N\ 222. 131® Jaargang. 1888. W oensdag 19 September. Middelburg 18 September. Op verkenning nit. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco f 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Advertentiën: 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50; iedere regel meer ƒ0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Bij deze courant behoort een BIJVOEGSEL, Het ministerie en zijne vrienden. HIDDELRURGSCHE COURANT. Agenten te Vlissingen: P. G. de Yet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van dek Peul, te Zierikzee: A. 0. de Mooij en te Thólen: W. A. van Ndetiwenhituzen. Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen- en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmak te Rotterdam, en de firma B. van dek Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Datjbe Cie., John F. Jones, opvolger; voor België A. Gkosjean Co. te Brussel. De enkele dagen van stilstand op parle mentair gebied Zaterdag is het oude zitting jaar gesloten, heden wordt het nieuwe geopend leenden zich als vanzelf tot een terugblik, om deu toestand van het oogenblik te ver kennen. In de sluitingsrede werd verzekerd dat, al waren de bijeenkomsten der staten-generaal tijdens de afgeloopen korte zitting niet talrijk, de arbeid van onze vertegenwoordiging toch niet onvruchtbaar was. De regeering wees op de tot stand gekomen voogdij wet; de wet tot verlenging en wijziging van het aan de Nederlandsche bank verleende octrooide over eenkomst tot het tegengaan der misbruiken, die ontstaan door den verkoop van sterken drank op de Noordzee, en het toestaan van gelden, benoodigd voor het onderzoek naar den toestand van den landbouw in ons vaderland. Hoe belangrijk een en ander ook moge wezen, het betrof toch voornamelijk zaken, door de- vorige regeering reeds grootendeels gereed ge maakt. Bijzondere voorstellen, die het kenmerk der regeering dragen, werden harerzijds nog niet ingediend en zelfs al moge de tijd daartoe ontbroken hebben, dan nog sluit dit niet nit, dat men allicht iets hooren kon van voorbe reidende stappen tot zulke voorstellen. Eene enkele benoeming geschiedde in anti liberalen geest; wat wij waarlijk de regeering niet tot verwijt zullen maken. Het feit ligt er eenmaal toe, dat, wie de macht in ban den heeft, de personen, met wie hij samen werken moet, liefst kiest uit hen, met wie hij éen is van zin en opvatting omtrent vele pun ten. Het is dus waarlijk niet kwalijk te nemen dat in Drente een anti-revolutionnair commis saris des konings werd benoemd. Maar daar tegenover steekt een benoeming van een libe ralen gouverneur-generaal des te sterker af als bewijs dat men onder eigen vrienden geen geschikt persoon kon vinden of als duidelijk teeken van de eigenaardige positie, die de heer Keuchenius in dit kabinet inneemt. Trouwens, het geheeie ministerie kenmerkt zich gevolg van zijn oorsproDg door eene drieslachtigheid, die, gelijk bij zijn optreden is voorspeld en in zijn kort bestaan tot heden reeds bleek, aanleiding geven moet tot botsing tusschen zijne leden onderling en zijne vrienden. De beide stroomingen der anti-revolution- naire partij, de aristocratische en democratische, zijn vertegenwoordigd, de eerste door de heeren Mackay en Godin de Beaufort, die men op het bureel van de Standaard slechts beschouwt als onmisbare werktuigen om voor eene echt anti-revolutionnaire regeering den weg te banen; de laatste door den heer Keuchenius, die steeds ons voorgehouden is als de echte Christen staatsman, en door enkele trekjes de harten der vrienden stal, maar die bij slot van rekening door zijn koloniale politiek toonde naast de liberalen te staaneen bewijs dat ook de vrijzinnige staatkunde onmisbaar mag heeten en zelfs door een Christen-staatsman kan wor den gehuldigd. Het derde element is het katholieke, ver tegenwoordigd door de