N\ 214. 131® Jaargang. 1888. Maandag 10 September. Middelburg 8 September. Onze Oost en zijn leger. Onderwijs. Verspreide berichten. Advertentiën*. 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.; van 1-7 regels ƒ1.50; iedere regel meer ƒ0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dit blad verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 3/m. franco 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Bij deze oourant behoort een BIJVOEGSEL, uttisciir: courant. Agenten te Vlissingen: P. G-. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: P. van dee Peul, te Zierikzee: A. C. de Mooij en të Tholen: TV. A. van Nieuwenhuuzen. Verder -worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen- en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmae te Rotterdam, en de firma B. van dei Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor -et Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicity étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger; voor België A. Gkosjean Co. te Brussel. i. Aan de hand van een hoogst achtenswaar dig man, een wiens naam in de militaire wereld met eere wordt genoemd,, van den gewezen generaal Knoop, hebben wij eenige oogenblik. ken vertoefd in de gelederen van ons Indisch legeren een blik in de toekomst geworpen met het oog op de gevaren, die ons dreigen. En van de indrukken, daarbij verkregen, meenen wij onze lezers deelgenoot te mogen makenzij het ook dat er een paar maanden verliepen sedert het opstel van den heer Knoop in de Tijdspiegel het licht zag, omdat na de aanvallen op ons Indisch leger van Louis Brown, in de Kölnische Zeitungde wenken, door den generaal gegeven, in waarde zijn gestegen, en de aanvallen van onzen Duitschen schrijver te meer grond geven voor de ern stige waarschuwingen die de heer Knoop doet hooren. De te Batavia in druk verschenen Geschriften van L. J. H. Timmermans, gepensioneerd majoor der infanterie van het Nederlandsch Oost-Indisch leger, gaven den oud-generaal aanleiding tot zijn hoogst belang: ijke beschou wing in bovengenoemd Maandschrift. En wie daarvan nog geen kennis nam hetzij hij leek is of militair verzuime niet dit nog te doenmen zal daaraan eenige genotvolle oogenblikken danken en men zal, zoo die niet reeds bestaat, sympathie krijgen voor de wak kere manschappen in onzen Oost, of onze waardeering en belangstelling voor hen zal stijgen. In kunsteloozen stijl heeft de gepensioneerde majoor Timmermans zijne militaire loopbaan beschrevenmaar de voornaamste episodes daaruit worden in het Tijdspiegel artikel aan gehaald om te bewijzen dat er in dien stijl veel is, dat oneindig hooger staat dan kunst natuur, waarheid, poëtisch gevoel voor al wat menschelijk is; in dien stijl zit hart en ziel, en daardoor sleept hij de lezers mee. Bij zijne komst te Batavia, op twintigjarigen leeftijd, nadat hij aan de militaire academie zijne opleiding heeft genoten, werd Timmer mans in het jaar 1849 ingedeeld bij het le bataljon, in garnizoen te Meester Cornelis, en kwam hij onder de bevelen van een zeer strengen, tevens uitstekenden chef, den luitenant-kolonel De Braauw, die later als generaal-majoor gou verneur van Sumatra's Westkust te Padang overleed. Zijn waren leidsman in de praktijk vond hij echter in den len luitenant De Mellet, een Zwitser van geboorte, type van een troupier, ruw in den omgang, maar een door en door flink soldaat, die met zijn Koeterwaalsch een eigenaardigen indruk maakte. Die oudste kompagnies-kameraad stal het hart van Tim mermans door de volgende hartelijke begroeting en eigenaardige belofte: „Jy voor Jou benne die lieutenant pas kom uit de Ollande, nest ce pas? Ikke oor zeg, jy Officier de l'Académie. Knaap, knape, ca va sans dire