N\ 232. 131® Jaargang. 1888; Maandag 1 October. Armenzorg. Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën; 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels 1.50; iedere regel meer ƒ0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL. Middelburg 29 September. IDDELBURGSCHE Agenten te Vlissingen; P. Gr. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes; A. A. W. Bolland, te Kruiningen: P. van der Peije, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te Tholen: W. A. van Nieuwenhuijzen. Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen1 en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmar te Rotterdam, en de firma B. van der Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John P. Jones, opvolger; voor België A. Grosjean Co. te Brussel. Een, dezer dagen tot ons gerichte, vraag geeft ons aanleiding om enkele regelen te wijden aan eene belangrijke kwestie, die onder de maatschappelijke vraagstukken eene eerste plaats inneemt. De belangstellende vrager vestigde onze aandacht op eene beschouwing, in het Sociaal Weekblad van 30 Juni, door den heer G. van Rijn te Rotterdam gewijd aan Christelijke armenzorg, eene beschouwing, die door hare eigenaardige strekking zeker veler opmerk zaamheid getrokken zal hebben en weinigen lezers van dit weekblad zal zijn ontgaan. Dat wij haar nu nog tot onderwerp van een opstel maken, vindt haar oorzaak in het beleefde verzoek, tot ons gericht, om over de meening van den heer Van Rijn ons gevoelen eens te zeggen. Het is een eigenaardig standpunt dat de heer Van Rijn inneemt, wat hen, die met zijne beschouwing nog onbekend zijn, zal blijken uit het volgende. Het bekende„Zorg niet voor den dag van morgenelke dag zal voor zichzelven zorgen" ligt aan zijn stelsel van Christelijke armver zorging ten grondslag. Volgens hem is het „God verzoeken, indien men als Christelijk armverzorger het kapitaal in portefeuille houdt; en kan de diaken niet rijkelijk bedeelen, die zijn gaven niet van God, maar uit de rente wacht. Is er geen geld meer, is de laatste penning verteerd Trek nw wisselbrief op God." En de heer Van Rijn heeft zulk een goed en kinderlijk vertrouwen dat hij durft beweren „Zeg het met ledige handen uw God, dat gij tien duizend gulden in dezen arbeid behoeft; zeg liet in geloove, als een Spener en een Aug. Herm. Prancke, als een Oberlin en een Van 't Lindenhout, als een Van Dijk en een Barnevelt 1en het zal u aan geen penning ontbreken." Het heeft natuurlijk den heer Van Rijn niet ontbroken aan protest tegen zijn stelsel; sedert 1873 is hem door vele uitnemende ad ministrateurs en financiers het woord „roeke loos" toegevoegd; maar dit heeft hem nog altijd niet kunnen bekeeren, integendeel. Want verandering is noodig. Om ons een blik te doen slaan in de be staande toestanden, wijst hij op de ervaring, door hem verkregen tijdens zijn verblijf te Utrecht, waar hij vier jaren lang het diaken schap waarnam. Uit de rekening en verant woording der diaconie over 1870, bleek hem dat er ƒ456,000 onbezwaard kapitaal was. Kapitaaldat door diakenen zonder eenige tegenspraak, wanneer er wel bewezen behoefte aan bestond, na verkregen machtiging kon gebruikt worden. Het bij testamentaire be schikking bezwaard kapitaal, dat zeker wel een millioen bedroeg, liet hij huiten beschou wing. En in datzelfde Utrecht waren destijds af gescheiden gemeenten, waar de diakenen, van den dag in den dag levend, haar armen vor stelijk bedeelden, en geldgebrek kenden zij niet. Maar hoe is hij andere christelijke armver zorging de gewoonte Men geeft aan ouden van dagen een aalmoes, waarvan iemand de huishuur amper betalen kan. Een gulden vijf en twintig cent is het aller meeste wat ge geven wordt. Daardoor worden de bedeelden tot bedelen gedwongen. En zulk handelen strijdt tegen den plicht van een arm verzorger, wiens taak het niet is armoe te lenigen, en wiens roeping niet mag zijn