N°. 279. 131e Jaargang. 1888. Buitengewoon Noinmer Zaterdag 24 November. N Laatste berichten. Rechtszaken. >j "VAN D B MIDDELBIJRGSCHE COURANT. Moord mei voorbedachten rade. [Vervolg?) De zitting heropend zijnde, kwam de tiende getuige in verhoorhet was C. Meijaardde echtgenoot van het slachtoffer en zwager van den moordenaar. Ook deze werd, aangezien De Koeijer daartegen geen bezwaar had, onder eede gehoord. Hij, die door den voorzitter niet ondervraagd werd over het vreeselijke feit, verklaarde, nadat de misdaad gepleegd was, door Van Koeveringe geroepen te zijn, en herkende de hem vertoonde griep en spade als zijn eigendom. Hij gaf verder met betrekking tot den diefstal eene beschrijving van den toestand, waarin hij zijne woning aantrof, en gaf op welk bedrag zich in een geldkistjebevond. De Koeijer kwam nu en dan bij getuige aan huis; in den laatsten tijd, naar getuige van zijne huisgenooten heeft vernomen, meer dan vroeger. Er bestond volstrekt geen kwade verstandhouding tusschen getuige of zijne vrouw en De Koeijer. Ondervraagd of bekl. wist dat getuige 26 Aug. geld in huis had meende get. dat hij dit wel kon weten, terwijl hij ook wist, waar dat geld, geborgen zou zijn. Met betrekking tot de erfenis, die getuige en ook bekl. had te wachten van de wed. Meijaard, weet getuige dat er wel wat getrokken is; hoeveel hij trok wil hij liever niet verklaren ook De Koeijer had er iets van te wachten. Op eene vraag van den verdediger verklaarde getuige dat op den dag der misdaad De Koeijer wist dat die erfenis door getuige nog niet was geïnd. Getuige gaf verder nog eene beschrijving van de plaatselijke gesteldheid zijner woning en ant woordde op de vraag des voorzitters of men van den weg af het zou kunnen zien als een kalf in den koestal los was geraakt, dat dit onder zekere omstandigheden mogelijk kan zijn, doch meestal onmogelijk is. Op eene vraag van de verdediging of De Koeijer weten kon dat in getuige's woning geld aanwezig was, antwoordde deze in toestemmenden zin; De Koeijer kon weten dat get. aardappelen verkocht had. Den bekl. werd door den voorzitter gevraagd hoe hij zien kon dat het stierkalf los was, waarop deze antwoordde dat hij reeds op het erf was, toen hij zag dat het beestje met den kop door het klinket kwam. »Was het uw voornemen op het erf te gaan?'' vroeg de voorzitter verder, waarop bekl. ant woordde sNeen, ikjjliep te kuieren en ben naar binnen gegaan om de vrouw te zeggen dat het kalf los was. Anders was ik misschien den Bree- weg opgegaan." De vijfde getuige, de veldwachter Bles, werd vervolgens nog eens gehoord omtrent de plaatse lijke gesteldheid. Uit zijn verklaring bleek dat dit voorgeven van bekl. juist kan zijn. Ook de derde getuige W. Meijaard werd nog maals gehoord en hem gevraagd of het stierkalf meermalen losraakt; dit beantwoordde hij beves tigend, terwijl hij op de vraag of het kalf zichzelf kan hebben losgerukt dan wel de stal- band, waaraan het vast stond, was doorgesneden de mogelijkheid erkende dat het dier zich heeft losgerukt, doch dit niet met zekerheid kon ver klaren, evenmin als hij durft zeggen dat iemand het beest heeft losgemaakt. Wat betreft het voorgeven van bekl. dat hij naar den Breeweg had willen gaan erkende deze getuige dat dit mog elijk kan zijnDe Koeijer maakte van het bedoelde pad meer gebruik. Nogmaals ondervraagd over de bezoeken van De Koeijer aan de hofstede van Meijaard verklaarde deze getuige dat bekl. meermalen des Zondags onder kerktijd op de hofstede geweest ishij kon dit echter