappige resultaat der kieswet, dat sommigen aan de liefde hun kiesrecht hadden moeten opofferen. Dit was het gevolg van hetzelfde verschilwaarop de schrijver wijst. Hij, die tot 1 Mei 1888 kamers of een gedeelte van een huis huurde van den inwo- nenden eigenaar of eersten huurder van een woonhuis, kon als lodger kiezer zijn. Is hij na dien tijd gehuwd of verhuisd, en in eene woning getrokken, waarvoor hjj zelf in de per soneele belasting wordt aangeslagen, dan kan die aanslag hem thans nog geen recht geven om op de lijsten der kiezers geplaatst te wor den want de wet vordert, zooals de schrijver terecht opmerkt, het aangeslagen zijn in het laatstverloopen dienstjaard. i., ten opzichte der lijsten die thans in bewerking zijn, het dienstjaar, dat op 1 Mei 1888 geëindigd is. En evenmin kan hij kiezer worden krachtens art. lc der kieswet (de zoogenaamde lodgers), omdat daarvoor gevorderd wordt het in huur hebben van een deel van een huis van den inwonenden eigenaar of eersten huurder, die in dat geval de belasting voor het geheele perceel betaalt. De betrokken persoon is dus gedu rende een jaar verstoken van het recht om te kiezen. Voorzeker is dit eene fout in de wet. En de vraag mag gesteld worden, of het niet beter ware, deze en meer dergelijke leemten, die zich reeds hebben voorgedaan, weg te nemen, dan hals over kop de groote steden te gaan ver knippen in enkelvoudige districten en daaren tegen de districten voor de verkiezingen der statenleden uit te breiden, met een haast, die op zijn zachtst uitgedrukt zeer verdacht mag heeten, en tot bespottelijke misrekeningen aan leiding geeft? Het middel, dat de inzender aangeeft (be palen dat de belasting over negen maanden moet betaald zijn), zou zeker goed zijn, indien niet de vraag rees, of het wel is overeente- brengen met de bepaling van art. 80 der Grond wet, die eischt, dat -de aanslag (niet van den aanslag) voldaan zjj. Maar het is hier de plaats niet om daarover te debatteeren. De vermelding van de opcenten op de per soneele belasting in art. 2 staat in verband met het voorafgaande woord »aanslag;" men moet dezen hebben voldaan niet alleen voor zooveel de hoofdsom betreft, maar ook voor zoover de rjjksopeenten aangaat. Eindelijk is er dan toch een ministerieel orgaan, dat openlijk uitkomt voor de bedoeling, welke men met de voorgestelde wijziging van de provinciale kiesdistricten heeft. Het Venl. Weekbl. nl. wil er geen doekjes om winden, dat het doel dier wijziging is eene Eerste kamer te bekomen, wier meerderheid met die der Tweede kamer eene Ijjn trekt. Het blad komt er rond vooruit, denkende aan het vers van Yondel Een goede zaak behoeft blanketsel noch verbloemen. De Eerste kamer moet »om", zoo goed is zjj niet. En dit kan niet anders dan met eerst de Provinciale staten der verschillende provin ciën »om" te zetten. Dit nu willen wij met éénen slag doen, in plaats van er jaren mee te tobben. Begrepen? Korte metten willen wjj er mee maken, want er is haast bjj. D* rej««ring doet haar plicht met te belet ten, dat de vrijzinnigen de Eer«te kamer tot een remtoestel verlagen. Zij ware geen knip voor den neus waard, wanneer zjj dit niet deed. »Met dat al een mooie coupeen coup die ons doet juichen er bjj te zjjn. Toen wij bij de laagste verkiezingen met het oog op de waarschjjnljjke verplaatsing der meerderheid, tot onze kiezers zeiden Ik zou er almachtig graag bjj wezen, koesterden wij groote ver wachtingen van de. nieuwe aera, maar, het dient gezegd zoo hadden wjj het ons niet voorgesteld." De »oude heer" is alzoo in zjjn nopjesde »oude heer" is dus nog altijd met het Venloosch Weekblad éen. Zijn zelfstandigheid, waarvan hjj blijk gaf bij de behandeling der bankwet, en die er ons aan deed twjjfelen of hjj nog wel met dit blad in connectie stond, is geweken hjj juicht over de meest willekeurige en partijdige handeling van dit kabinet. Toen de liberale organen op die