armen bij te springen. Verzorgd moeten die armen door hem worden. „En daarom mag er tusschen den armverzorger en zijn God geen scheidsmuur staan. En de brandkast met haar inhoud en soms drievou dig sleuteltal is niet een van de kleinste." »Hoeveel zwaarder beteeke nis" zoo schrijft de heer Van Rijn sverkrijgt dit wederrech telijk kapitaliseeren van geld, wanneer wij op de nooden van onzen tijd acht geven. Dat er een wanverhouding is, als zelden te voren, tusschen den steeds toenemenden rijkdom des eenen en den werk- en geldnood des anderen, wie zal het ontkennen Dat ieder het kapitaal eert in een eeuw, waarin dit hij uitnemendheid blijkt op te wegen tegen eerlijkheid, ontwikkeling, bekwaam heid en zooveel meer, is van de zijde der maat schappij niet te verwonderen. Maar mag de dienaar Gods dit beginsel huldigen Mag hij den sociaal-demokraten een gegronde grieve te meer geven tegen de onbarmhartigheid van het kapi taal Verschillende misbruiken zijn bij de armver zorging, zooals diaconieën der Herv. gemeente die toepassen, binnengeslopen. Zij klimmen op tot den aanvang der 17e eeuw. Daaraan dient een einde gemaakt te worden. »0." zoo luidt het slot van het batoog des heeren Van Rijn hoeveel is er in den laatsten tijd gestreden op politiek gebied. Hoeveel onedele hartstochten zijn er in beweging gesteld uit partij belang en ter verovering van het gestoelte der eereEn de werkman en de arme, profiteert hij er hij Hoe lang zal het duren, eer de resultaten der hooggeroemde enquête-commissie hun ten goede zullen komen indien er ooit eenig resultaat van te wachten is? En toch, er is gevaar in het dralen. Dat wist, dat kon ten minste ieder armverzorger weten en wat mij het meest in die enquête-commissie verwonderde, was haar verwondering over zóóveel nieuws als zij hoorde. Dat zou haar niet zoo vreemd in het oor hebbefi geklonken, als de nooden des volks haar leden, toch ook regeerings- pérsonen, steeds waren ter harte gegaan. Want het waren geen nieuwe of pas ontstane toestan den. Integendeel, zij waren meerendeels zóó oud, dat ze voor velen onder de arbeiders een gewone zaak geworden waren. Maar 100.000 te gebruiken van het kapitaal der diaconieën om luchtige, frissche, nette woningen te bouwen, en die te verhuren voor den minst mogelijken prijs, dat ware om maar eens iets te noemen ondanks de vele wezenlijke voordeelen, die daar uit voor den werkman zouden voortvloeien, een roekeloosheid zonder wedergade, al zijn er in iedere gemeente geheele wijken aan te wijzen, die door de enquête-commissie onmiddellijk zonden moeten worden afgekeurd. Het weggeborgen en saamgehoopte kapitaal (millioenen schats over het geheele land) dienstbaar te maken aan het welzijn der arbeidersklasse en der armen van onzen tijd, wie denkt daaraan Wie spreekt er voor Indien geen ander het doet, dan doe ik het. Mannen broeders, diakenen der hervormde kerk vooral, let op den nood der tijdenen vindt gij daarin vrijmoedigheid om den strijd aan te hinden tegen het kapitaal, dat, door u niet gebruikt, tweemaal dood is, grijpt dan diep in uw kassen en zégt het der regeering, dat reeds lang de tijd aangebroken is, die u dwingt machtiging te vragen tot losmaking van kapitaal ten behoeve van het lijdende volk. Zegen zult gij verspreiden in de woningen der armoede en blijdschap bij den nederigen werkman, indien gij maar hun nood lenigt of hen den strijd om het bestaan helpt voeren. Maar meer nog dan dit zult gij bereiken; men zal moeten erkennen, dat de waarachtige godsvrucht geen beletsel behoeft te, zijn, maar een groote kracht is, bij de oplossing der moeilijke vraagstukken in het maatschappelijk, levendat zij een helderen blik en een warm hart geeft aan ieder, die in haar kracht het waagt zich aan te gorden tot dien kamp tegen het allesbeheerschende, maar soms en ook hier vooral zooveel kwaad stichtend» kapitaal. Toont het aan allen, die met u verschillen in