N°. 15. 132e Jaargang. 1889. Vrijda 18 Januari. n Nederland in gevaar! Cf Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën: 20 cent per regel. Bij abonnement lager. Geboorte-, Trouw-, Dood-, en andere familieberichten met de daarop betrekking hebbende dankbetuigingenvan 7 regels 1.50 iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Middelburg 17 Januari, En dan is, dunkt ons, de heer Tindal op een meer practischen weg tot afwending van LETTEREN EN KUNST. ONDERWIJS. KERKNIEUWS. UIT STAD EN PROVINCIE. Tlierinouieter. Middelburg 17 Jan. vm. 8 u. 29 gr. in. 12 u- 32 gr. av. 4 u. 32 gr. F. Verwacht verand. wind. Agenten te VlissingenP. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. v. d. Peiji, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te TholenW. A. van Nieuwenhuijzen. Verder worden door alle postkantoren en boekbandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen, en nemen ook het algemeen advertentie bureau van Nijgh Van Ditmar te Botterdam, en de firma B. van der Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan.Hoofdagenten voor bet Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Dadbe Cie., John F. Jones, opvolger, voor België A. Grosjean Co. te Brussel. Dagelijks worden abonnementen op de Diddelburgsclie courant aan genomen. He abonnementsprijs Is slecbts twee gulden per kwartaal. Daarvoor ontvangt men, behalve op Kon- en feestdagen, lederen dag een noinmer. Onder dezen sterk sprekenden titel heeft de heer Henry Tindal een tweetal brochures in het licht gegeven en algemeen doen ver spreiden, waarvan de eene een vervolg is op de andere. En om vooral te voorkomen dat wij hierbij zouden denken aan een valsch alarm om toch alle krachten in te spannen opdat wij zijn stem de noodige aandacht zouden schen ken, voegde hij bij zijn reeds angstverwek kend opschrift deze woorden „Geen sensatie roman maar werkelijkheid.'' De heer Tindal meent dat wij ten opzichte van onze onafhankelijkheid op ditoogenblik in een zeer gevaarlijken toestand verkeeren. Volgens hem kan een vreemd leger van 19000 man infanterie en 4000 man cavalerie, begeleid door de noodige artillerie, binnen 24 uur over onze grenzen komen. Daar kan, met den tegenwoordigen toestand onzer verweermiddelen, niet tegen gewaakt worden. Dit heeft de heer Tindal in zijne eerste brochure gezegd en de heer Lieftinck heeft dit beweren bij de jongste behandeling der begrooting voor oorlog in de Tweede kamer ter sprake gebracht op zijn eigenaardige manier. Het is of wij het hem hooien zeggen tot den verantwoordelijken minister van oorlog„Als het hier geschrevene waarheid is (en als het niet waar is, moet het tegengesproken wordeD door den minister van oorlog) zijn wij volstrekt niet geassureerd. Meer zal ik er op dit oogenblik niet van zeggen." Nu, het was ook niet noodig dat hij meer zeide; de minister van oorlog had thans aan leiding genoeg om te antwoorden. En de heer Bergansius deed dit en Begon met de verzekering dat hij de brochure van den heer Tindal had „doorloopen", maar dat de indruk daarvan hem had teleurgesteld. „Waar toch" zoo zeide de minister van oorlog „iemand als de heer Tindal zich plaatst op het door hem bij het laatste geval ingenomen standpunt, daar is eene discussie over dat onderwerp niet meer mogelijk. Als men zich zoo moet inrichten, dat men op zulke verrassingen voorbereid moet zijn, dan, zou ik zeggen, moesten wij de departementen van oorlog en marine maar laten vervallen, ■dan zouden wij genoeg hebben aan een po- litieleger. Tegen zulke eventualiteiten be staat maar één middelhet scheppen van een voortdurenden oorlogstoestand, waarbij de forten altijd bezet en de manschappen gereed zijn. Maar dit zou zooveel kosten en zulk een ondraagbaren last veroorzaken, dat de uitvoering wel ondenkbaar mag heeten. „Op de vraagkan Nederland zich ver dedigen? zeg ik.