1888. Maandag 10 ^December. e Opmerkelijke teekenen. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco j 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. A d v e r n t i n 20 Cent per regel; Geboorte-, Trouw-, doodberichten, enz.van 1-7 regels ƒ1.50; iedere regel meer ƒ0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL, in. 293. 131 MIDDELBIIRGSOHE COI HAM. Agenten te Vlissingen: P. G. de Yet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van dek Peijl. te Zierikzee: A. C. de Mooij en tg Tholen: W. A. van Nieuwenhttijzen. Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen' en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmak te RotteJdhn, en de firma B. van deb Kahp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Datjbe CTe., John F. Jones, opvolger voor België A. Gkosjean Co. te Brussel. Middelburg 8 December. (Slot.) Het eerst dienen wij thans het woord te geven aan de Standaard, naar wiens harte vooral de heer Keuchenius een man is Dit blad deed de vraag, „wier beantwoording van gewicht is, of de minister van koloniën cor recter zou gehandeld hebben door de dusver geldende usantie te eerbiedigen, of wel dat breken met die usantie hem tot eere is aan te rekenendaargelaten dan nog de subsidiaire vraag of, ook waar dat breken met de bestaande usantie goedkeuring verdient, de modus quo allicht soberder had kunnen zijn." Tot nu toe was het de gewoonte *,op minis terieel standpunt hoogstens met „godsdienst," en op zijn allerhoogst met een „Hoogste Wezen" te rekenen, maar zonder ooit te treden in concrete, persoonlijke belijdenis." Van die ge woonte nu week de heer Keuchenius af. „En zegt het anti-revolutionnaire blad wat de kerk aangaat, dat het dusver als usan tie gold, om van regeeringswege steeds aan Óen officieelen vorm der bestaande kerkgenoot schappen de hand boven het hoofd te houden, eD laatdunkend neer te zien op wie streed voor de historische rechten der kerk; ter wijl minister Keuchenius omgekeerd, hoe ook bereid, om, als regeeringspersoon, aan dien officieelen vorm alle eere te geven, toch niet schroomt uit te spreken, dat hij voor het zede lijk recht van de historische richting een open oog heeft. „In die algemeenheid nu genomen, kunnen we niet anders oordeelen, of ons gouvernement mag met dat zich niet storen aan de overge leverde liberalistische usantie geluk gewenscht. „Die officieele usantie was dusver een leugen, en onder die leugen een bedekte sanctionee ring van het Rationalisme Nu zijn wij met dit blad waar wij wezen moeten. Maar eigenaardig dat de heer Keuchenius zelf den staf brak over dien lof en tegelijkertijd over zijn eigen houding door den heer Donner gelijk te geven, dat in Indië inmenging van de regeering in kerkelijke zaken behoort te vervallen. Dat is naar zijne meening misschien iets anders dan belijden, maar waar is de grens? Hoe is het mogelijk zonder aanstoot te geven het eene te laten en het andere te doen Hoe is 't te verdedigen dat men in Indië op dit punt neutraal wil blijven en hier in ons land zulke gewaagde stappen zet. Be Standaard komt ten slotte tot deze con clusie „dat de minister van koloniën bij dit prikkelend debat te recht met een usantie brak, die ons phrases voor ernstige taal en auto maten voor mannen gaf. „Dat het volgen van gelijke methoden door onze tegenstanders voor ons niet dan voor- deelig kan zijn. „En dat de vrucht van deze methode nog aanmerkelijk winnen zal, indien de heeren ministers bij hun uitlatingen op deze teedere punten in woordenkeus, oordeelvellingen en teekening van feiten steeds doen uitkomen, hoe ze staatsrechtelijk ieders recht eerbiedigen, en juist krachtens hun kloeke belijdenis te beslister voor de handhaving van ieders ge wetensvrijheid (zoo voor Christen als niet- Christen) instaan. „Ook