ministers van justitie en oorlog. Men zou ook nog van een liberale tendenz in dit kabinet kunnen spreken met het oog op den minister van marinemaar tot heden liet de nieuwe titularis nog niets blijken, wat grond geeft voor zulk eene be wering. Wij bepalen ons voor ons betoog dus slechts tot de drie hoofdgroepen van het kabinet; en dit is voldoende om aan te toonen dat de ver houding tusschen het ministerie en de vrienden wordt, zooals vooruit van liberale zijde is beweerd. Hoe men ook in de anti-revolutionnaire en katholieke pers alles in 't werk stelt om te vergoelijken en tot kalmte aan te manen, vele vrienden zijn niet tevreden en vinden in dit kabinet, naar het schijnt, niet hun wenschen bevredigd. Er zijn ongeduldige vrienden, die en wij kunnen het hun waarlijk niet kwalijk nemen roepen om consequente toepassing der beginselen, die dit ministerie huldigt. Aan de eene zijde wil men een nieuwe schoolwetaan den anderen kant roept men om opheffing van den vaccine- dwang; elders dringt men aan op de invoering van inkomende rechten op granenen door sommigen wordt gezinspeeld op een herstel van het gezantschap bij den paus. Wie weet welke verrassing omtrent dit laatste punt ons nog bij de begrooting is weggelegden tot welke curi- euse tooneelen het aanleiding geeft, wanneer zij, die dat gaarne zouden zien, hun wenschen eens formuleeren en met de bondgenooten aan het loven eD bieden gaan. In de Tweede kamer heeft men nog onge duldiger vrienden, die, het wachten moede, zelve de banden aan het werk willen slaan. Het initiatief tot het invoeren van graanrechten en tot opheffing van den vaccine-dwang zal van hen uitgaan en in wanhoop roept een katholiek orgaan daarom reeds uitWeest toch voorzichtig, vrienden; weest niet zoo ongeduldig waar moet het heen, wanneer men der regeering het werk uit de handen neemt! Men beeft dan ook onvoorzichtige vrienden, die niet, zooals het kabinet, wikken en wegen waar voetangels en klemmen liggen en niet ver standig genoeg zijn om dergelijk gevaarlijke plekken te mijdenmaar die, nu de macht verkregen is, ook daarvan vruchten willen plukkenmisschien wel uit vrees dat die goede gelegenheid spoedig voorbij mocht gaan. Zelfs de redactie van de Standaarddie het in zelfverloochening ver weet te brengen en de schoonste redeneeringen wist te bezigen om de houding der vrienden in de kamer bij de behandeling der bankwet, die geheel tegen haar zin en niet in 's lands belang was, te vergoelijken, begint ook al ongeduldig te wor den. Voor de goê gemeente heet het„Slechts lof hebben we voor de vroede omzichtigheid, waarmee het kabinet tot dusver voortschreed en den toestand verkende" maar oogenblik- keljjk laat zij, zeker terwille van „de „„kleurlooze lieden"" onder de kiezers, wien het minder om beginselen dan wel om stoffe lijke voordeelen te doen is en die nu links dan rechts den doorslag zullen geven, al naar mate zij aan de eene of andere zijde hun voordeel zien" er op volgen„Alles wel te verstaan^ in de onderstelling, dat dit niet een praeludium op een dolce far niente ismaar de kalme uitwerking van het bestek, waarnaar straks de houw zal worden aangevangen". Spreekt ook hieruit niet teleurstelling en kan men tusschen de regels ook niet duidelijk lezen dat de redactie van de Standaard zelve ook gansch niet gerust is. Zij vreest voor den in vloed van het residentie-leven, dat op elk kabi net ontzenuwend werkt; maar toch ook alweer hierbij tweeslachtigheid roept zij nit „onze mannen, die, meer dan de staats lieden vair eenige partij, in nauw verband met ons volk leven, vinden juist in de actie van dat volk een afdoend tegengif om aan het miasme der residentie te ontkomen". Zoo wringt en draait men '•zich om het te genover de vrienden en kiezers zonder kleur goed te maken, wat men bij zich zeiven erken nen moet, dat lang niet is zooals het wezen