- Ja, als de zaken maar goed zijn ingericht. Of het kan thans, op dit oogenblik Zeker, als er morgen oorlog kwam, zouden wij ons verdedigen. De heer Seiffardt, die lang te Utrecht werkzaam was en het dus weten kan, verklaart dit eveneens. „Maar het zou moeite kosten, en hoe beter de toestand wordt, hoe grooter ook de kans van slagen. Die verbetering moeten wij derhalve najagen. Als ik de eer mocht hebben de wetsontwerpen op de regeling van den dienstplicht hier in te dienen en te eien aannemen, dan zullen de 35 millioen, die thans voor oorlog en marine gevraagd Tvprden, of nog iets meer misschien, zeker Adverientiëu moeten des namiddags te een uur aan het bureau bezorgd zijn, willen zij des avonds nog worden opgenomen. beschouwd worden als eene assurantie-premie, die wel besteed zal mogen heeten. „Absolute zekerheid is nooit te verkrijgen. Doch ééne zekerheid wel, namelijk deze, dat als wij niets doen, wij ook zeker kunnen zijn, dat het spoedig uit zal wezen met onze onaihankelijkheid, op welker behoud wij allen toch den hoogsten prijs stellen." Nu moeten wij eerlijk bekennen dat dit antwoord van den minister eigenlijk geen antwoord was op de gedane vraag. Ja, wij weten nu dat Nederland zich verdedigen kan, „als de zaken maar goed inge richt z ij n mijnbeer Seiffardt heeft dit ook gezegd. Maar het zou moeite kosten, en hoe beter de toestand is, hoe grooter ook de kans van slagen." Dit zou men gevoegelijk kunnen noemen een waarheid als een koe. Voor ons leekenverstand ligt het zwaartepunt der gansche redevoering van den minister echter in deze woorden: „absolute zekerheid is nooit te verkrijgen"; en als men op zulke verrassingen voorbereid moet zijn, dan moesten wij de departementen van oorlog en marine maar laten vervallen, dan zouden wij genoeg hebben aan een politieleger. En om de deur dicht te doen na al die quasi belangrijke verzekeringen, zeide de minister, als antwoord op de vraag of wij ons op dit oogenblik kunnen verdedi gen „zeker, als er morgen oorlog kwam, zouden wij ons verdedigen." Er ontbrak maar aan dat de minister verzekerde dat wij, trots al de enorme sommen die wij daaraan ten koste leggen, met de handen in den schoot zouden blijven zitten. Geen wonder dat de heer Tindal na der gelijke dooddoeners weer naar de pen greep en een vervolg schreef op zijn eerste brochure. Hij voegde daarbij de bewijzen, uit de ge schiedenis geput, dat verrassingen, als waarop hij doelde, volstrekt niet tot de zeldzaam heden behooren. Het tegendeel is waar. Voordat de oorlogsverklaring geschied was, werden reeds meermalen in- en aanvallen gedaan. En waarom zou men op dit punt ons ontzien, wanneer het strookte met de belangen van hen die ons gaarne zouden willen bemachtigen Wij behooren niet tot de angstvalligen, de bezorgden, die steeds droomen van eene overweldiging van ons land door een op ons loerende mogendheid; en die thans vooral met dubbele bezorgdheid de toekomst tegen gaan. Op dit punt zijn wij kalm, al zouden wij tegen zorgeloosheid ten sterkste protes teeren. Maar nu wij er een verdediging stelsel op nahouden, dat schatten van geld kost nn onze militaire specialiteiten ons telkens en telkens weer op hoogere kosten jagen, omdat dit noodig en noodzakelijk is, en wij buigen ons voor hunne verzeke ringen nu klinkt het ons vreemd in de ooren dat er niets te doen is tegen een geval, dat zich, volgens zeer kundige militairen, zeer goed voordoen kan. Op dat cardinale punt zijn wij alzoo zeer zwakde heer Tindal heeft dit aangetoond en door den minister van oorlog is zijn beweren niet weerlegd. Het eerste wat een vijand dus te doen heeft, dadelijk na of even vóór de oorlogs verklaring, is tegen ons oprukken en trachten in ons land vasten voet te verkrijgen; dit nu is niet te beletten. Wij zouden met dit vooruitzicht, staande voor een wanhopig geval, het eigenlijk beter vinden dat wij ons alleen er op toelegden een politie-leger erop na te houden. Op dit punt scharen wij ons aan de