N\ 260. 181® Jaargang. 1888. Y rijdag 2 November. Middelburg Hovemte. Indrukken van uitingen. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s, inet uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën; 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50} iedere regel meer ƒ0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. MIDDELBURGS aai -fiitfUiHWWBW4IW» ,rJ-*saag; cöü Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. va* de» Peul, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te Tholen: W. A. van Nietjwïnhtjuzen. Verder "worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen- on nemen ok het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmab, te Rotterdam, en de firma B. van Dl» Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en ünden, ie Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John P. Jones, opvolger; voor België A. Gnosjean Co. te Brussel. L In den laatsten tijd eischten verschillende -stukken, vooral die van meer localen aard, te veel ruimte in ons blad, om onze aandacht te kunnen schenken aan vraagstukken van alge meen belang. De groote politiek moest op den achtergrond treden voor die van kleinere, zij het daarom niet minder gewichtige belangen. Wij leven nu eenmaal wêer in den tijd van begrootingen, en de gemeenteraden moeten zich bij de be handeling daarvan wijden aan de bespreking van zooveel zaken, die hierbij de revue pas- seereu. En de pers mag in deze niet te kort doen aan haar roeping om ook daarvan de betrokken en belanghebbende personen op de hoogte te brengen. In dien tusschentijd hebben echter de man nen der hoogere staatkunde zich gewijd aan eene zelfde bezigheiden zich voorbereid op de behandeling van tal van vraagpunten in 's lands belang, die straks op het Binnenhof de hoofden warm zullen maken en de gemoe deren in beweging brengen. Do voorbereidends oteppeu siju.reeds ge daan; lijvige verslagen getuigen al van gewichtige besprekingen en opmerkingen, in besloten kring gevoerd en gemaakt, en voor zoover onze ruimte dit toeliet gaven wij van die voornaamste uitingen onzen lezers een overzicht. Jaren lang mocht dan ook de behandeling der staatsbegrooting niet zoo gewichtig beeten een gevolg van gewijzigde toestanden: een nieuw kabinet staat voor eene nieuwe kamer, voortgekomen uit een nieuw kiesrecht. Geheel nieuwe verhoudingen zijn dus in het Jeven geroepen. Aan de eene zijde, die der regeering, gaf men reeds blijk van hetgeen men verrichttewaren reeds daden aan te wijzen die getuigenis moesten afleggen van de meer of mindere geschiktheid voor de taak, waartoe men geroepen was. Aan den anderen kant, dien van de vertegenwoordiging, had men nog niet de gelegenheid gehad zijn oordeel te uiten over tal van voorgekomen feitenen kon men eerst nu, bij de behandeling van die begroo tingen, zijn gevoelen bloot leggen over veel, dat bespreking waard was. En de belangstelling van velen buiten de kamer was nu meer dan ooit geprikkeld, vooral oindat men gaarne wilde weten wat de verschillende partijen in de kamer zouden te zeggen hebben. En dit is ook vrij wat belangrijker dan hetgeen de regeering antwoorden zal. Afge scheiden van het gewone feit dat dergelijke regeering8antwoorden niet anders zijn dan weerklanken op de gemaakte bemèrkingen, en slechts algemeenheden bevatten als antwoord op gedane vragen, doet zich in onzen tegen- woordigen politieken toestand het eigenaardige verschijnsel voor dat de groote kracht van dit kabinet eigenlijk schuilt in het belang dat de rechterzijde heeft om het te laten leven. Niet wat de regeering zelve zegt is dus zoo ge wichtig maar wel wat de anti-liberale leden aanvoeren om hare daden te verdedigen, wat zij zeggen om de fouten van het ministerie te vergoelijkendat alles vormt den politieken barometer van het oogenblik. Zoolang de twee bekende leiders het in het belang hunner respectieve partijen noodig vin den den ministers de handen boven het hoofd te houden, en tevens de maeht bezitten hun aanhangers te doen samenwerken zal het ka binet en het tweevoudig verbond blijven bestaan. Op hun daden en woorden te lettennauw