beginsel, dat gij, zoo goed als iemand hunner, zeggen kuntwij hebben het volk lief, kennen zijn nooden en arbeiden aan zijn verheffing." Men zietde kwestie, zooals de heer Van Rijn die stelt, is niet louter van kerkelijken aard; zij grijpt in ons maatschappelijk leven, en verdient ook ernstige overweging van hem, die buiten de diaconieën staat en louter zich beweegt op het gebied van het burgerlijk leven. Men verlieze niet uit het oog dat, wanneer het stelsel, door den heer Van Rijn aangepre zen, door de diaconiën in zijn uiterste conse quentie werd doorgevoerd, dit zijn weerslag zou doen gevoelen op onze burgerlijke armbe sturen, die slechts in de uiterste noodzakelijk heid, wanneer van bedeeling door een diaconie geen of te weinig sprake is, hun plicht moeten doen. En daarom grepen wij de ons verschafte gelegenheid aan om het idee van den heer Van Rijn van naderbij te beschouwen. Aan warme belangstelling in het lot der armen ontbreekt het dien heer niet elke regel van zijn opstel getuigt daarvan doch die belangstelling doet hem wel eens overdrijven. Dat er waars ligt in vele zijner woorden zouden wij niet gaarne ontkennen. Maar zijn stelsel is toch ook aan ernstige bedenking onderhevig. Begrijpen wij den heer Van Rijn goed, dan heeft hij bij het toepassen van zijn stelsel, hoofdzakelijk het oog op invaliede armen, en ouden van dagen, die niet meer werken kunnen. Hun de levensdagen, die hun nog resten, te veraangenamen is zijn hoofdidee. En voor zulk een doel kan, zoo noodig, met milde hand worden gegevenkan zelfs een diaken de laatste cent besteden: „Waar is de man, die niet openlijk den huisvader zou veroordeelen en in het aangezicht wederstaan, welke het durfde wagen een enkel staatspapier van 100 te koopen en in zijn brandkast te sluiten tegen den kwaden dag, terwijl zijn kinderen ver kleumden van koude, of zijn huisvrouw het noodige miste tot voeding en dekking van haar kroost? Wie durft dit goed noemen vraagt de heer Van Rijn. Zeker weinigen, beweren wij, en allerminst wij zeiven. Maar het voorbeeld is wel wat al te exentriek gekozen. Er is ook in deze een gulden middelweg. De betrekking van diaken is, vooral in den tegenwoordigen tijd van scheuring en twee dracht, niet gemakkelijk. Hoe ver de afschei ding gaan zal, waardoor leden aan het genoot schap zullen ontvallen; wat de toekomst verder brengen zal kan niemand zeggen. En nu zal een goed rentmeester toch, hoe groot zijn vertrouwen moge zijn op de mildheid van zijn geloofsge- nooten en op de onverwachte hulp, waarop de heer Van Rijn zinspeelt, verstandig doen ook voor de toekomst te zorgen. De bronnen, die. voor een Van 't Lindenhout vloeien, staan niet voor hem open. Hij toch is beperkt in zijn arbeidskring maar ook ten opzichte van het veld, waarvan hij vruchten kan oogsten; en hij zou gevaar loopen dat plotseling de bron, waaruit hij put, ophield te vloeienen hij de arme geloofsgenooten van zich zou moeten zenden met geheel leege handen. Dan zou, dunkt ons, het verwijt van te overdadig, te onbezonnen, te roekeloos ge handeld te hebben, hem ernstiger treffen dan nu de opmerking dat hij te bedachtzaam rent meester is. Dit sluit echter niet uit dat ook opeensta peling van groote kapitalen zijne slechte zijde heeft; en het ons niet onverantwoordelijk toe schijnt, wanneer een diaconie, die over groote fondsen kan beschikken, daarvan afnam om iu de nooden van zeer oude en zeer kranke en ongelukkige armen te voorzien, mits er gewaakt worde tegen roekeloosheid, en aan eene behoorlijke voorzorg, in het belang der andere te bedeelen personen, niet worde tekort gedaan; wat de heer Van Rijn wel wat te veel uit het oog verliest. Het te ruim bedeelen geeft bovendien aan. leiding tot misbruikende feiten zijn er toch dat daardoor speculaties in het leven worden geroepen op kerkelijk gebied, die verre van goed te keuren zijn. Dat een kerkgenootschap goed voor zijn armen