bedoeling van het voorstel wezen heette het laster thans valt die intentie niet meer te ontkennen. Tegenover die openhartige bekentenis maakt de bewering der Protestantsche Noord-Brabander dat het voorstel een bewijs is van de onpartij digheid der regeering nog meer een allerbe- spotteljjkst figuur. Omtrent eene te Hoofdplaat sedert lang hangende kwestie raadsleden contra den burgemeester schrjjft men on* het volgende »De raadsleden volharden nog steeds met de werkstaking, en willen met den burgemeester niet samen vergaderen, wat zjj dan ook aan den commissaris des konings eigenmondig en zoo beslist mogeljjk meegedeeld zouden hebben. »Geen wonder derhalve, dat in en buiten de gemeente met groote belangstelling de gang van dien treurigen strijd gade geslagen wordt. »Deze vragen rjjzen bjj velen, ook bjj ons, op: »Wie zal het gelag betalen, waar er sprake is van benadeeling der gemeentefinantiën de belastingschuldigen, de wethouders of de regeering Kan deze laatste het gezag van den regeeringspersoon handhaven »Of zal zjj moeten zwichten voor de zeven anti-liberaalgezinden "Waarom treedt hoogere macht niet krachtiger op, om een einde aan 't geschil te maken, waar overreding of min- neljjke schikking niet baat »Of zou het waarheid zjjn, wat in de ultra- montaansche Scheldebode te lezen staat, dat de heer P. v. S. tot eervoller betrekking geroepen zal" worden »Wjj staan gansch buiten het geschil, en kun nen niet beoordeelen in hoever dit de beste oplossing der kwestie wellicht zou zjjn. Dit ia echter ook o. i. zeker dat het eene volstrekte onmogeljjkheid zal zijn, om, na beëindiging dei- werkstaking, nog van goede en hartelijke samen werking te zullen kunnen spreken. Daarvoor zijn te scherpe wapens gebezigd in den strjjd, waarvoor het woord schermutseling als te zachte term met eens passend meer üeeten kan. >Uit de houding der raadsleden hun ver langen geblekentoch mag hunne handelwijze niet tot hardnekkige koppigheid leiden. Ook zjj behooren in te zien, dat, waar hooger auto riteit hun vroeger of later ter wille zal zjjn, zij niet mogen volharden tol ondermjjning van den eerbied voor het gezag. Ook zjj mogen niet vergeten dat veel goeds onder het bewind van hun tegenstander tot stand gebracht is ge worden en dat de gemeentekom een ander en beter aanzien bekwam, wat hoofdzakeljjk aan diens bemoeiing toe te schrijven is. De boeren, niet-ingezetenen van Hoofdplaat, zijn hoogst tevreden, dat zjj in Januari en Februari dezes jaars verschoond bleven van betaling van het kaaigeld. Men zegt dat de gemeente nu al 180 a 190 gulden moest derven. De goedgezinde ingezetenen staan gereed om en corps te pro testeeren, zoo zjj die surprise mceten helpen bekostigen." Naar aanleiding van dit schrijven meenen wij het volgende te moeten opmerken De gemeenteraad heeft een dubbele taak lo is hjj uitvoerder van wetten, algemeene maatregelen van bestuur etc.2o is hij belast met de regeling van de huishoudeljjke belangen en aangelegenheden. Komt het bestuur in de eerste taak tekort, dan kan, volgens art. 144, 3e en 5e lid der Grondwet, in verband met artt. 126 en 127 der Gemeentewet, de commissaris des konings optreden om te doen, »wat des gemeente- bestuurs is." Komt het bestuur te kort in de vervulling der tweede taak, dan kan toepassing vinden de volgende geheel nieuwe be_ paling van de Grondwet van 1887 (art. 144 4e lid)Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener gemeente door den gemeenteraad groveljjk worden verwaarloosd, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in het bestuur dier gemeentewordt voorzien." Er moet dan dus eerst eene afzonderlijke wet worden gemaakt, die vaststelt, dat de raad de belangen der gemeente groveljjk verwaar loost, en die tevens bepaalt, wie de plaats van den raad zal innemen, voor zoover het tweede gedeelte zjjner taak aangaat. De schrijver ziet daaruit dat het tusschenbeide treden van