maar jy nog nie geruik die soldaat c'est le principal. Ikke jou leer daat, ook de detaille van de dienste, diantre. Mare ka zitte en jy drinke eene bittère". Maar Timmermans vond het wat te vroeg voor zulk een glaasjehij bedankte daarvoor, doch beval zich ten zeerste aan in de kame raadschap van De Mellet, onder belofte diens lessen ter harte te zullen nemen. „Tres bien, jeune hommejy hebbe eene koede bakkes het zulle wel gaan; mais le diable m'emporte zoo luidde het wederwoord van De Mellet. plkke die Ollans nie koet kaan leer; ikke twaalve jare in die lande, en spreke die tale als een Monjette (de naam van een apensoort). Sacrebleu! die woort blyve my steek in die keele. Mais tnon Cher, fa ne va pas ainsi parions francaisun officier de 1'Académie doit parler toutes les langues, nom d'un nom." Nu, Timmermans was de Fransche taal vrij wel machtigen bet discours won in duide lijkheid maar tegelijkertijd iu hartelijkheid. Beiden werden de beste vrienden. En toen later Timmermans, na een verblijf te Batoe- Radja-Ogan en te Moeara-Doea-Komering, te Palembang terugkeerde vond hij De Mellet in het hospitaal, tengevolge van een ziekte, nadat deze eerst in een gevecht was gewond. Hij haastte zich zijn kameraad en mentor te be zoeken, maar vindt hem zeer slecht. De Mellet kan nog slechts zuchtend de woorden uitbren gen „tiens ami moi mal mal", en stierf ook kort daarna, diep betreurd door allen, die hem leerden kennende offi cieren van het 1ste bataljon deden, op het plein van de kazerne te Meester Cornelis, een eenvoudig monument verrijzen ter vereering van de nagedachtenis van dien braven wapen broeder. Dergelijke trekjes teekenen zoo eigenaardig het leven in dat leger, uit zulke verschillende elementen samengesteld. Hartelijkheid, kame raadschap en vriendschap spreken daaruit. Maar belangrijker uit het oogpunt van den algemeenen toestand en de verhouding tusschen hoogeren en minderen zijn de verhalen van Timmermans over zijne ervaring te Moeara- Doea-Komering en over eene executie van een doodvonnis. Het was een moeilijke taak, die onze jeug dige luitenant te Moeara-Doea had te vervullen. Met zijne manschappen in een benting door den vijand ingesloten, was slechts een sober kostje hun deel; „zelfs de zoo onontbeerlijke Spaansche peper, ook zout, werd gemist; als drank, niets dan helder water uit de rivier; wijn, bier, jenever, in éen woord geen drop versterkend vocht was meer in hun bezit; daarbij geen tabak, noch sigarengeen spel hoegenaamd, dat eenige afleiding schonkgeen boek zelfs, letterlijk niets, om eene doodelijke verveling het hoofd te bieden." En die toestand werkte zoo ongunstig op de manschappen, dat een begin van opstand uitbrak. Onder hen bevond zich zekere Djahidin, een flink soldaat, die vroeger, tengevolge van knoeierijen en dobbelen met minderen, van den sergeantsgraad werd teruggesteld. Hij oefende een slechten invloed op zijne kameraden uit) en het Inlandsch kader vreesde hem. Hij zette zijne kameraden aan en op een morgen weigerden zij op wacht te trekken. Toen nam Timmermans een kloek besluithij gelastte het detachement ongewapend en het kader met geweer, de tasch van tien patronen voorzien, te doen aantredenhij deed zijn sabel om, stak een geladen pistool in den zak en begaf zich naar de manschappen. Op zijn vraag of iemand iets had te reclameeren, ant woordde Djahidin„ja kommandant, wij zijn allen ontevreden; om dienst te kunnen doen moet de soldaat goed gevoed worden, en wij krijgen eten als kettinggangersin geen twee maanden hebben we traktement gehad en moeten nog twee vernieuwingen ontvangen Dit alles was waar, maar Timmermans gelastte den brutalen kerel kortweg, om naar zijn plaats te gaan, bracht de manschappen streng onder het oog