alleen verklaren op gezag van familieleden, daar hij steeds afwezig was. Wat aangaat de aanwezigheid van geld in de woning was getuige van oordeel dat de hoeveel heid den dief moet zijn medegevallen. Hierna kwam de dochter van het slachtoffer M- A. Meijaard als 11e getuige op.. Hare getui genis strekte ertoe om verschillende voorwerpen als het eigendom der vermoorde te herkennen, zooals een geldzakje, een tweetal mutsen en twee hoofdstukken. De brigadier der rijkaveldwacht A. Pover te Yerseke was de volgende getuige. Hij verklaarde 'a Maandags bekl. gearresteerd te hebben, 's Avonds bij het overbrengen naar de gevangenis heeft De Koeijer, na aanvankelijk te hebben gezwegen, hem eene bekentenis gedaan en op aanwijzing van bekl. is het busje, waarin het geld was geborgen geweest, onder den grond gedolven gevonden ook werden op aanwijzing van De K. de gouden hoofdstukken gevonden. Volgens die ^bekentenis van beklaagde was diefstal de drijfveerhij moest geld hebben wist dat niemand dan vrouw Meijaard thuis was en had ook het plan de vrouw te vermoorden. Bekl. ontkende op zijne nog steeds kalme manier geweten te hebben dat vrouw Meijaard alleen thuis was; eerst in den koestal heeft hij het haar gevraagd. Na den moord gepleegd te hebben is hij, aldus verklaarde bekl., naar Krijger gegaan, heeft daar een borrel of een glas bier gedronken en is toen huiswaarts gekeerd. Een uur is hij thuis geweest, heeft het geldbusje onder het konijnenhok ge worpen en den grond met zijn voet vastgestampt. De hoofdstukken heeft hij in een zekere plaats geworpen. Van het gestolen geld heeft hij Zondag na den moord bij Krijger een rijksdaalder gewisseld en zijn schuld betaald bij de later te hooren getuigen Krijger en Van Os. Den eersten gaf hij ƒ10 en bij den laatsten wisselde hij een rijksdaalder om een kruikje of vier bier, dat hij er schuldig was, te betalen. De volgende getuige, de veldwachter M. J. Straub, die ook bij de overbrenging van De Koeijer tegenwoordig was, legde eene gelijkluidende ver klaring af als de vorige getuigen. De veertiende getuige was j. van de Velde te Yerseke. Hij verklaarde dat De Koeijer den 24 bij hem om werk had gevraagd én. een halven dag werkzaam geweest is. Hij noemde beklaagde een schappelijk arbeider en was er van overtuigd dat het De IC. niet kan toegerekend worden, dat hij niet altijd vast werk had. Er zijn te Yer seke meer goede werklieden, die leeg loopen. Deze getuige heeft bekl. Zondagmiddag ontmoet voorbij het huis van Meijaard doch kan niet opgeven waarheen De K. zich begaf. De volgende getuige was de vrouw van C. Nieuwenhuijze, arbeidster te Yerseke. Zij ver klaarde De Koeijer in den namiddag van 26 Aug. op den dijk van Yerseke naar Kruiningen ont moet te hebben. De K. kwam haar achterop en maakte een praatje met getuige. Hij verhaalde haar, dat hij naar Meijaard ging om zijn dochtertje af te halen. Dat kwam getuige vreemd voor, omdat zij wist dat beklaagde's dochter daar nooit kwam. Zij keek hem daarop na en zag dat De Koeijer over de heining klom, terwijl zij hem een half uur later door het klinket de schuur heeft zien verlaten. De Koeijer ontkende tegen getuige gezegd te hebben dat hij zijn meisje ging halen bij Meijaard. »Dat is onmogelijk", - zeide hij »want dat meisje kwam daar nooit" ook was het niet waar dat hij over de heining is geklommen. Getuige hield pertinent aan hare verklaring vastzij zeide niet van hare getuigenis te zullen afwijken al stonden er ook duizend menschen, die het tegendeel beweerden. Joh. Nieuwenhuijze, dochter