keurig gade te slaan wat tusschen de heeren Schaepman en De Savornin Lohman en hunne aanhangers voorvalt, is de eerste eisch voor hen, die den huidigen politieken toestand van ons land wil 'verkennen! Er zijn reeds teekenen genoeg dat het een onhoudbare stelling is die beiden innemen en nu moge men van die zijde, om onderlinge verdeeldheid te bedekken, zich schijnbaar met opgewektheid rond het ministerie scharen zich meer ministerieel gezind toonen dan de leden van het kabinet zelftot in het belache lijke de kleinste daden van de heeren Mackay c.s. verheerlijken, een opmerker met een alle- daagsch verstand valt het spoedig genoeg in het oog, dat er veel kunstmatigs is in de op gewondenheid over de verdiensten van dit kabinet. De algemeene beschouwingen over de staats begrooting geven duidelijk de bewijzen voor onze meening. Bij de bespiegelingen omtrent de leuzen, bij de verkiezingen gebezigd, behoeven wij niet langdurig stil te staan. De heeren der rech terzijde, die beweren dat de meerderheid dei- kiezers verlangen dat de invloed van den godsdienst zich ook op staatkundig gebied moet doen gevoelen, legden zich er weer bij zonder op toe de verwarring die er heerscht omtrent kerkdienst en godsdienst in de hand te werken. Niet of men godsdienstig, zedelijk en goed was, maakte bij de verkiezingen de kwestie uit; neen of men kerkschgezind zich toonde; of men de kerk als zoodanig huldigde, was daarbij de eenige, groote vraag. ,bn 4-i^ - -arc v. men re g-1 "hl*. - ven in de hand werken, want daarin schuilt de grootste kracht der tegenwoordige meer derheid, die juist hierom door het grootste deel van het adelijk element en door de geestelijkheid op de been wordt gehouden. Tegenover die vaEche leuzen en die coalitie heeft de minder heid waarlijk op dit oogenblik nog reden van groote tevredenheiden vormt zij een respec tabele macht. Van hetzelfde allooi als die bewering is de beschuldiging van financieel wanbeheer, den liberalen steeds naar het hoofd geworpen, en die dagelijks wordt weerlegd door de feiten, welke de regeering zelve verplicht is bloot te leggen. De toestand der financiën is door dit ministerie zelf gunstig genoemd. Of men van dit kabinet zooveel zuiniger beheer kan ver wachten, valt te betwijfelen. De nu opgemaakte begrootingen getuigen alleen van zucht tot be zuiniging ten opzichte van het onderwijs; ter wijl de sommen voor marine en oorlog zeer hoog zijn. In het district Lochem wilde men den kie zers wijs maken dat het tegenwoordige kabinet op de begrooting voor '89 reeds diie millioen bezuinigd heeft. Men vergat evenwel, dat onder die 3 millioen begrepen is twee millioen, negen honderd, vijf en vijftig duizend gulden, welke men verleden jaar heeft afgelost op „de leening voor het entrepotdok." Rest du3 een verschil van slechts f 45000, welke aan den anderen kant weer zijn uitgegeven. Tegenover de opmerkingen van eenige ka merleden dat dit kabinet zoo weinig zijn karakter getrouw is en bijna niets nog deed, zelfs niets in het belang van de oplossing dei- schoolkwestie, wisten de verdedigers van het kabinet niet anders te stellen dan dezen zon derlingen wenk aan den tegenstanderom het leven van het kabinet toch vooral niet te ver korten, en.de verzekering dat dit ministerie de vernietiging van het openbaar onderwijs iets wat gemakkelijk te doen zou zijn niet wenscht. Wat moet men denken van eene onnoozele opmerking als dezeIs het regeeringsprogram niet in drie jaren te volvoeren, het kabinet blijve zoo veel langer aan het bewind. En dit wordt verklaard door hen, die telkens als er een liberaal ministerie aan het bewind was, alles deden om het te bemoeilijken en het regeeren onmogelijk te makendoor hen die steeds de grootste haast hadden om anderen van hnn zetel te verjagen, zonder hun den noodigen tijd voor arbeid te laten. Dit t Ji-oet echter overvloed van tijd worden getyciionKen sa zijn wwk' af tr- en tot heden was de gelegenheid te kort om zijn beginselen in toepassing te brengen. Maar lijnrecht daar tegenover staat de triomfantelijke verzekering, dat „de rampen, die velen van de zegepraal der tegenwoordige