131® Jaargang.
1888:
N\ 234;
W oensdag
3 October.
Middelburg 2 October.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën; 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.van 1-7 regels ƒ1.50;
iedere regel meer ƒ0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
ONS IN SU LINDE.
IDDELBURGSCHE
Agenten te Vlissingen: P. Gr. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes; A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van deb, Peul, te Zierikzee: A. C. de Moou en te Tholen: W. A. van Nieuwenhuijzen.
Verder -worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen- en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nugh& van Ditmab. te Botterdam en de firma B. van dek
Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Pnblicité étrangère G. L. Dattbe Cie., John F. Jones opvolger
voor België A. Gbosjean Co. te Brussel.
I.
Met enkele woorden hebben wij indertijd mel
ding gemaakt van het belangrijk werk, door den
heer mr P. Brooshooft, hoofdredacteur van de
Indische Locomotief verricht, die in een Memorie
over den toestand in Indië al de door hem verza
melde feiten samenbracht en daarover beschou
wingen leverde, die kunnen bewijzen, hoe de
tegenwoordige toestanden in onze koloniën maar
al te veel te wenschen overlaten.
Wij hebben destijds nog half en half toegezegd
op die memorie nader terug te komen, maar de
uitvoerigheid van dat werk, waarvan nog slechts
het eerste gedeelte het licht zag, maakte ons
dit onmogelijk. Het te verwerken tot een be
hoorlijk couranten artikel was niet uitvoerbaar
zonder aan de waarde ervan te kort te doen.
Nu doet zich ongezocht eene uitstekende gelegen
heid voor om op die memorie nog eens de aan
dacht te vestigen en daarover het oordeel van
een deskundige te vernemendie gelegenheid nu
meenen wij niet ongebruikt te mogen laten
voorbijgaan.
In het jongste nommer, dat van October, van
de Gids komt eene beschouwing voor over die
Memorie door den heer E. B Kielstra.
Deze noemt het werk van den heer Brooshooft
een verbazenden en hoogst nuttigen arbeid.
»A1 kan men" zoo schrijft hij »hier en
daar aantoonen dat de heer Brooshooft eenzijdig
is in zijn beschouwingenal kan men soms de
juistheid der conclusiën betwisten, in ieder
geval heeft hij anderen, naar wij hopen velen,
aanleiding gegeven de door hem behandelde
onderwerpen opnieuw voor zich zeiven te maken
tot een punt van nauwgezette overweging."
Het eerste deel der Memorie van den heer
Brooshooft handelt over de belastingen op Java."
»»De maatschappelijke welstand der bevolking
van dit eiland, zoo luidt het daarin, verschilt
in hoofdtrekken niet van dien der overige eiland
bewoners in sommige streken zal men wat
gunstiger, in andere wat ongunstiger levensvoor
waarden aantreffen, het is slechts een verschil
van meer of minder, geenszins van grondslag.""
Deze beschouwing mist volgens de meening
van den heer Kielstra allen grond.
»Wij hebben" zoo schrijft hij »sedert
jaren met behulp van Inlandsche hoofden en
Chineesche pachters als tusschenpersonen, de be
volking van Java geëxploiteerd, daarvan gehaald
wat er van te halen was. Van 1830 af is, over
het algemeen, de financieele aandacht der regee
ring bijna uitsluitend op Java gevestigd geweest.
Daar wordt landrente geheven naar een stelsel
van administratie, dat geen stelsel isdaar is in
ruime mate beschikt over de krachten der be
volking, ten behoeve van heeren- en cultuur
diensten daar is de opiumpacht een groote bron
van inkomsten voor de schatkist, enz. Maar
men wijze ons éene Buitenbezitting aan, waar
dat alles in dezelfde mate vereenigd voorkomt.