de Evangeliebeleider achter de ministers tafel blijft staatsman. „De Kamer moet Kamer blijven. „De Kerk kome in de Kamer niet!" Aldus de Standaard. Maar dit oordeel staat vrij wel op zichzelf. Want dat de heer Keu chenius wel degelijk te ver ging en aanstoot gegeven heeft, bewees niet alleen de uitval van den heer Schaepman, die, hoe diploma tisch voorzichtig opk in vorm, juist omdat zij van die bevriende zijde kwam toch scherp en op den man af was, maar ook de aanval van het katholieke blad de Tijd. Ozeker de minister had gelijk te getuigen dat in Indië „zonder Christendom de bevolking niet tot de ontwikkeling en beschaving kan gebracht worden, waarvoor zij vatbaar is. Maar hierbij had het moeten blijven." „De verheerlijking der reformatie paste niet in den mond van een minister, sprekende na mens de regeering van een land met gedeeltelijk katholieke bevolking, gelijk het onze. „De zachte berisping, den heer Van Baar toegediend, en al wat er verder stichtelijk volgt is een protestantsch getint preekske, dat in de kamer niet thuis behoorde. De ministers zijn er nu eenmaal niet, om aan de kamerleden stichtelijke sermoenen voor te dra gen. „Wat de heer Keuchenius ten slotte zeide over de Heilige alliantie „een uiting vUn vaag piëtisme bij eenige vorstelijke personen ruim zeventig jaar geleden, welke alleen nog voor den historicus van eenige waarde kan zijn" was, volgens hetzelfde blad, de geheel subjec tieve opvatting van den heer Keuchenius een opvatting, welke waarschijnlijk niemand in geheel Nederland met hem deelt, en die door-en-door valsch is, „Ook deze historische Verhandeling had achterwege moeten blijven. De heer Keuche nius had behooren in te zien, dat het niet aanging, zich van de plaats, welke hij innam, te beroepen op een verbond, waaraan door hem individueel en geheel alleen, maar zeer zeker niet door de Nederlandsche regeering eenige kracht voor het tegenwoordige wordt toegeschreven". En het Centrum, dr Schaepman's orgaan, hoe laat zich dit uit over den predikenden minister Na de beschouwing over de Heilige alliantie onverantwoordelijk genoemd te hebben, zegt dit blad: „Deze verheerlijking der reformatie kwam zeker niet te pas in het land van den H. Bonifacius en den H. Willibrordus in het land waar handel, scheepvaart, nijverheid en landbouw reeds voor de reformatie tot een hoogen bloei gekomen warenin het land waar twee vijfden der bevolking katholiek zijnin het land, dat zoovelen zijner zonen en dochters, tot voortplanting van het voor vaderlijk geloof, naar de verste gewesten zendt „Welverdiend was dan ook de bestraffing door den heer Schaepman den minister van koloniën toegediend." Wij kunnen het bij deze aanhalingen laten. Bij de beoordeeling daarvan dienen wij drieërlei niet uit het oog te verliezeneerstens dat de Standaard den heer Keuchenius, in dit kabinet het aan dr Kuyper meest, zoo niet eenig behagelijk element, a tort et a travers zal verdedigen; en het daarom reeds al op merkelijk is, hoe het blad, bij al zijne versehoo- nende redeneeringen, in de laatste door ons aangehaalde regelen zijn gunsteling onder de oogen brengt dat een minister staatsman, de kamer kamer blijven moet en er geen kerk in de kamer moet komen. Van deze tegenstrijdigheid in opvatting kunnen wij acte nemen. Maar dan is voor ons ook een even opmer kelijk teeken dat door dit' blad den heer Keuchenius verweten werd dat hij te verging in zijn redeneering? o, neen, in excusesen „meerder soberheid in taal de uitwerking van Keuchenius woord zou verhoogd hebben". In de tweede plaats verdient de scherpe toon van de Tijd onze volle aandachten nog meer het feit dat, waar dit blad reeds Woensdag een eerste artikel over deze kwestie bevatte, het vervolg daarvan tot heden uitbleef, niet tegenstaande daarna andere