van de vorige getuige, legde eene verklaring af, geheel gelijk luidend aan die van hare moeder. De Koeijer bleef ook na deze verklaring bij hetgeen hij vroeger mededeelde. Herhaaldelijk raadde de voorzitter hem aan ook ten deze eene bekentenis af te leggen doch als eenig antwoord zeide hij»lk kan niet meer zeggen dan ik weet; ik kan niet anders zeggen." Ook nadat de verdediger den bekl. erop gewezen had dat het bekennen niet aan zijne verdediging schaden zou, bleef deze volharden. De volgende getuige was de zoon van bekl. Hij, buiten eede gehoord, verklaarde zijn vader des Zondags om 1 uur van huis te hebben zien vertrekken en niets bijzonders aan hem opgemerkt te hebben. Hij had wel een borrel gedronken maar wJas niet beschonken. In den regel praatte bekl. niet veel met zijne kindereödat deed hij ook dien middag niet. Om vier uur is bekl. te huis gekomen, terwijl de get. een oogenblik later kwam. Ook toen heeft hij niets bijzonders aan zijn vader gemerkt; hij was in dezelfde stemming als 's morgens, een weinig meer opgewonden doch niet buitengewoon of gejaagd. In het algemeen heeft zijn vader nooit wreed aardige dingen gedaan, welke anderen niet doen. Deze getuige verklaarde verder dat zijn vader niet veel geld inbracht en ook weinig te werken had. Op eene vraag van den verdediger of de vader de beschikking had over het loon, dat de zoons thuis brachten, antwoordde de zoon ontkennend. Zij gaven het aan hunne zuster. Ook bij het verhoor van zijn zoqii bleef de beklaagde zoo kalm als te voren. Getuige Krijger, bierhuishouder te Y erseke, die vervolgens gehoord werd, verklaarde dat De Koeijer Zondag namiddag om een uur of half vijf bij hem gekomen is en een glas bier heeft besteld. Bekl. verhaalde hem dat hij van den kant van de hoeve van Meijaard kwamdat de vrouw door een stierkalf was doodgestoken en dat hij daar binnen had willen gaan maar hem dit was gewei gerd. De Koeijer zag wild uit zijne oogen. De bekl. is ook omstreeks kwart over drie in het bierhuis geweest. Niet te half vijf verklaarde bekl. bij getuige geweest te zijn, maar eerst omstreeks zes uren. Daarop werd gehoord Yan Os, zeeman te Yer seke, wiens vrouw een bierhuiS houdt. Hij ver klaarde dat De Koeijer hem een zeker bedrag schuldig was wegens gebruik va n bier en dat hij die schuld Zondagmiddag omstreeks half vier aan getuige's vrouw heeft betaald. Bekl. zeide dit eerst te half vijf gedaan te 'hebben. Bij den volgenden getuige, Harthoorn, eveneens bierhnishouder te Yerseke, is de bekl. omstreeks kwart over vier uur gekomen, heeft hij zijne schuld betaald en hem 2.50 daarboven gegeven; hij is slechts even gebleven, 's Avonds om zes uur is hij weder teruggekomen. Op de vraag van den verdediger of bekl. aan de vrouw van getuige niet een gulden heeft ge geven, antwoordde deze dat bekl., om getuige's vrouw twee borreltjes te betalen, een gulden nederlegde en daarvan geen geld terugverlangde. Toen bekl. gevraagd had hoe hij ertoe gekomen was om 2.50 cadeau te maken, zeide deze dit gedaan te hebben omdat getuige hem ook zoo flink geholpen had. Op verzoek van de verdediging werd alsnu als getuige a décharge gehoord de notaris J. de Vos te Middelburg. Hij verklaarde dat het hem bekend is hoe De Koeijer eene betrekkelijk aanzienlijke som te vorderen had, naar aanleiding eener erfenis van de wed. Meijaard en dat bekl. hem gemachtigd had die erfenis in ontvangst te nemen. De boedelscheiding heeft reeds plaats gehad en den 2®" October had De Koeper, na aftrek van verschillende schulden