moet en wezen kon. Men heeft nog eerlijke, maar daarom voor de partij des te gevaarlijker, vrienden, die ronduit zeggen wat hun op het hart ligt. Zij vinden hun uiting in een „staatsman in ruste" die siijn rustigo rust niet in ledigheid doorbrengt maar besteedt met het schrijven van opstellen over de leden van het tegenwoordig kabinet. Voor den premier Mackay was hij vol lofvoor den minister Keuchenius boog hij vol bewon dering ter aarde, maar de minister van finan ciën heeft het bij hem verkorven door de bank wet. Daarbij zijn, volgens hem, door den heer Godin de Beaufort de belangen van het land niet behartigd hij is daardoor in dubbele mate schuldenaar van het Nederlandsche volk. En de „staatsman in ruste" wil hopen dat door den minister in het vervolg „boven de goedkeuring der geld-aristocratie worde gestreefd naar de erkentelijkheid van een geheel volk." En zulk een wensch is te grievender met het oog op de bewering van het hoofdorgaan der partij, dat onze mannen in zoo nauw verband met ons volk leven. Zonderlinger en meer ongemotieveerde ver klaring is er dan ook niet te bedenken. De aristocratische anti-revolutionnairen, die een voudig nu met dr. Kuyper en de zijnen nolens volens samenwerken, omdat zij wel zien dat zij anders hun invloed zouden verspelen, kunnen nooit met 'nart en ziel de volksbeweging van dr. Kuyper zijn toegedaanen er moet eenmaal tusschen die heide elementen een botsing ont staan, die nu in de eerste roes der overwinning met kracht en geweld wordt onderdrukt. Er zijn ook lastige vrienden; dit blijkt uit het gebeurde tusschen den minister Mackay en den inspecteur van het lager onderwijs in Noord-Brabant. Een leeraar aan een burger school en gymnasium werd benoemd tot lid der commissie van examen voor het middelbaar onderwijs. Kort daarop ontstond een gelegen heid om benoemd te worden tot lid eener commissie voor het lager onderwijs, een functie die financieel voordeeliger was; en de leeraar vroeg, volgens de eene lezing, om die be trekking. Van andere zijde wordt gemeld dat de inspfecteur hem voor de nieuwe betrekking beter geschikt achtte en hem noopte voor de eerste te bedanken. Hoe het zij, de inspecteur plaatste denzelfden leeraar daarvoor op de nieuwe voor dracht; maar de minister verlangde een man van het bijzonder onderwijs en zond de voor dracht terug. De inspecteur op zijne beurt drong er op aan dat ditmaal niet van de voor dracht zou worden afgeweken, maar de minister dreef zijn zin door en er werd een ander, een minder geschikt persoon benoemd. Welke der heide lezingen nu de juiste is, kunnen wij niet beoordeelen. Was het louter de kwestie om den leeraar een voordeeliger baantje te verschaffen dan scharen wij ons aan de zijde van den minister, dien wij het ook niet kwalijk kunnen nemen dat hij de onder wijzers der bijzondere scholen niet wil voorbij gaan; was het de bedoeling den meest geschikten man op de goede plaats te brengen dan zouden wij geneigd zijn partij te trekken voor den inspecteur. Maar voor ons is het opmerkelijk verschijnsel in deze kwestie dat de inspecteur geen libe raal is dan zou er een hevige storm zijn opgegaan maar een hooggeacht katholiek, lid der Eerste kamer, die, hoewel niet tot de ultra's behoorcnde, hij de nltramontaansche partij gunstig aangeschreven stond. De kwestie is dus gerezen in eigen boezemen heeft daar door voor den minister een hoogst onaange name zijde. Maar nog moeilijker wordt het in vrede te blijven leven met de onhandelbare vrienden, zooals het kabinet er zelf een in zijn midden telt in den heer Keuchenius. Deze is en blijft voor het grootste deel der anti-liberalen de ware christen-staatsman, die telkens vrienden en tegenstanders verrassen zal met de consequenties van de anti-revoluti onaire richting en met de parten die zijn beginselen hem spelen. Men stelle zich toch niet