»In algemeenen zin is de regeering tevreden
geweest, wanneer de Buitenbezittingen alle kos
ten van haar bestuur dektenmaar Java was
het eiland, dat voornamelijk bestemd was om
alles te verschaffen wat voor buitengewone uit
gaven in den ruimsten zin batige sloten voor
het moederland, oorlogskosten in Indië enz. enz.
noodig was. Van den Bosch heeft dit stelsel
nadrukkelijk gehuldigd, toen hij, den 26en De
cember 1830, aan Elout (destijds resident van
Sumatra's Westkust, later lid in den raad van
Indië) schreef dat het zijn oogmerk was den In-
dischen Archipel voor zoover mogelijk te bren
gen onder den invloed van het Nederlandsch
gezag, en dat Java, met zijn talrijke bevolking,
welvoorziene schatkist, krachtig leger en een
welingerichte marine, de spil moest uitmaken
waarom dat geheele stelsel zich beweegt.
„Door nu, in hoofdzaak, alleen de finantiëele
toestanden op Java te bespreken en dan kortweg
te zeggen dat het elders op de zooveel uit
gestrekter Buitenbezittingen ongeveer 't zelfde
is, begaat de heer Brooshooft eene, naar onze
meening groote fout. Het is alsof men, de eco
nomische verhoudingen in geheel Europa wil
lende schilderen, die van Turkije gaat schetsen
en dan zegt: in andere Europeesche staten, b. v.
Oostenrijk en Italië, is 't net zoo
Tegen zulk generaliseeren moeten wij ernstig
opkomen. Als dé bewoner van Java te zwaar
gedrukt is, bewijst dat nog geenszins dat ook de
bewoner van Sumatra, of van Borneo, of van
Celebes te veel belasting betaalt. Voorzeker, ook
op verschillende Buitenbezittingen zijn hervor
mingen wenschelijk; maar die hervormingen
zullen in den regel van geheel anderen aard zijn
dan die, welke op Java het eerst vereischt worden.
Wij hebben gemeend hierop speciaal te moeten
wijzen, omdat maar al te dikwijls kan worden
waargenomen dat men vooral in ons vader
land geneigd is Java met geheel Indië te
identificeerenen dat achten wij in vele opzichten
bedenkelijk. De toestanden zijn, bij de verschil
lende volksstammen op de verschillende eilanden,
geheel uiteenloopendze gelijken niet op elkander,
en het zou ook zeer verkeerd zijn, indien men
er naar streefde, ze gelijk te maken zonder op
het volkskarakter te letten.
»De heer Brooshooft behandelt dus in zijn Memorie,
eerste gedeelte, alleen de belastingen op Java,
en hoe juist zijn feiten en beschouwingen wellicht
ook zijn, men mag daaruit geenerlei gevolg
trekking maken ten opzichte van den aard of den
druk der belastingen op het overig 12/13 deel
onzer Oost-Indische bezittingen.
»Behalve dit bezwaar tegen de algemeene, te
algerneene strekking van zijn geschrift, hebben
wij nog een ander. Het komt ons voor, dat de
heer Brooshooft schade heeft gedaan aan zijn
betoog, door de regeeringspersonen der laatste
jaren speciaal aan het publiek voor te stellen,
als de oorzaak van alle kwaad. Wij gevoelen
geen roeping, die personen tegen den heer Broos
hooft te verdedigen. Wij willen gaarne aannemen,
dat andere staatslieden meer en beter zouden gedaan
hebben dan zij. Maar o. i. had het betoog van
den schrijver gewonnen aan kracht, wanneer hij
alle persoonlijke aanvallen had achterwege gelaten
en zich bepaald had tot eene critiek op het
regeeringsstelsel, dat waarlijk niet van de laatste
jaren dagteekentWat er ook in de laatste
halve eeuw veranderd moge zijn, in de hoofdzaak
is de strekking onzer belastingpolitiek op Java
dezelfde gebleven. En zoo men de regeerings
personen van de laatste jaren kan verwijten dat
zij in die strekking geen ingrijpende wijzigingen
hebben trachten te brengen, met meer recht
kan men dat verwijt richten tot hunne voor
gangers, die voor hervormingen, ook met finan
cieele opofferingen, veel gunstiger omstandigheden
troffen.
