N\ 226.
131® Jaargang.
Maandag
24 September.
De ml Versteie-De Rectait.
Middelburg 22 September.
Verspreide berichten.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën; 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.van 1-7 regels/1.50;
iedere regel meer ƒ0.20.
Groote letters worden berekeikl naar plaatsruimte.
Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL,
MIDDELBURGSCHE COURANT.
Agenten te Vlissingen: PG. be Vet Mestdagh Zoon, te GoesA. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van der Peul, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te Tholen: W. a'van Nieuwenhuijzen.
Verder -worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen- en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmar te Botterdam, en de firma B. van db*
Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F Jones opvoleer-
voor België A. Grosjean Co. te Brussel.
Wij kunnen ons voorstellen welk verbaasd
gezicht de minister Keuchenius gezet zal heb
ben op den morgen van Zaterdag 25 Augustus,
toen hij den gep. luit.-kolonel Verstege, die
hem een onderhoud had verzocht, voorkomend
en vriendelijk ontving en plotseling „den wind
van voren kreeg."
Genoemde luit -kolonel had met eenige oud-
chefs en hoofdofficieren van den geneeskundi
gen dienst van het N I. leger den zorgwek-
kenden toestand van dat leger besproken met
het oog op de beri-beri, die zoovele verwoes
tingen in de gelederen bleef aanrichten. Hij
opperde het idee van een congres, een groot
consult om over die ziekte te beraadslagen en
het eens te worden over de middelen ter be
strijding van die ramp. Vóór men echter
daartoe een beweging op touw zette, wilde
men te voren de meening van den minister van
koloniën omtrent dit punt kennen, en de heer
Verstege, hoewel eerst daartoe niet zeer geneigd
omdat hij den heer Keuchenius persoonlijk
weinig kende, besloot om het gewicht der
zaak op audiëntie te gaan hij den ministèren
hem zijne gevoelens en die der andere des
kundigen, met wie hij gesproken had, te ont
vouwen.
Reeds dadelijk toonde de heer Keuchenius
volkomen in te stemmen met de ideeën van
den heer Verstege omtrent dit punt, maar om
verschillende redenen wenschte hij, voordat de
regeering een stap in die richting zette, dat
bij haar een adres zou worden ingediend,
waarin op de instelling van zulk eene com
missie zou worden aangedrongen.
Dit geschieddehet adres, dat de heer
Keuchenius in concept had gelezen, en „waar
aan hij niets had toe te voegen of te veran
deren", kwam in de wereld, het werd geteekend
door eenige vroegere medestanders van den
heer Verstege in den Atjeh-oorlog, ondertee
kenaars van het bekende adres van Honderd,
en den 21sten Juni ingediend.
De heer Verstege was te voren en daarna
reeds door den minister gepolst, wie er in die
commissie zouden benoemd worden hij zelf
bedankte voor die eer, omdat hij den schijn
wilde vermijden van in deze eenig baatzuchtig
oogmerk gehad te hebben belangstelling in het
N.-I. leger, het algemeen belang dus had hem
aangespoord in deze zaak het initiatief te
nemen, Over de te benoemen commissie-leden
waren de minister en hij het echter spoedig
eens, alleen maar daarover straks.
Den 24 Augustus nu las de heer Verstege
de lijst der benoemden en onder hen den heer
J. I. de Rochemont als lid en secretaris.
Op welk eene schilderachtige wijze de heer
Verstege den indruk beschrijft, die deze be
noeming op hem maakte weten onze lezers
zij komt ons niet zoo fraai voor om haar nog
eens te herhalen. Als gevolg daarvan spoedde hij
zich den volgenden dag, 25 Aug., naar den
minister, die, zeker in de meening een woord
van dank of waardeering te hooren over de
gedane benoeming, alles verwacht zal hebben
behalve juist een verklaring van den heer
Verstege in dezen geest„Excellentie, heb ik,
zonder mij dat bewust te zijn, aanleiding
gegeven mij, in figuurlijken zin gesproken, in
het aangezicht te slaan
Geen wonder dat de heer Keuchenius be
vreemd was over die vraag
De opheldering volgde natuurlijk spoedig
de benoeming van den heer De Rochemont was
de grootste beleediging, die den heer Verstege
kon worden aangedaan.