zijde van den heer Tindal. Diens eerste brochure droeg een eenigszins vertrouwelijk karakter, al werd zij ook ruim verspreidthans schijnt hij er echter prijs op te stellen dat zijn beroep op de leden der Eerste kamer meer de aandacht van het publiek trekke. De heer Tindal zond ons zijn brochure met de volgende aanteekening daarbij „Hopende dat ook u het belang van 't vaderland zal stellen boven dat eener partij." Juist om die reden en niet als een gevolg van een zeker soort opwekking, die er in zijne woorden ligt, alsof bij zeggen wildezwijg mij toch niet dood, wijzen wi op zijn beschouwing. Pogen wij op andere punten van staats beleid ons yrij te houden van eenzijdigheid en worden wij daarbij vooral geleid door liefde voor onze beginselen, zonder angstvallig te vragen of zij wel geheel en al passen in 't kader van partij belang op het gebied van 's lands verdediging zijn wij geheel vrij van partijdigheid. Wie ons de beste verweermiddelen ver schaft, en voor noodelooze uitgaven ons bewaart maar de noodige met kracht en klem vordert is onze man. Nu hebben wij van verschillende, ook van liberale zijden den tegenwoordigen minister van oorlog, den heer Bergansius, hooren prijzen als een bekwaam man, een uitstekend militair. Op éen voornaam punt echter blijkt nu dat ook die uitstekende man machteloos staat. Trouwens, de heer Tindal schijnt op dit punt de wijsheid in pacht te hebbenmaar hij plaatst zijn licht onder de korenmaat en wil slechts in eene gesloten vergadering de middelen aangeven om ons tegen de bekende verrassing te vrijwaren. Hij vatte onze be wering niet als een minder heusche bemer king aan zijn adres op; wij wisten geen betere woorden te bezigen om den indruk weer te geven, die zijn verklaring in deze belangrijke kwestie op ons maakte. Als hij, zooals hij ook door zijn brochure deed, ons versterkt in de meening dat bij militaire specialiteiten verschillend van opvatting als zij zijn, wat in de Tweede kamer zoo dikwijls is gebleken de prac tische wijsheid niet is te vindenen wij hooren dan iemand zijn stem verheffen maar zien hem zijn middel tegen een dreigend gevaar zorgvuldig geheim houden, dan ligt het voor de hand dat wij teleurgesteld ons gevoelen, juist omdat het belang van ons land ons, evenals hem, zeer ter harte gaat. De heer Tindal hoopt in deze op de zelf standigheid van de leden der Eerste kamer Nu, die is meermalen gebleken sterk ont wikkeld te zijn. Maar wat willen zij in de gegeven om standigheden uitrichten met een advies, waaraan het voornaamste deel ontbreekt Tegenover de eigenaardige, halfslachtige verzekeringen van den minister van oorlog staat wel de meer positieve verklaring van den heer Tindalmaar Diet een der leden van ons hooger huis is in staat de gedrags lijn aan te geven, die wij, ter bestrijding van het dreigend gevaar, moeten volgen. En dit is juist nu noodig, omdat zij bijna allen leeken zijn op dit gebieddie, komen zij niet goed beslagen ten ijs, nog eerder door den minister van oorlog buiten gevecht ge steld kunnen worden dan een z. g. specia liteit. En wat kunnen onze eerste kamerleden eigenlijk uitrichten Den minister van oorlog tot heengaan nopen door zijne begrooting te verwerpen, wat de heer Tindal schijnt te willen! Zijn brochure ademt een sterk sprekenden vijan- digen geest tegen den heer Bergansius. Ons dunkt zij zullen daartoe niet te vinden zijnen het zou ook vrij onverstandig wezen op dit oogenblik zulk een gewaagden stap te zetten. Op den uitroep van den heer Tindal aan het slot van zijn brochure„wie het ook doet, de minister of de kamer, aan den be- staanden gevaarlijken toestand moet een einde gemaakt worden, hoe pijnlijk het ook zij dit te doen", zouden wij daarom willen zeggenlaat de heer Tindal zelf een poging in die richting wagen door aan eenige mannen, die hij vertrouwt, erkende, bekwame personen, mee te deelen wat hij wenscht dat gedaan zal worden. Draagt dit