zorgt, het is zeker plicht; dat dit niet altijd gebeurt schijnt waar te zijn maar kan een gevolg der noodzakelijkheid wezen, doch aan den anderen kant dient op dit punt ge waakt te worden tegen overdrijving, wil men niet te kort doen aan de hoofdstrekking eener goede armverzorging: praktisch en ver standig weldoen. Tegen de tweede kwestie, door den heer Van Rijn gesteld, het voorzien door de diaco nieën in de behoeften der werklieden door het laten bouwen van woningen, zijn zeker niet zoo veel bedenkingen in te brengen. Wie voor een goed verblijf zorgt voor hen, wier belangen men moet behartigen, doet in tweeërlei opzicht een goed werkhij wekt den arbeids- en den levenslust op bij die personen, en hij plukt zelf daarvan later vruchten. Vergissen wij ons niet dan deed een dia conie in onze provincie te Sluis reeds een stap in die richting. Zij liet woningen bouwen en bewonen door de bedeelden. Of nu in deze aan de eischen eener goede financiekunst wordt tekort gedaan; of nu zulk eene geldbelegging uit het oogpunt van zekerheid afkeuring verdient, betwijfelen wij. Dit hangt veel af van locale omstandigheden en bijzondere toestanden. Maar de kwestie van mindere of meerdere rente daardoor te beha len zou, dunkt ons, niet mogen wegen. Dat geringe verlies zou altijd wel gevonden kun nen worden. Naar onze meening is er in de beschouwing van den heer Van Rijn veel goeds, veel dat overweging verdient, maar zijn idealisme deed hem in menig opzicht de eischen van de prak tijk, van de koude noodzakelijkheid, te veel over het hoofd zien. Hij liet te veel zijn hart en te weinig zijn verstand spreken. En al is hij daarom niet mi nier, ja staat hij hooger dan zoo menig koele berekenende practicus, het zou, dunkt ons, èn voor de kerkgenootschappen, maar ook voor ons maat schappelijk en burgerlijk leven gevaarlijk zijn, wanneer men zijne stelling tot in de uiterste consequentie, zooals hij dat wenscht, ging toepassen. Wij meenen hiermee voldaan te hebben aan den wensch van den belangstellenden vra ger en tevens de aandacht gevestigd te hebben van onze lezers op een eigenaardig standpunt bij een vraagstuk van algemeen belang. Mogen ook anderen hunne gedachten hier over eens laten gaan! A. Maandag vangt de winterdienstregellng op de staatsspoorwegen aan. Voor de uren van vertrek en aankomst en voor de aansluiting ver wijzen wij naar de gewone opgaaf van den spoor dienst in dit nommer. Bij de bepaling der werkdagen in onze Tweede kamer vielen gisteren eenige scherpe woorden. En geen wonder. De heeren Veegens en Van der Feltz deden het voorstel om ook 's Maandags en Zaterdags te vergaderen, en werden warm ondersteund dooi den heer Domela Nieuwenhuis. Dit was verwonderlijk, want men kon den af gevaardigde van Schoterland het gegronde verwijt voor de voeten werpen dat hij bijna nooit de vergaderingen bijwoont. Hij sloeg echter een toon aan, alsof hij zelf het meest werkzame lid was. Door te bepalen dat men eerst des Dinsdag zou bijeenkomen en des Vrijdags weêr heengaan, kweekte men, volgens hem, niet alleen Maandag- maar ook Zaterdag houders. Het was hem al een ergernis dat de kamer zooveel vrije dagen nam. Van leden, die jaarlijks een traktement van ƒ2000 of ƒ40 per week genieten, mag men arbeid verwachten, en het ging, naar zijne meening, niet aan daarop nog een dag te beknibbelen. Al moge er ook veel waars in die woorden gelegen zijn, laat zich niet verdedigen znlk een. toon aan te slaan, wanneer men zelf bijna een geheele week afwezig blijft. De heer Domela Nieuwenhuis sprak zelf het vonnis uit over hen, die wel hun traktement in den zak steken maar niet genoeg werken. Hoe veel harder moet dan zijn oordeel over zich zeiven luiden. Naar aanleiding van [de bekendmaking door het collegium van het Leisch studentenkorp, over de behandeling van groenen, ter kennis van studenten

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1888 | | pagina 1