meerderheid vreesden, waren uitgebleven." Wie ziet niet met ons bet onlogische van beide getuigenissen in? De gevolgen van daden te zien, die men nog geen gelegenheid had te volbrengen, het klinkt paradoxaal. En op zulk een logica worden wij vergast door de mannen, wien de tegenwoordige meer derheid een mandaat opdroeg. Door gedeputeerde staten van Zeeland is aan den hoofdingenieur van den provincialen water staat bericht gevraagd op eenige beschouwingen van den dijkraad voor de waterkeering van den calamiteusen Vlietepolder naar aanleiding van het verzoek der vergadering van ingelanden van den Sophiapolder om calamiteusverklaring. De hoofdingenieur zegt dat uit de beschouwin gen blijkt, dat een der leden uit des hoofdinge nieurs rapport meent gelezen te hebben, dat de grens van inscharing, daarin beschreven, zoo vaag vast stond, dat door den hoofdingenieur wegens deze onzekerheid, eerst eene ligging van dijken 200 M. binnen die grens als veilig werd aange geven. De voorzitter der bedoelde vergadering uitte als zijn gevoelen, dat bij de jongste afschuiving aan den Vlietepolder op 28 October 1886, eene lauohvAV .g -..li- 200 M. ttussctiun uora viclllnu, geleget op 250 M. afstand van elkander, had aangetoond, »dat de berekening van die grens van inscharing in het geheel niet meer opging". Uit beide betoogen blijkt, dat de beteebenis van hetgeen bedoeld wordt met grens van in scharing door de beide sprekers niet is begrepen, en dat begripsverwarring bestaat tusschen grens van inscharing en grens van het gebied der vallen. Bij eene oeververdediging door middel van een stelsel van enkele verdedigde oeverpunten of vakken, wordt aangewezen een ljjn, waarbinnen hoogstwaarschijnlijk de voor den oever gelegen stroomgeul niet komen zal. »Deze lijn, ofschoon niet wiskunstig zeker te berekenen, zooals meermalen door mij gezegd, schrijft de hoofdingenieur, wordt echter in geenen- deele willekeurig, doch op goede gronden bepaald. Behalve overwegingen van hydrodynamischen aard, ligt de kennis der kromtestralen van de bochten, die geulen van gelijksoortige breedte en vermogen in de Zeeuwsche stroomen in werke lijkheid aannemen, daaraan ten grondslag." Het is deze lijn, die als de toekomstige land grens te beschouwen is van de zich verleggende en inscharende stroomgeul, welke gewoonlijk op de teekeningen wordt aangegeven. Aan iederen langs stroomend water gelegen oever, tengevolge van den aard der grondlagen daartoe als het ware voorbeschikt, kunnen grond- vallen ontstaan, die zich dan natuurlijk landwaarts van den oever uitstrekken. Evenzoo is dit te verwachten bij den oever, die zal bestaan wanneer de grens der inscharing zal bereikt zijn. Wenscht men dus djjken aan te leggen, die voor de toekomst een zeer groote mate van zeker heid als zeewering aanbieden, dan moeten deze komen ruim zoover landwaarts van de grenslijn van inscharing als de ondervinding geleerd heeft, dat de grootste vallen zich aan het betrokken kustvak, landwaarts van de laagwaterlijn, uit strekken. Voor de Noordkust van Noordbeveland werd nu door den hoofd-ingenieur aangenomen, dat vallen ongeveer 200 M. landwaarts van den bestaanden oever kunnen indringen. De strook van 200 M. breedte tusschen de grens van inscharing en de te leggen dijken is het ge bied, waarin de vallen te wachten zijn. Het in October 1886 weggevallen terrein tus schen de beide westelijke oeverwerken van den Vlietepolder viel geheel binnen het als onveilig beschouwde gebied. Tusschen de beide werken heeft geen inscha ring van den oever door verlegging van de stroom geul plaats gehadoij de groote breedteafmetingen der voorgelegen stroomgeul en den geringen af stond tusschen beide oeverwerken, kon ook niet dan geheel onbeteekenende inscharing plaats hebben, doch tot 200 M. landwaarts van de laagwaterlijn, kon een val worden verwacht, geheel op de wijze, als zich vroeger heeft voor- :<redaan aan de?