en voorschotten, recht op een som van vierhonderd en zestig gulden. Op den dag van den moord had bekl. reeds volmacht gegeven en was hij er mede bekend dat hij uit bedoelde erfenis een kapitaaltje te trekken had. Wanneer bekl. bij getuige was gekomen en hem gevraagd had om een voorschot, b. v. van een vijf en dertig gulden, dan zou. hij daartegen geen be zwaar gemaakt hebben. Dr Van Selms had beslag laten leggen op den inboedel van De Koeijer en nadat de schuld aan deze was betaald, zou ten bate van De Koeijer en kinderen nog een zeven honderd gulden uit de erfenis overblijven. Trouwens die boedel is nog niet geheel vereffend; het was een groote erfenis van omstreeks een ton. Hierna werd de beklaagde nogmaals gehoord; hij bevestigde hetgeen hij tijdens den loop dei- zitting heeft erkend, doch bleef de punten, die hij tijdens het getuigenverhoor ontkende, ook nu ontkennen. »Hoe zijt ge tot de daad gekomen vroeg de voorzitter, waarop bekl. antwoordde: »ik weet het niet." De voorzitter wees bekl. er op dat hij wist binnen kort een belangrijk bedrag te zullen ont vangen, en verklaarde niet te begrijpen hoe hij dan toch tot diefstal en moord is gekomen. »Wist ge" vroeg de voorzitter »dat ge veel geld bij Meijaard zoudt vinden" waarop De Koeijer antwoordde »Neen, veel konden de men schen ook al niet hebben." De voorzitter drong nader op eene bekentenis aan doch bekl. zeide maar steeds geen verdere verklaring te kunnen geven. Na het eten is bekl. den grintweg opgegaan, heeft daar een paar personen ontmoet, Van de Velde en Jan van Koeveringe, met welken laatste hij naar het dorp is teruggekeerd. Hij liep doel loos en had volstrekt geen plan om naar Meijaard toe te gaan. De gedachte om te gaan stelen is bij bekl. opgekomen bij het doodslaan van de vrouw. Hij had volstrekt geen haat tegen haai en deze heeft zich bij zijn aanval volstrekt niet verdedigd. »De vrouw moest dus uit den weg geruimd worden" zeide de voorzitter »om den diefstal mogelijk te maken, en zelf' hebt ge gezegd dat, als er meer dan eene vrouw was geweest, de on heilen nog grooter zouden geweest zijn." »Ja, dat is zoo" antwoordde de bekl. »Hebt ge niets ter verschooning in te brengen vroeg de voorzitter. »Ik heb berouw, groot berouw, dat is mak kelijk genoeg," was het op kalmen toon gegeven antwoord. Waart ge in het kabinet bekend vroeg de voorzitter, waarop bekl. sneen" antwoordde, maai bij ontkende niet hoe hij wist dat, als er geld in huis was, dit zich daarin moest bevinden. Hierna kwam de ambtenaar van het openbaar ministerie aan het woord. Hij begon met het treurig drama in herinnering te brengen, dat ten vorigenjare in de zelfde zaal aanschouwelijk is ge maakt, toen eene moeder, beschuldigd van haar kind te hebben geslacht, op deze plaats terecht stond, en herinnerde hoe toen allen, die bij de behandeling tegenwoordig waren, diep werden geschokt. Thans staat weder iemand terecht onder be schuldiging zijn evenmensch vermoord te heb ben zal de indruk nu anders zijn De spreker schilderde hoe op de hoeve van de familie Meijaard kalm het rustige landbouwers leven verliep, hoe de vrouw, zachtzinnig en be daard, steeds bereid was haar evenmenschen of hare familie bij te staaneene vrouw die nooit iemand de minste aanleiding gegeven heeft om haat of Wraakzucht jegens haar te koesteren in een woord eene brave, fatsoenlijke vrouw. De ambtenaaai' toonde verder aan hoe het misdrijf gepleegd is, hoe De Koeijer zijn slacht offer op vreeselijke wijze om het leven heeft ge bracht en hoe. hij daarna