Wij kunnen ons voorstellen dat laatstgenoemde
grievend teleurgesteld geweest zal zijn, toen hij
in een commissie, door zijn initiatief in het
leven geroepen, zijn aartsvijand tot de belang
rijke betrekking van secretaris zag benoemd.
Maar nu rijst toch bij ons deze vraag: is
dan bij de overleggingen tusschen den minister
en den heer Verstege juist geen enkel woord
gesproken over de vervulling van het secreta
riaat bij zulk eene commissie eene betrekking
die vooral van zoo groot belang is, en waarbij
het aankomt op bekwaamheid, eerlijkheid en
goede trouw
Dit is wel verwonderlijk.
Ware dit geschied, als vanzelf zou dan wel
licht de naam van den heer De Rochemont
genoemd zijn door den minister, en had de
heer Verstege dadelijk zijn grieven den heer
Keuchenius kunnen mededeelen, en verklaren,
zooals de heer Verstege schrijft, dat „met de ante
cedenten van den heer De Rochemont niemand
zeker zou kunnen zijn, dat het gesprokene in
de te houden bijeenkomsten dier commissie door
zulk een secretaris naar waarheid zou worden
teruggegeven."
Dergelijke scherpe uitdrukkingen veroorlooft
de heer Verstege zich in zijne brochure meer
tegenover den man, met wien hij op zulk een
gespannen voet verkeert.
De benoeming van den heer De Rochemont was
echter geschiedde heer Keuchenius kon niet
anders doen dan zijn leedwezen daarover be
tuigen en te verzekeren dat, zoo hij vooraf
alles had geweten, de benoeming niet zou
hebben plaats gehad.
Dat daaraan een gevoel van grootmoedigheid
ten opzichte van den heer De Rochemont ten
grondslag ligt weten onze lezers.
Wij dienen hun echter nu even een kijkje
te gunnen in de voornaamste oorzaak der
vijandelijke verhouding tusschen de heeren
Verstege en De Rochemont.
Zij dagteekent van het jaar 1872, waarin
de heer Loudon den 2en Jan. als gouverneur-
generaal in Indië kwam. Volgens den heer
Verstege was de heer De Rochemont, de
adjudant van den nieuwen gouverneur, een
kwade genius voor den heer Loudon, die
zonder hem een geheel ander landvoogd ge
weest zou zijn.
In dezelfde maand Januari nu meende in
het garnizoen te Buitenzorg een kapitein zich
beleedigd door een burger-ingenieureen
tweegevecht was noodzakelijk, maar de inge
nieur voelde daartoe hoegenaamd geen lust, en
verlangde ook geen „verontschuldigingen" aan
te bieden. De heer Verstege, commandant van
het garnizoen, had in deze zaak de rol van
secondant vervulden de officieren met
hem aan het hoofd verklaarden den ingenieur
dood. Geen hunner wilde met hem meer om
gang hebben en zelfs op de eerste receptie
van den gouverneur-generaal werd hij niet
genoodigd. De ingenieur kreeg daarop berouw;
en verklaarde zich bereid de gevraagde
excuses aan te bieden.
De nieuwe gouverneur dien, volgens den
beer Verstege, de heer De Rochemont met de
hem eigen bemoeizucht en onhandigheid in deze
zaak had weten te mengen en partij doen
kiezen tegen den ingenieur vond in de
verzekering van dien civielen ambtenaar dat
hij wel excuses wilde maken, aanleiding om
eene verzoening tusschen hem en de officieren
te helpen bevorderen. Zijn adjudant, majoor De
Rochemont, werd opgedragen den kapitein gar-
nizoenskommandant Verstege kennis te geven
van de veranderde gezindheid van den ingenieur.
De adjudant stuitte echter bij deu kapitein op
een geheel onverwacht verzetden ingenieur
was gelegenheid gegeven de zaak in orde te
maken, die gelegenheid had hij laten voorbij
gaan, ergo was de zaak uit, voor goed onher
roepelijk. De „militaire eer" eischte dit gebiedend.
De adjudant trachtte hem te overreden, stelde
tegenover zijne meening anderer meeningen,
wees er op, dat het de wensch van den gou
verneur-generaal was dat de zaak tot een einde
kwam, maar niets mocht baten om van den
kapitein eenigen stap tot medewerking gedaan
te krijgen.