hoofdopstellen wel verschenen. Was - die toon tegenover den vertegenwoor diger der bondgenooten te scherp, de bestrij ding te heftig Moest men zich inhouden Te sterker steekt daarbij af de meer fluweel achtige bestraffing van het Centrumdat zich daarbij slechts tot éen punt bepaalde. En hierop dienen wij in de derde plaats te letten. Het gebeurde in zijn geheel bewijst ten duidelijkste dat de minister Keuchenius een groote onvoorzichtigheid beging, die een uitvloei sel was van zijne innige overtuiging en dus in 't vervolg wel meer te wachten is dat zijne uitlatingen de bondgenooten ontstemden, maar dat deze zoo verstandig waren zich zooveel mogelijk in te houden, teneinde geen ontijdig gevaar te doen ontstaan voor de positie die thans is ingenomen. Dit zijn opmerkelijke teekenen, die de alge meen gekoesterde verwachting omtrent de on houdbaarheid van het hondgenootschap be vestigen. Vroeg of laat moet eene uitbarsting volgen, want hoe vriendschappelijk zij ook oogenschijn- lijk leven, éen enkele vonk is voldoende om een uitbarsting te veroorzaken. Wel tracht men de klove, die tusschen heide gaapt, te bedekken, maar, trots alle moeite, daartoe aangewend, wordt zij steeds meer en meer zichtbaar en blijkt dat het slechts hierbij geldt een elkaar verdragen zóólang tot men zijn doel bereikt heeft. De profetie, dat zij elkaar ten slotte zullen bestrijden, zal niet zoo lang op vervulling be hoeven te wachten. Het voorgevallene bij de behandeling der Indische begrooting heeft dit bewezen. Maar een veel ernstiger kwestie doet zich hierbij voor. Had reeds de circulaire aan de zendings- vereenigingen, door den minister Keuchenius gezonden, tegenover de inlandsche bevolking in onze koloniën hare bedenkelijke zijde, hoe veel ernstiger zijn dan uit dat oogpunt zijne uitlatingen in de kamer? Wanneer een Mohamedaansch priester zijne volgelingen, uit liefde voor zijn geloof, opzet tot haat jegens de Christenen en jegens ons, wordt er door ons wraak geroepen over zooveel stoutheid. Wanneer een minister van koloniën in de Tweede kamer ten aanhoore van de gansche wereld met zooveel woorden zegtOch, uw Mohamedaansch geloof is niets waard, zonder ons geloof, zonder dat Christendom, hetwelk wij belijden, kunt gij niet tot welvaart en ontwikkeling komen, dan heet dit in veler oog rechtvaardig, billijk, en juicht men hem toe om zijn moed. Wij vragen Zijn dan Japanneezen en Chineezen zoo ver bij ons ten achter in ontwikkeling en welvaart Heet dit dan staatsrechtelijk in woordenkeus ieders recht eerbiedigen en instaan voor de handhaving van ieders gewetensvrijheid (zoo voor Christen als niet-Christen)iets waarop de Standaard zegt zooveel prijs te stellen Heeft de Inlandsche bevolking geen recht op eerbiediging van zijn geloof? Zaait men door dergelijke uitingen geen ontevredenheid van de ergste soort bij eene bevolking, die in haar geloof zich gelukkig gevoelt, die, even goed als een Christen het zijne, dit beschouwt als een kleinood, als iets heiligs Voor een paar dagen meenden wij uit dat oogpunt de vraag te moeten doen: of de heer Keu chenius, met al zijne talenten, zijn kennis van Indië, niet een gevaar opleverde als minister van koloniën. Maar wij zijn na Vrijdag ge dwongen verder te gaan. De minister Mackay verklaarde gisteren dat he.t kabinet homogeen was met zijn minister van koloniën, tot zelfs in zeker opzicht ook omtrent het vaccine-vraagstuk toe. Wat de heer Keuchenius dus als zijne eerlijke, oprechte, persoonlijke mèening gezegd heeft, komt voor rekening van het gansche kabinet. Hoe kalm en gematigd de overige leden daarvan dan ook zijn mogen, rijst toeh de vraag of zij door die homogeniteit, met het oog op onze koloniën, niet een gevaar opleveren voor ons land En na de opmerkelijke teekenen, waarop wij wezen, durven