de goedkeuring dier mannen weg, dan zullen zij zich ongetwijfeld wel rond hem scharen, propaganda maken voor zijn ideeën, niet nalaten de oogen der machthebbenden te openen voor het gevaar, dat ons land dreigt, en hen wijzen op de middelen die tot verbetering kunnen leiden. het gevaar, dan door allerlei betoogen te houden, die, hoe nuttig ook op zich zelf, nog het antwoord verborgen houden op de meest belangrijke vraag wat te doen Door den minister van waterstaat is bepaald, dat in het jaar 1889 door de commissie van examen ter verkrijging van een diploma als stnurman aan boord van koopvaardijschepen zullen worden gehouden vijf zittingen te Am sterdam en vijf zittingen te Rotterdam. Tijd en plaats van elke zitting zullen telkens drie weken te voren door den voorzitter in de Staats courant bekend worden gemaakt. Als deskundigen bij dat examen voor het onderzoek naar de gezichtsscherpte en het kleu- renonderscheidingsvermogen der candidaten zijn aangewezen dr. M. Juda, oogarts te Amsterdam dr. F. D. A. C. van Moll, oogarts te Rotterdam dr. H. A. Middelburg, oogarts te Leeuwarden dr. E. Mulder, lector in de oogheelkunde aan de Universiteit-te Groningen. Ter verklaring van het verschijnsel, dat in de maand November des vorigen jaars de op brengst der posterp ongeveer 100,000 kleiner is geweest dan in dezelfde maand van 1887, meldt men het volgende »Alle postkantoren ontvingen vroeger hunne postzegels, briefkaarten enz. maandelijks. Het bedrag wordt door de kantoren dadelijk in ontvang geboekt. >Sedert 1 Juli 1888 zijn echter de kantoren meteen jaarlijksch debiet van minder dan 8000 (en die zijn er vele) aangeschreven, om hunne aanvragen van zegels enz. in de eerste maand van elk kwartaal in te zenden. Die kantoren ontvangen dan een voorraad voor 3 maanden. Het gevolg daarvan was, dat de ontvangsten der posterijen in de maanden Juni en October jl. veel hooger waren dan die van het vorige jaar. De baten der maanden Augus tus, September en November daarentegen waren beduidend minder. En ook die van December zouden minder geweest zijn, indien niet toe vallig in die maand de nieuwe zegels van 7| ct. en 221 ct. en 1 waren ingevoerd, waar van elk kantoor, naar gelang van zijne behoefte, eenigen voorraad in December heeft ontvangen". Morgen (Vrijdag) geen audiëntie bij den minister van koloniën. De toestand des boninjgs. De officieele mededeeling in de Staatscourant van Woensdagavond luidde, - geheel in den geest van de door ons dien dag ontvangen berichten, als volgt »Zijne Majesteit de koning beeft de laatste vier en twintig uren kalmer doorgebracht. De nacht was rustig, waardoor de toestand van Zijne Majesteit volgens verklaring der genees heeren naar omstandigheden bevredigend is." Heden zond men ons de volgende mededee- lingen Het ochtendbericht uit Het Loo luidt De nacht was iets minder rustig. De toestand is overigens onveranderd. Prof. Bosenstein komt heden zijn vroeger aangekondigd bezoek brengen. Het officieele bulletin luidt De koning heeft een gunstigen dag doorge bracht. In den nacht heeft Z. M. weinig ge slapen. De krachten zijn dezelfde. De toestand blijft bevredigend. In een Woensdag middag te Botterdam ge houden vergadering der vereeniging tot onder steuningvan de Duitsche opera, werd voorgesteld haar te ontbinden. Bij stemming werd dit echter verworpen. De beraadslaging over de verder te nemen maatregelen, maakte het onder werp uit van breedvoerige beraadslagingen, waarvan het slot was, dat het bestuur een commissie van jongelieden zal bijeenroepen, welke moet trachten de som, 12.500), welke nog ontbreekt aan het subsidie, bij elkander te brengen. Op het Niederrh. Musikfest. te Keulen, onder directie van prof. Wüllner, zal, behalve Van Dijck, Joachim optreden. Het programma zal omvatten o. a. een Anthem van Handel, Beethovens Mis, het tweede deel van Das Paradies und die Peri, Mendelssohns Walpur- gisnacht en een