de hoogste macht niet zulk een eenvoudige zaak is. Dat de regeering het gezag van den regeering»- persoon kan handhaven, spreekt van zelf. Het bestuur der vereeniging Het Pensioen- verbond heeft, naar aanleiding der ingediende wetsontwerpen tot regeling van de pensioenen der burgerlijke ambtenaren en hunne weduwen en weezen, een adres aan de Tweede kamer gezonden, waarin het die kamer verzoekt deze wetsontwerpen aan te nemen, al of niet gewij zigd in den geest zooals dit bestuur heeft aangegeven. Het zou nl. gaarne zien dat de invoering der wetten werd bespoedigd, en zoo mogeljjk reeds in Juli van dit jaar plaats had. En in de tweede plaats wjjst het in zjjn adres erop, dat de reeds gepensioneerden voor hun weduwen en weezen behooren te deelen in de voordeelen van het te stichten weduwen- en weezenfonds, op de gronden door prof. Van Geer in de Vragen des Tijds zoo juist aangevoerd. Omtrent het overleden lid der Tweede kamer, den heer mr. J. B. van Osenbruggen, bevatten de Hollandsche bladen de volgende mededee- ling: Sedert eene lange reeks van jaren was hij kantonrechter te Ridderkerk, en in die rechterljjke betrekking vertrouwd geraakt met de belangen van de streek, waarin hjj woonde. Hjj vergulde met nauwgezetheid het hem op gedragen mandaat, eerst als lid der provinciale staten van Zuid-Holland en vervolgens als lid der Tweede kamer. De parlementaire werk zaamheden deden hem, kort na zijne verkiezing, besluiten het lidmaatschap van de provinciale staten neer te leggen. De heer Van Osenbruggen behoorde tot die leden der kamer, wier aandeel in de bevordering van 's lands belangen grooter was in de afdee- lingen, dan in openbare zitting. Slechts zelden nam hjj aan de openbare dis- cussiën deel, en dan gewoonljjk bjj de begroo ting van justitie, om over eenig onderdeel van het rechtswezen, welks organisatie hjj krachtens zjjne ervaring zoo goed kende, te spreken, of bjj het budget van waterstaat, ten einde op de verbetering der Zuidholland sche water wegen ten behoeve van handel en scheepvaart aan te dringen. Hjj stond pal voor de liberale beginselen, welke hjj, behalve in de kamer, ook daar buiten zooveel mogeljjk bevorderde. De overledene bekleedde een hoogen rang bjj de Nederlandsche Vrjjinetselarjj. Hjj was o. a.- grootmeester der hooge graden. In dien kring vooral, waar hjj om zjjn jjver, zjjn toewjjding en zjjn eerljjk karakter alle achting genoot, wordt veel aan hem verloren. Den 15 Januari jl. werd door de Hollandsche Club te Antwerpen haar tienjarig bestaan ge vierd, bij welke feestelijkheid door den voorzitter der club, den heer S. Rejjnders Bisdom, eene openingsrede gehouden werd, waarin hij een terugblik sloeg op hetgeen tusschen 18791889 door de nationale vereeniging in Belgiö is gedaan. Hjj herinnerde eraan hoe het kleine spruitje, op 18 Jan. 1879 op Belgisch grondgebied ge plant, een boom is geworden, hoe reeds in 1880 een eigen aocieteitslokaal werd gesticht en hoe de vereeniging bjj tal van gelegenheden de eer en de waardigheid van Nederland trachtte op te houden. De voorzitter wees erop hoe de leden der club vóóraan stonden aan de zjjde der Vlaam- sche stadgenooten, waar het er op aankwam den geest van broederschap aan te wakkeren en onze instemming te betoonen met en hulde te brengen aan Zuid-Nederlanders, die voor de taal en de belangen van den Nederlandschen landaard pal stondenhoe zjj met hen hulde brachten aan hunnen grooten Conscience in 1883, de laatste eer bewezen aan het stoffeljjk overschot van den onvergeteljjken Driessens, met hen VondeTs derde eeuwgetij in 1887 vierden enz. Ook werd met een enkel woord melding ge maakt van de ontvangst door den burgemee ster van Antwerpen van de Walchersche wees kinderen ten raadhuize van Belgies koopstad, bjj welke gelegenheid wjj met eigen oogen ons overtuigen konden van de vriendeljjke belang-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 1