den diefstal gepleegd heeft en wees er op dat hij steeds voor en na het plegen der' daad even kalm bleef. Ook thans verhaalt hij op den natuurlijksten toon der wereld zijne euveldaad, alsof het een voudig gold het doodmaken van een insect. Achtereenvolgens stelde de ambtenaar de bij omstandigheden in het licht, die aanleiding heb ben gegeven dat de verdenking op de Koeijer viel, dat deze gearresteerd werd en eindelijk eene bekentenis aflegde. De bekl. heeft ten volle bekend en die beken tenis wordt bevestigd door de verklaringen dei- verschillende getuigen. Dit alles ging de ambtenaar nog kortelings na om daaruit de conclusie te trekken dat de bekl. vóór het plegen der misdaad hetplanheeft bedacht. De ambtenaar toonde verder aan dat bekl. het feit opzettelijk heeft gepleegd en dat het motief daartoe diefstal geweest is, zoodat bekl. valt onder de strafbepaling, gesteld op doodslag, voorafge gaan of gevolgd door een ander strafbaar feit. Dat dé diefstal gepleegd is toonde de ambte naar aan èn uit de bekentenis van beklaagde èn uit de getuigenverklaringen èn op grond van het feit dat de vrucht van dien diefstal bij bekl. is gevonden of op zijne aanwijzing is ontdekt. Eveneens achte de ambtenaar de braak ook bewezen. De spreker deed uitkomen dat de diefstal de aanleidende oorzaak tot de daad geweest is, dat bekl. zeer vele schulden had en in elk geval geld moest hebben. De ambtenaar wees op de kalmte, waarmede bekl. de zaken tot in de kleinste bijzonderheden mededeelt, om daarna te doen uitkomen dat hier van geene ontoerekenbaarheid sprake zijn kan. Bekl. wist ten volle wat hij deed. De te laste gelegde feiten wettig en overtui gend bewezen achtende, wees de ambtenaar, om aan te toonen dat men hier met een verstokt misdadiger te doen heeft, er nog op hoe De K. de sectie van het lijk der verslagene heeft bij gewoond met de bedaardheid, waarmee een ander een kalf zou zien uitsnijden. De ambtenaar meende, op grond van hetgeen uit de getuigenverhooren en uit de instructie gebleken is, dat ten deze geen verzachtende om standigheden aan te voeren zijn en was van oordeel dat een persoon als de bekl, niet meer in de maatschappij, waarvoor hij gevaarlijk is, mag wederkeeren. Hij eischte daarom veroor deeling van beklaagde, wegens doodslag gevolgd met braak, tot levenslange gevangenisstraf met ontzetting tevens van burgerrechten. Ook na dezen eisch vertrok bekl. geen spier van zijn gelaat. De zitting is omstreeks half vijf geschorst tot morgen (Zaterdag) ochtend tien uren. 's Gravenliage. Bij de behandeling der onderdeelen van de begrooting voor Ned.-Indië men zie de courant zelve werd de opium- politiek van den minister gelaakt door de heeren W. van Dedem en Van der Loeff. De minister, gesteund door de heeren Van Asch van Wijck en Heemskerk, verklaarde nog geen beslissing te willen nemen omtrent het voorstel van den gouverneur-generaal tot aanschaffing van een stoomschip ter beteugeling van den smokkel handel. De heeren Levyssohn Norman en Veegens drongen krachtig aan op vermindering van het hoofdgeld en, daar de minister het tijdstip daar voor niet gekomen achtte, stelde de heer Levyssohn Norman een motie voor tot vermindering van het hoofdgeld. Maandag voortzetting. 's GrttveliUage. Benoemd tot dijkgraaf van den Borfenbroodpolder de heer C. van Schelven, van den Schorerpolder de heer J. Polderdijk, van den Bontepolder de heer J. de Feijter. Gedrukt bij D. G. KkOjjek Ja. te Middelburg.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1888 | | pagina 5