voor dat zijne ambtgenooten de uitnoodi- ging om voor den nieuwen gouverneur-generaal te bidden een invitatie die van zijn stand punt te begrijpen is aangenaam zullen gevonden hebben. Integendeel, dunkt ons. Want dan hadden de collega's, waren zij even christelijk gestemd, zulke verzoeken ook moeten richten in verband met door hen gedane be- moeingen, o. a. die van den commissaris des konings in Drenthedan had de regeering zelve reeds lang het volk ten gebede voor onzen zieken koning moeten noodigen. Dat dit niet is geschied, legt duidelijk het verschil bloot dat er op bet gebied van regee- rmgszaken bestaat tusschen de leden van het kabinet onderling. En toch gelooven wij dat de heer Keuchenius het bij het rechte eind heeft en de zuivere weerspiegeling is van de richting, die het kabi net moet vertegenwoordigen krachtens de uit spraak van het grootste deel der kiezers, waaraan de tegenwoordige kamermeerderheid haar ontstaan heeft te danken. Wij weten in ons district vooral, wie de heer Keuchenius is, wat hij wil, wat men van hem verwacht. En dat zijne anti-revolutionnaire collega's hem daarin niet volgen, kan niet anders dan velen teleurstellen en slechts een scheuring verhaasten, die eenmaal komen moet. Er wordt nu weer getransigeerd met de beginselen, waarvoor het z.g. „Christenvolk" telkens bij de verkiezingen heeft gestreden; alleen de heer Keuchenius toont dit niet te willen; en zelfs bij zuivere toepassing van zijn geloof niet op te zien tegen botsing met de bondgenooten zijner partij, getuige zijne aan schrijving tot de zendinggenootschappen. In zijn ijver voor recht inzake Sol ging hij te ver en moest hij ook van die zijde verwijten hooren. Wie weet of hij ook daarbij niet in de oogen van eenige zijner collega's zich aan overdrijving schuldig maakte. Maar dat zelfs zulk een pur sang christen staatsman liberaal geregeerd wil zien in Indië is de hoogste lof voor de beginselen, die altijd van die zijde zoo fel worden bestreden. Onze bedoeling met deze verkenning in 't kort samenvattend, meenen wij te kunnen staven dat wij genoeg feiten aanhaalden om te bewijzen dat de positie van het kabinet niet aangenaam isdat dit ministerie niet consequent éen richting voorstaat; dat er een maal boven zijn hoofd een storm moet los barsten, die thans nog wordt bezworen uit partij-belang. Van liberale zijde is waarlijk de oppositie niet sterk geweester heerscht èn in de kamer aan de linkerzijde èn in de vrijzinnige pers een zucht om dit kabinet met welwillendheid te bejegenen. Maar hoe anders was het, met eene enkele uitzondering, bij de vrienden op dit punt gesteld De pers moest alles doen om de ongeduldige, de nog ongeduldiger, de onvoorzichtige, de eerlijke maar daarom des te gevaarlijker en de lastige vrienden in bedwang te houden. Wat in deze netelige positie dit kabinet tot kamer en volk te zeggen had hebben wij heden gehoord; het verdient, dunkt ons, ditmaal dubbele aandacht en nadere beschouwing. Dit laatste zullen wij morgen doen in een tweede opstel«Het ministerie tegenover kamer en volk." Omtrent de kwestie tusschen de heeren Vestege en De Rochemont men zie het Bijvoegsel seint men ons nit 's Gravenhage In de pas verschenen brochure van den Overste Verstege, die aan de instelling der beri-beri- commissie een belangrijk aandeel nam, bestrpdt bij sterk de benoeming van den beer De Roche mont tot lid en secretaris, dien hp, zoowel wegens algemeene als persoonlijke redenen, van onrid derlijkheid beschuldigt. De minister Keuchenius heeft den heer Ver- stege zijn leedwezen betuigd hem onwillig door deze benoeming te hebben gegriefd en verzekerd alleen uit grootmoedigheid tegenover den heer De Rochemont te hebben gehandeld, een groot moedigheid die de heer Verstege in strpd acht met 's lands belang.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1888 | | pagina 1