werk van Bruch. Tot onderwijzer aan de christelijke school voor on-en minvermogenden op het molenwater te Middelburg is benoemd de heer W. Keijne te Vlaardingen. (De Zeeuw.) Door den gemeenteraad van Nieuwvliet is Woensdag aan mej. J. Hausser op haar ver zoek eervol ontslag verleend als onderwijzeres aan de openbare lagere school aldaar, ingaande 1 Maart e. k. Voorts is de jaarwedde van onderwijzeres, die ƒ600 bedroeg, verminderd met ƒ150 en nu vastgesteld op 450. In de gehouden synode van de Ned. Ger. kerken is de heer dr. Wagenaar tot tweeden scriba gekozen. De gisteren door den gemeenteraad van Middelburg gedane en door ons reeds kortelijk medegedeelde benoemingen waren tot voorzitter van het burgerlijk armbestuur. De heer Van Teijlingen werd met 13 stemmen benoemd, op den heer Frederiks waren 3 stem men uitgebracht. Tot lid der commissie van toezicht op de scholen van lager onderwijs; benoemd werd de heer J. H. Teeling met 14 stemmen de heer Couvée verkreeg 1 stem en een briefje was blanco. Tot onderwijzeres in de handwerken op school L) benoemd werd mej. Schmitt met 10 stemmen, mej. Balk verkreeg er 6. Bij de stemming voor onderwijzeres in de vrouwelijke handwerken voor de herhalings klasse aan scnool B, verkreeg mej. Siebols 8 stemmen, terwijl 6 stemmen waren uitgebracht op mej. wed. MinderhoutBourdrez, 1 op mej. Wattel en een briefje blanco was. Mej. Siebols was alzoo benoemd. Bij het examen voor surnumerair, gedeelte A, van de staatsspoorwegen is onder anderen geslaagd de heer J. L. Willemse, te Middelburg. De verhouding der grondbelasting tot de belastbare opbrengst bedraagt over 1889 voor de provicie Zeeland 0.0874255 wat de gebouwde en 0.195000202 wat de ongebouwde eigendom men aangaat. Verleden jaar waren de percentages respec tievelijk 0.0884663 en 0.1974463153, zoodat de belasting thans voor ieder minder bedraagt. In aansluiting met eene vroegere mege- deeling laten wij thans hier volgen de ons verstrekte opgaven omtrent den loop der be volking van Vlissingen gedurende 1888. Geboren werden 506 kinderen, 273 van het m., 233 van het v. geslachtin de gemeente ves tigden zich 991 personen, 595 m. 396 v., zoodat de bevolking met 1497 zielen vermeerderde. Daartegenover staat eene vermindering van 1269 personen, doordien overleden 232 personen, 135 m. en 97 v., en vertrokken 1037 inwoners, 608 m. en 429 v. De bevolking, die op 31 Dec. 1887 bestond uit 12565 personen, 6257 m. en 6308 v., is in den loop van 1888 vermeerderd met 228 perso nen, 125 m. en 103 v., en bedroeg op den laatsten dag van dat jaar 12793 p., 6382 m. en 6411 vr. Met ingang van 1 Februari a. s. is de heer J. van der Bilt, volontair ter gemeente secretarie te Goes, benoemd tot eersten ambte naar ter secretarie te Charlois. GCrt.) A. s. Dinsdag 24 dezer moet te Hoedekens- kerke een lid gekozen worden van den ge meenteraad ter voorziening in de vacature, veroorzaakt door het overlijden van den heer P. de Broekert. Het getal kiezers, vroeger 60 bedragende, is nu gestegen tot 94. Bij de Dinsdag vanwege het te Groede gevestigde Nuts departement gehouden tweede volksvoorlezing in dit seizoen, trad als spreker op de heer J. Bevelander Schoo aldaar, die tot onderwerp had de levensverzekering, en op popu laire wijze deze nuttige zaak besprak en de wenschelijkheid aantoonde dat in iederen kring der maatschappij meer en meer aandacht daar aan geschonken werd. Een vrjj talrjjk publiek hoorde met aandacht de belangrijke rede aan. Tot het verkiezen van een bestuurslid, ter vervanging van den vertrokken heer mr Jentinck en wegens periodieke aftreding van den voorzitter, den heer Sturm, die niet herkies baar was, vergaderden Woensdag de leden der liberale kiesvereeniging Burgerplicht te Ter- neuzen. Gekozen werd voor de vacature-Jentinck de heer R, Walraven en yoor den aftredenden heer Sturiaj

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1889 | | pagina 1