dat zij te veld waren en de vijand; die den toevoer afgesneden had, eiken dag zou komen opdagen; dat zijn toestand en die van den civielen gezaghebber niets gunstiger was dan de hunne en dat bij zijn gezag met kracht zou handhaven. Timmermans liet daarop het kader de ge weren laden en beval dat Djahidin, hoewel hij niet in de tweede klasse was, 25 rietslagen zou ontvangen. Toen men voor de uitvoering van dit besluit scheen te huiveren, dreigde Timmermans hen, die aan zijn bevel niet vol deden, te zullen neerschieten en zoo kreeg Djahidin zijn straf en was de rust hersteld. Maar toen later het beleg was opgeheven, een paar prauwen met ververschingen waren gekomen en de toestand verbeterd was, kwam Djahidin zelf, met een deftig militair saluut, naar Timmermans toe met de woorden „Wel kommandant, ik ben slecht geweest en kreeg mijn verdiende loon; maar ziet u, ik was gek en zal voortaan goed soldaat zijn; u zult mijn fout toch willen vergeven, niet waar Timmermans scheen eehter buiten zijn be voegdheid gegaan te zijn. Te Palembang teruggekeerd was hij dan ook lang niet gerust dat bij niet het ongenoegen van den majoor zon ondervinden over het feit, strijdig met de voorschriften, van met rietslagen te hebben laten afstraffen manschappen, die nooit in de 2e klasse van discipline waren geweest. Het liep echter geheel anders af. Toen de monstering was geëindigd, vroeg Timmer mans op last van den majoor aan de man schappen, of zij gedurende hunne detacheering iets te reclameeren hadden, waarop alle ver klaarden tevreden te zijn geweest, terwijl op de vraag van den majoor zeiven of de kom mandant altijd goed voor hen was geweest Djahidin antwoordde„Ja majoorde luite nant heeft altijd getoond een vader voor ons te zijn Mijnheer is een braaf mensch, en wij houden zeer veel van hem." Als van zelf kwam, naar aanleiding van zulk eene verze kering uit dien mond, het gebeurde ter sprake en tegelijkertijd de toediening van de 25 riet slagen. Majoor Veenhuyzen vatte de zaak van de vroolijke zij op, lachte er braaf om, en gaf Timmermans bij het heengaan een vader lijken tik op den schouder met de woorden „Zeer goed, jongmensch gij hebt getoond een flink militair te zijn." „Zooals de Majoor Veenhuyzen aldus schrijft de heer Knoop dachten toen de meeste bevelhebbers bij ons Indische leger misschien allen die bepalingen over de lijf straffen namen zij niet zeer ernstig opzij meenden dat men daarbij eenige oogluiking moest gebruiken en de omstandigheden raad plegen het misbruik moest te keer worden gegaan, maar niet het gebruik bij de samen stelling van ons Indisch leger, wat de soldaten betreft, was het onmogelijk om zonder riet slagen de krijgstucht te handhaven, vooral niet op plaatsen, waar geen quaestie kon zijn van provoost of arrestkamer." En generaal Knoop meent dat zij daarin geen ongelijk hadden.. In zulke exceptio neele toestanden} als waarin Timmermans zich geplaatst zag tegenover Djahidin, moest stieng gehandeld worden en komt men met zachte middelen niets verder. De soldaten beginnen later zelf in te zien dat zij verkeerd handelen en doen dit des te eerder naarmate een krachtige houding tegenover hen wordt aangenomen. De krijgstucht moet gehandhaafd worden. En dat het besef daarvan doorgedrongen is tot den minsten soldaatdat dit, behoudens uitzonderingen, op de meesten een gunstigen invloed uitoefent om den echten militairen geest te behouden, dit bewijst het verhaal van het tragisch lot van een Inlandsch soldaat Kromosmitto en van hetgeen bij diens executie voorviel, een verhaal dat ons meer dan het bovenstaande, bekoorde door zijn inhoud en vorm. Daarover in een volgend opstel. Twee nieuwe gezichtspunten omtrent de be noeming van den heer Sol tot lid der