»In den tijd, toen de batige sloten 20, 30 en
meer millioenen per jaar bedroegen was het vrij
wat gemakkelijker geweestde belangen van
den Javaan beter te behartigen dan in de jaren
toen de begrootingen tekorten aanwezen".
De heer jhr mr M. A. de Savornin Lohman is
benoemd tot gouverneur van Suriname.
Dit is wel een der belangwekkendste benoe
mingen, door dit kabinet gedaan, dat tot nu toe
zich bij zijn keuzen door gematigdheid kenmerkte.
Of echter de thans gedane benoeming van een
hoofd onzer West-Indische bezittingen niet hare
bedenkelijke zijde heeft, zullen wij niet zoo grif
ontkennen.
In de West als konings vertegenwoordiger op
te treden is een even vereerende als moeilijke
taak, waarvan men zich met beleid en kalmte,
met kracht maar tegelijkertijd op menig oogen-
blik ook met gematigdheid moet kwijten.
Wat wij van den heer Lohman weten, heeft ons
van zijn gematigdheid geen hoogen dunk gegeven.
De herinnering aan zijn optreden in verkiezings
dagen, toen hij in ons district candidaat was
gesteld, ligt menigeen nog versch in het geheugen
en wij weten maar al te goed, hoe hij destijds,
tegenover de liberalen het noblesse oblige aller
minst zich bewust toonde.
Nu kan men in zulke dagen veel door de vin
gers zien, maar er is toch een grens ook in deze
en wij weten bovendien dat bezadigdheid en
zelfbeheersching niet behooren tot de deugden
der heeren Lohman, die tot de corypheeën der
anti-revolutionnaire partij kunnen gerekend wor
den. Integendeelzjj zijn meestal zeer scherp
en heftig.
Met zulke eigenschappen op den hoogen zetel
te Paramaribo plaats nemend, loopt men gevaar
velen af te stootenterwijl in eene kolonie als
onze West men juist behoefte heeft aan een
gouverneur, die, met waardigheid en ernst optre
dende om te verbeteren wat hij noodig en in
het belang van het gewest acht, toch een mid
delpunt moet vormen voor zoovelen, wier belangen
zoo zeer uiteenloopen, en wier onderlinge veten
den bloei der kolonie in den weg staan.
Wij betwijfelen daarom of de heer Lohman in
die hooge positie wel op zijn plaats zal zijn en
betreuren die benoeming te meer omdat ons
West-Indië nog steeds in eene moeilijke periode
verkeert, waarin het behoefte heeft aan een leidend
hoofd met een krachtige hand, met een bezadigd
gemoed; nietaan een partijman met geprononceerde
beginselen maar aan een staatsman, die de wijs
heid bezit om practisch werkzaam te zijn en het
in zelfverloochening ver heeft gebracht.
Dat er aan het plan van het kabinet om de
meervoudige kiesdistricten te splitsen louter
partijbelang ten grondslag ligt hebben wij van
begin af aan gedacht en wij hebben het ook
gezegd.
Maar dat men dit van anti-liberale zijde zoo
stoutweg durft verklaren als de Standaard doet
is de brutaliteit toch wel wat al te ver gedreven.
Een hoofdartikel in dat blad komt, zegt het
Vaderland, hierop neer Onze meerderheid is wat
klein, en door deze splitsing zullen wij haar
waarschijnlijk tot 60 kunnen opvoeren. Dan
kunnen wij althans rustig tot 1892 blijven zitten.
(De Standaard, die zich tegenwoordig aan dergelijke
slordigheden meer te buiten gaat, vergeet hier,
dat de eerstvolgende verkiezing in 1891 moet
plaats hebben, gelijk zij, bij de berekeningen om
trent waarschijnlijke stemmenverplaatsing vergeet,
dat voor Den Haag éen liberaal zit en niet twee).