Een paar dagen later kwamen de overige
officieren van het garnizoen bijeen en b eken
van meening te zijn, dat de militaire eer niet
verbood den ingenieur alsnog gelegenheid te
geven tot het aanbieden van zijne verontschul
digingen. De excuses werden gemaakt, en de
zaak was daarmede tusschen die officieren en
den ingenieur afgeloopen.
De kapitein-garnizoens-kommandant echter
bleef onverzoenlijk. Hij vermeed allen omgang
met den ingenieur en wisselde geen groet met
hemook vermeed hij alle niet-verplichte
aanraking met den adjudant, die namens den
gouverneur-generaal als bemiddelaar was opge
treden. Toen deed de gouverneur generaal
een onderzoek instellen „in hoever de kapitein
in zijne hoedanigheid van militairen komman-
dant te Buitenzorg een verkeerde influentie
had uitgeoefend op de officieren van dat gar
nizoen, ten opzichte van de door die officieren
gevolgde gedragslijn tegenover den meerbe-
doelden ingenieur, en wel nadat deze in de
vroeger met den beleedigden kapitein voorge
vallen zaak zijne excuses had gemaakt." De
officieren van bet garnizoen en ook de kapitein-
kommandant werden daarover gehoord. Kort
na dit onderzoek werd de kapitein-kommandant
trots zijne protesten tegen de beschuldiging,
jegens hem ingebracht, naar een ander garni
zoen overgeplaatst.
Later diende de heer Verstege nog op last
een tweetal memoriën van verdediging in,
maar hierop kreeg hij nooit antwoord hoewel,
volgens zijn schrijven, het door den kolonel
gehouden onderzoek „bet onware en lasterlijke
der tegen hem ingebrachte beschuldigingen
duidelijk in het licht heeft gesteld" en het
advies en voorstel van den afdeelings-komman-
dant luidde om den heer Verstege „recht te
doen wedervaren en hem te rehabiliteeren door
terugplaatsing in het kommandement." Dit is
niet geschied, maar, al had men dit willen
doen, de heer Verstege had het nimmer be
geerd, „al was het alleen om niet meer op
eene plaats te zijn met een man, dien hij zoo
diep had leeren verachten."
Wij hebben hier te doen met feiten in de mili
taire wereld, die lang niet op zich zeiven staan
en waarover men soms niet weet of men zich
ergeren dan alleen verbazen moet. Voor ons
zijn die moeilijk te beoordeelen wij kunnen
echter begrijpen, dat, wanneer alles zich heeft
toegedragen zooals de lieer Verstege dit voor
stelt, hij recht heeft gehad om zich beleedigd
en gegriefd te gevoelen.
Sinds dien tijd dagteekent zijn vijandschap
tegen den heer De Rochemont, die, volgens
den heer Verstege, in deze zaak de hand had
gehad, die oppermachtig bleek te zijn, en van
wien de heer Loudon slechts werktuig was.
Hij was de kwade geest van velen en in veel.
Dit is in 't kort wat tusschen die beide heeren
bestaat.
Wij kunnen in deze verder natuurlijk geen
partij trekken, en hebben met die kwestie
alleen te maken voor zoover zij de gevolgen
had, die zich aan aller oog openbaarden en
invloed uitoefenden op de publieke zaak.
En dan heeft de lezing der geheele brochure,
waarvan thans een tweede druk verschijnt
een bewijs, dat dergelijke persoonlijke kwesties
altijd veel belangstelling wekken en het ge
beurde de beste reclame is voor het geschrift
van den heer Verstege ons versterkt in de
meening, dat genoemde heer verkeerd deed en
zelfs tegeii zijn eigen beginsel handelde door,
nu de beri-beri-commissie aan het werk zou
gaan, een spaak in 't wiel te steken, waardoor
haar arbeid zeer ten nadeele der goede zaak
zal worden vertraagd.
De kwestie van een duel tusschen beide
hooggeplaatste personen laten wij rusten even
zeer als de beslissing der ridders van de militaire
Willemsorde. Die is al van meer dan één kant
besproken.