*v.tofden nolder, tabellen de oever werken voor tuTUüsir üe t. óSSndilèu.' Het in October 1886 voorgevallene kan worden aangehaald, als een bewijs van de juistheid der vroeger geuitte zienswijze, doch tot ondersteuning van een betoog, aangevende de onjuistheid dier zienswijze, kan het voorval nimmer dienst doen. De hoofdingenieur kan niet anders dan betreu ren, dat in eene vergadering als van den dijkraad van den Vlietepolder wordt betoogd, dat de on deugdelijkheid van een stelsel van oeververdedi ging bij ondervinding gebleken is, terwijl blijk baar het stelsel zelf door de sprekers niet begrepen werd. De afschuiving van 28 October 1886 sprong 188 M. landwaarts der laagwaterlijn terug, blij vende derhalve nog binnen de aangenomen grens- maat van 200 M. Uit niets is gebleken, dat in 1883 de grens van inscharing tusschen de oeverwerken van den Anna- Frisopolder en Vlietepolder te gunstig is aange nomen, ten opzichte van de Vliete-, Thoorn- of Mariapolder; voor wijziging dier richting bestaat niet de minste grond. Evenmin kan met eenigen grond worden beweerd, dat voortgang der inscharing bewesten den Vliete polder voor het meest westelijk werk van dien polder gevaarlijk te achten is. Tot gemakkelijker beoordeeling van de bewe ringen in denotulen vervat, voegt de hoofdingenieur bij zijn bericht een gedrukt exemplaar der kaart, behoorende bij zijn rapport van 1883 hiervoor genoemd, waarop in rood de tegenwoordige toe stand van oevers, werken en dieptelijnen zijn aangewezen. Daaruit, zal net ged. college ook kunnen ijagaan, dat de geopperde bezwaren tegen het volgen van het aangenomen stelsel van oeververdediging, als zoude daardoor meer lengte zeedijk voor den Vlietepolder ontstaan, geheel denkbeeldig zijn. Eveneens komt ongegrond voor de bewering, dat ook de Thoornpolder om financieele redenen zal moeten verloren gaan, indien tot het maken van een nieuw gedeelte zeedijk (ee. op de kaart van het rapport van 1883) zal moeten worden overgegaan, gelijk de voorzichtigheid eischt, wanneer de inscharing werkelijk zal zijn gekomen tot de aangewezen grens. De kosten van zoodanigen zeedijk, lang ±650 M., zullen volstrekt niet onmogelijk te dragen zijn voor den ongeveer 280 H. A. grooten Th*o rnpolder, die door zijn ligging, diep landwaarts insprin gende, in de toekomst veilig gelegen te achten is. Een behoorlijk finantiëel beheer van den polder vordert echter, dat bijtijds het oog gevestigd zij op de kosten, die, al is het dan ook eerst over jaren, zullen noodig zijn. Dat echter beperking der inscharing tusschen de calamiteuse polders Anna-Friso en Vliete in het algemeen een nuttige zaak zou zijn, is niet tegen te spreken, en het tegenovergestelde is dan ook nimmer beweerd. De hoofdingenieur meent echter, dat het geheel overbodig zou zijn thans te herhalen het aange voerde in zijn schrijven van 14 Augustus 1888, no 2062 l-j~, waarin reeds opnieuw, en met her haling van het in zijn meergenoemd rapport van 1883, werd aangetoond, hoe het beperken van die inscharing tot zulke enge grenzen, dat de reeds kleine Sophiapolder nog voor een deel kaajworden behouden, financieele offers zou eischen, tot zoo hoog een bedrag, dat die wijze van werken in het alge meen belang niet kan worden voorgestaan, terwijl het beperken der inscharing tot grenzen waarbij met prijsgeving van den Sophiapolder, echter be houd van den Maria- en den Thoornpolder (deze laatste met opoffering van een zeer geringe opper vlakte) kan bereikt worden, zonder tot calamiteus verklaring van den Sophiapolder over te gaan. Tot onze groote vreugde kunnen wij mededeeien dat het gerucht, waarvan wij gisteren melding maakten, bewaarheid is en dat de bestelling door de heeren W» Ruijs Zonen, directie van de Rotlerdamsche Lloyd, van een zusterschip der Bromo aan de maatschappij de Schelde te Vlissingen een voldongen feit is. Dit schip zal, naar men ons meldt, in allea geheel gelijk zijn aan het bovengenoemde, met eene quadruple compound machine en stoomketels, die op een druk van 200 l.b.s. zullen werken. Een buitengewoon heugelijk feit noemen wij dit en zeker wel de meest besliste tegenspraak van alle praatjes en geruchten, die, niet het minst aan de Rotterdamsche beurs, omtrent de Bromo hebben geloopen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1888 | | pagina 1