wij op die vraag geen ont kennend antwoord geven. In de vergaderzaal van den gemeenteraad te Vlissingen had hedenmiddag te een uur eene eenvoudige plechtigheid plaats. Daar waren vergaderd alle leden van den ge meenteraad de burgemeester, de heer Tutein Nolthenius, de secretaris en de ontvanger der gemeente en de oud-burgemeester, de heer Arie Smit, wien een blijk van hulde van de Vlissingsche burgerij werd aangeboden. De heer Th. van Uye Pieterse hield alvorens de volgende redevoering »Mijnlieer SmitDe gemeenteraad, zooals die was samengesteld, toen gij uwe betrekking hebt nedergelegd als burgemeester van Vlissingen; kwijt zich heden van een hoogst aangenamen plicht. Wij komen u, namens Vlissing's ingezetenen, een stoffelijk blijk aanbieden van dankbare her innering aan het negenjarig tijdvak gedurende hetwelk door u de betrekking werd waargenomen. Wij waren van oordeel dat de dankbaarheid zich niet moest bepalen tot woorden, maar dat een blijvend aandenken ook aan het nageslacht m herinnering moest houden onze erkentelijkheid voor uw gewichtig bestuur. Dat stoffelijk blijk bieden wij u aan in eene medaille, die we hebben doen slaan in goud, zilver en brons. Behalve die we u aanbieden hebben wij ook exemplaren doen slaan voor het Zseuwsch genoot schap, de oudheidkamer in dit gewest en het archief dezer gemeente. Geene andere bestaan ervan en, opdat er ook geen andere meer zonden geslagen worden, bieden wij u ook de stempels ervan aan, terwijl we daar ook bijvoegen een album, bevattende de oirkonde der medaille in deze bewoordingen Ter blijvende herinnering aan het gewichtig negen jarig tijdvak 18791888, waarin de heer Arie Smit de betrekking heeft bekleed van burgemeester van Vlissingen en door zijne energie zooveel bijdroeg aan de welvaart en den bloei, hébben ingezetenen van Vlissingen als erkenning zijner ver diensten eene medaille doen slaan in goud, zilver en brons, waarvan dit album, bevattende hunne namen, als oirkonde getuigen zal en hem deze aangeboden met den wensch van voorspoed en geluk in zijn volgende levensdagen. Namens de ingezetenen Be gemeenteraad. (Hieronder volgen de handteekeningen der leden van den raad). »De namen der ingezetenen vindt u in dat album opgeteekend. We vertrouwen, mijnheer Smit dat gij dit huldebewijs van Vlissing's ingezetenen wel zult willen aanvaarden en hopen dat gij vele jaren er met genoegen uw blik op zult mogen vestigen." Hierop overhandigde de heer Van Uije Pieterse het huldeblijk aan den heer Smit. De medailles, vervaardigd aan de Utrechtsche fabriek van de firma C. J. Begeer, vertoonen aan de eene zijde het, door toepasselijke emblemen gesierde, wapen van de stad Vlissingen en in een lint de jaartallen 1879—1888, met het randschrift De ingezetenen van Vlissingen. Aan den anderen kant leest men als randschrift: Dankbare herinnering aan het negenjarig bestuur van en in een krans van eikenloofBurgemeesler Arie Smit 1879—1888. Het prachtige album, gebonden in blauw kalfs leder, lang 36, breed 21 en dik 3 centimeter verguld op snede, is vervaardigd in de bekende fabriek van den heer F. W. Rinck te 's Graven- hage. Het is versierd met een zilveren schild met de jaartallen 18791888. Het calligraphisch werk, van de hand van den heer J. C. Bautz te 's Gravenhage, bestaat in de op de eerste bladzijde in lofwerk geteekende medaille, terwijl op de tweede bladzijde de boven omschreven opdracht staat. De heer Smit antwoordde, diep getroffen, zeer erkentelijk te zijn voor de hulde, die de bevol king van Vlissingen hem thans bewijst. Wanneer- ik op het oogenblik van mijn aftreden als bur gemeester ergens berouw van had zeide de heer Smit dan was het dat ik voor de ge* meente niet meer heb kunnen doen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1888 | | pagina 1