Nu loopt zij over een zaak losjes heen, nl. hoe
't gewenschte resultaat zal worden bereikt. Zal
men de kamer weder gaan ontbinden, of zal men
alleen voor de gesplitste districten nieuwe ver
kiezingen uitschrijven 't Eerste zou wel wat
gevaarlijk zijn, en ook het tweede zou wel eens
minder gunstig kunnen afloopen, nu de eigenlijke
bedoeling vooruit zoo onvoorzichtiglijk wordt
onthuld. Doch in elk geval zou weder een kost
bare werktijd verloren gaan. Gewonnen kon wor
den, zooals De Stand, het verwonderlijk juist uit
drukt, dat het kabinet »in rustig bezit van de
regeermacht blijft" (echter niet gedurende een
viertal jaren, maar daar de beraamde verkiezing
eerst in 1889 zou kunnen plaats hebben, gedu
rende een tweetal), maar het eind kon wel eens
zijn, als het zich, gelijk tot nog toe, geen hooger
eitchen stelt, dan zich in 't rustig bezit der macht
te handhaven, dat het volk in 1891 sprekende
blijken van ongeduld zou geven door de uitspraak
der stembus.
De ^Staatsman in ruste", de schrijver der
brochures over de leden van dit ministerie, van
wiens oordeel omtrent den minister van financiën
wij onlangs melding maakten, is, naar men be
weert, de heer mr Spin, iemand die, in plaats
van »in ruste" te zijn, zich het vreeselijk druk
maakt, waarschijnlijk met het idee eens staatsman
te worden.
De hemel beware echter ons land voor de
proeven van zijn staatsmanskunst.
Verleden week hield mr Spin te Utrecht
eene openbare voordracht. Van zijn rede zegt
de verslaggever van het Utr. Dagblad, dat hij er
geen touw aan kon vastmaken en eindigde zijn
mededeeling met de opmerking
»Vatten wij onzen indruk van het gehoorde
samen, dan gelooven wjj, dat »de politiek" er
geen nadeel van zou ondervinden, indien mr Spin,
behalve als staatsman, zich ook als redenaar in
ruste ging beschouwen."
De heeren W. K. van Dedem, E. B. Kielstra,
J. de Louter, P. N. Muller, C. Bosscher, Ch.
Boissevain, C. E. van Kesteren, J. van Gennep,
E. Macalester Loup en G. van Hamel hebben
geantwoord aan den heer Brooshooft, redacteur
van de Locomotief, met betrekking tot zijn denk
beeld om tusschen invloedrijke mannen in Neder
land en in Indië samenwerking ten aanzien van
koloniale belangen te doen ontstaan.
De heer Keuchenins heeft zich niet aangeslo
ten en de heer Kerdijk verklaarde niet genoeg
vertrouwd te zijn met Indische aangelegenheden.
In hun schrijven komen de volgende hoofd
beginselen voor
Is grondige kennis van land en volk overal
onmisbaar voor wetgeving en bestuur, dan volgt
daaruit ook dat hetgeen voor een kolonie, zoo
veel honderden mijlen van het moederland ver
wijderd, op beiderlei gebied te doen valt in de
kolonie zelve zal moet worden beraamd en ont
worpen en dat Nederland's politiek er op ge
richt behoort te zijn, dat zulks zoo goed mo
gelijk geschiedde.
Dit sluit niet uit een krachtig opperbestuur
en evenmin de uitoefening door de staten-gene-
raal van de wetgevende bevoegdheid, hun dooi
de Grondwet toegekend, of eene doeltreffende
controle hunnerzijds. Maar wel veronderstelt het
bij die machten den ernstigen wil, om niet meer
in te grijpen dan noodzakelijk is, om den geest
van initiatief, het gevoel van verantwoordelijk
heid in Indië, zooveel mogelijk levendig te houden.
Verder bespreken de heeren eenige voorwaar
den, die bij de toepassing van deze beginselen in
acht moeten worden genomen.