De ideeën omtrent een duel zijn zoo verschil
lend, dat daarover moeilijk te debatteeren valt
met hen, die een geheel tegenovergestelde mee.
ning koesteren. Ons dunkt dat, waar in eiken
kleinen en grooten kring personen zijn, die
elkaar om de eene of andere reden vijandschap
toedragen, deze het verstandigste doen elkaar
te negeeren in een stad als 's Graveuhage is er
ruimte genoeg om elkaar te mijden en behoeft
men zijn toevlucht niet te nemen tot maatre
gelen die in veler oog geen bewijskracht be
zitten en het gevaar opleveren dat men in
aanraking komt met den strafrechter.
Maar wat nu de beri-beri commissie betreft,
het verwondert ons dat de leden dier commissie,
welke nu hun ontslag namen bij de eerste
vergadering die gehouden werd, op grond der
brochure van den heer Verstege, niet dadelijk
toen de naam van den secretaris bekend was,
hebben geweigerd hunne benoeming aan te
nemen.
Als het waar is, wat de heer Verstege
schrijft, dat die benoeming reeds dadelijk
zeer velen met hem vervulde met verontwaardi
ging, op grond der antecedenten van den heer
De Rochemontals het waar is dat diens
naam eene treurige vermaardheid verkregen
en behouden heeftals 't waar is dat een
secretariaat in zijne handen geen waarborgen
opleverde voor trouwe en eerlijke vervulling
dier gewichtige betrekking, wat echter, dunkt
ons, door de commissieleden spoedig genoeg te
controleeren zal zijn als dat alles waar is,
waarom trokken dan de mannen, door den
heer Verstege aangewezen als lid der com
missie, zich niet direct terug
Dan ware geen stagnatie ontstaan in een
zaak, die dringend onderzoek eischt, dan ware
het algemeen belang, waarop de heer Verstege
zoozeer den nadruk legt, beter behartigd.
Thans heeft het allen schijn of de heer
Verstege op éclatante wijze lucht heeft willen
geven aan een persoonlijke vete; hij open
baarde in ieder geval zijn grieven tegen den
heer De Rochemont bij eene ongeschikte gele
genheid en ten nadeele van het algemeen dat hij
beweert in deze zaak louter op het oog te
hebben gehad.
Heden is ter reede van Vlissingen gekomen het
Engelsche stoomyacht de Osborne. Morgen (Zon
dagsavond wordt per Duitschen mailtrein aldaar
verwacht de prinses van Wales met gevolg die
per Osborne naar Engeland zal vertrekken.
Van andere zijde meldt men ons echter dat de
tijd van aankomst der prinses nog niet bekend is.
Voor den op Dinsdag e. k. te houden schiet
wedstrijd voor leden der d. d. schutterij te Mid
delburg, die vrijwillig aan de schietoefeningen
hebben deelgenomen, is ook door jhr mr L. Schorer,
burgemeester van Middelburg, een fraaie prijs
beschikbaar gesteld.
Donderdag en Vrijdag had te Sluis de ten
toonstelling plaats der planten, uitgereikt door
Floralia. Het aantal ingeleverde potjes bedroeg
140, terwijl er 194 stekken waren atgegeven.
Slechts 5 personen, wier planten alle gestorTen
waren, bleven achter.
Kan men dus zoo schrijft onze correspondent
dezen uitslag bevredigend noemen, de planten
zelve overtreffen zeker de verwachting, die men
daarvan koesterde, 't Uitreiken der stekken toch
had dit jaar wat laat plaats, terwijl 't meerendeel
der bloemkweekers nieuwelingen in 't vak waren.
De toegekende prijzen zijn dan ook ten volle
verdiend, want moge men den aangenamen indruk,
dien het geheel teweegbracht, gedeeltelijk ver
schuldigd zijn aan den heer Wisse, bloemist, dia
belangeloos de rangschikking op zich nam, bijna
elk plantje getuigt van zorg eraan besteed.
De prijzen, bestaande in geld, zijn toegekend
als volgt, voor
de schoonste collectie le pr. Th. Hennefreund,
terwijl de 2e pr, niet toegekend is
Pelargonium, le pr. Betje du Burck en 2e pr,
Wa. v. Pamel
Colleus le pr. Jacs. Verschoore en 2e pr. La. de
Smit.
Witte Begonia le pr. Adra. MaesNortier en 2e
pr. Wa. v. Pamel.
Witte Ageratum le pr. Alt. v. d. Bosch en 2 e
pr. J. Duseboudt.