Den len October was het vijftig jaar geleden
dat Nederland in het bezit kwam der vier wet
boeken en daarmede één geheel uitmakende wetten,
die met den klokslag van middernacht tusschen
30 September en 1 October 1838 in werking traden.
Het Weekblad van het Recht, dat op enkele
maanden na, even oud als de wetgeving van 1838
is en door die wetgeving in het leven werd ge
roepen, herinnert aan dit feit.
Na een overzicht te hebben gegeven van de
grootendeels mislukte pogingen, in die halve eeuw
aangewend om tot eene grondige herziening te
geraken van de wetboeken van burgerlijke rechts
vordering en van strafvordering, van het burgerlijk
wetboék en van het wetboek van koophandel,
besluit het Weekblad zijne beschouwing met deze
woorden
»Wij konden geen lofzang aanheffen op de wet
boeken, waarmede de eerste October 1838 ons
begiftigde, niet instemmen in de dithyramben,
waarmede zij door velen in het leven werden
begroet.
»Toch blijft het, met het oog op onze natio
naliteit, op ons zelfstandig volksbestaan, een
merkwaardig feit, waaraan de dankbare herinne
ring na verloop van vijftig jaren nog wel eens
mag worden opgewekt of verlevendigd, dat op
dien eersten Octooer 1838 vier van de vijf Fran-
sche codes, die ons waren opgedrongen door onze
smadelijke inljjving in het Fransche keizerrijk,
vijf en twintig jaren nadat wij onze plaats weder
hadden ingenomen onder de onafhankelijke staten,
eindelijk en ten laatste werden vervangen door
in onze eigen taal geschreven, door Nederlandsche
wetboeken.
Gelukkig, dat die 25 nog 48, zegge drie
en zeventig, jaren voldoende zijn gebleken om
ons zonder al te groote o very ling vóór dezen ge
denkdag ook te verlossen van den Code Pe'nal
zoodat wij thans voorgoed hebben afgerekend met
alle Fransche wetboeken, daarom niet met alle
Fransche wetten, welke wij te danken hadden
aan de vrijgevigheid van Napoleon 1, die eenmaal
aan zijn broeder, den koning van Holland schreef:
Une nation de 1800000 ames ne peut avoir une
legislation a part. Les Romains donnaient leurs lois
leurs alliespourquoi le France ne peut elle pas
(faire adopter les siennes en Hollande
Op initiatief van eenige invloedrijke ingezete
nen der verschillende gemeenten op Noord-Beveland
zal op 10 Oct. a. s. te Wissekerke een vergadering
belegd worden van belangstellenden, teneinde te
beraadslagen over het doen van nieuwe stappen
tot het verkrijgen der calamiteus-verklaring van
den Sophiapolder.
De toestand van dien polder wordt hoe langer
hoe bedenkelijker. De ingelanden hebben, door
't leggen van twee inlaagdijken en 't versterken
van den oever, gedaan wat in hun vermogen wa»
en mogelijk meer dan dat tot behoud van
den polder. In de vergaderingen van de staten
dezer provincie is meermalen op goede gronden
de wenschelijkheid van de calamiteus-verklaring
betoogd, vooral uit het oogpunt van 't algemeen
belang, dat bij het voortbestaan van den polder
ten nauwste is betrokken. Nu dit voortbestaan
ernstiger dan ooit wordt bedreigd bestaat er,
aldus schrijft men ons, naar veler oordeel peri*
culum in mora. Mocht deze overtuiging ook die
der staten worden, dan is er kans dat een groote
ramp van ons eiland wordt afgewend.
Onder dagteekening van 29 Juni jl, werd door
den heer C. de Vos, burgemeester van IJzendijke,
als voorzitter van het comité tot bevordering
van den aanleg van een stoomtramweg van
Schoondijke over IJzendijke naar de Belgische
grens, ter aansluiting met den door de Maat
schappij van buurt-spoorwegen in België ontwor
pen stoomtramweg van de Nederlandsche grens
over Watervliet naar Eecloo, een adres gericht
aan den minister van waterstaat, waarbij hij een
rijksbijdrage verzocht ten behoeve van een stoom
tramweg van Schoondjjke over IJzendjjke naaj'