rekenkamer in Ned. Indië. De Standaard schijnt ten einde raad om zijn beschermeling, den minister Keuchenius, uit deze netelige kwestie met eere te redden. Het blad neemt nu zijn toevlucht tot een ge rucht dat het denkbeeld van die benoeming niet is uitgegaan van den heer Keuchenius maar van zijn voorganger, den heer Sprenger van Eyk, en reeds onder diens bewind in zulke uitingen be lichaamd zou zijn geweest, dat de continuiteit van het gezag Keuchenius nauweljjks vrjjliet anders dan om zeer gewichtige redenen van dit denkbeeld af te zien. Toen wij dit bericht gisteren lazen kwam reed3 dadelijk de gedachte bij ons op van een uitvlucht, door het blad verzonnenen in het vast ver trouwen dat de waarheid of onwaarheid daarvan wel spoedig aan het licht zou komen, namen wij het bericht nog niet op. Onze verwachting blijkt juist geweest te zijn. De Nieuwe Rott. Crt meldt heden dat het denk beeld, om den heer Sol tot zulk eene gewichtige betrekking te benoemen, onder het vorig bewind niet alleen niet »in uitingen belichaamd" is ge weest, maar het ook in de gedachte niet is op gekomen. Het sgerucht", dat trouwens in zeer beperkten kring sehjjnt te loopen, i3 een verzinsel Wij hebben dus hierbij van de zijde van de Standaard te doen met eene insinuatie, en wij gelooven dat het blad daarvoor allerminst lof zal inoogsten bjj den heer Keuchenius zei ven die nooit er tegen op zag de gevolgen van zijne daden te dragen; en ook in deze wel allerminst iets van de verantwoording van zich zal willen schuiven. Zekere V. D. M. weet in het D. v. N. te mel den dat mr Pynacker Hordijk bij zijn benoeming tot gouv.-gen. de voorwaarde zou hebben gesteld, dat de herroeping van het uiteenzettingsbesluit betreffende de heeren Sol en De Sturler niet aan hem zou worden opgedragen. »Toch wengchte aldus schrijft hij de heer Keuchenius die herroeping. >In de gegeven omstandigheden een ander zóo geschikt persoon voor de vervulling van die be trekking te vinden, was hoogst moeilijk, zooal mogelijk. »Wat natuurlijker, zegt die schrijver, dan aan den tegenwoordigen opperland voogd bij kon. besluit die herroeping op te dragen, al had men ook liever die handeling voor zijn opvolger overge laten. »Art. 22 van het regl. op het beleid der reg. van Ned.-Indië geeft den gouv.-generaal evenwel het recht de afkondiging van een kon. besluit uit te stellen. ïWerd van deze bevoegdheid door den heer Yan Rees gebruik gemaakt, dan bestond er kans dat de herroeping ook onder diens opvolger achterwege zou blijven. sWerd echter de heer Sol met een koninklijke benoeming naar Indië gezonden, dan was de gouv.-gen. wel genoodzaakt de uitzetting te her roepen, daar het immers tot de onmogelijkheden kan gerekend worden een ambtenaar den toegang tot Indië te ontzeggen, wanneer deze door den koning ter vervulling eener betrekking aldaar is aangewezen. »De benoeming van den heer Sol tot lid der rekenkamer in Ned.-Indië is derhalve geen be looning, geen vergelding, geen erkenning van verdienste, doch alleen het middel om zeker te zijn van de heiroeping." Een gunstige zjjde hebben al die redeneeringen. Zij bewjjzen dat men van den kant der verdedigers van den heer Keuchenius zelve begint in te zien dat deze te ver ging in zjjne poging om het onrecht, den heer Sol aangedaan, goed te maken. En die meening kan men koesteren, al schaart men zich ten opzichte van de herroeping van het verbanningsbesluit ook aan de zijde van den tegenwoordige minister. Yolgens telegram uit 's Gravenhage zijn de heide kamers der Staten-generaal tegen Dinsdag aan staande te 2 uren in vereenigde zitting bijeen geroepen ter behandeling van de voogdijwet. Aan 't instituut van den heer Van Linschofcen is als onderwijzer voor 't Fransch en 't Hoog- duitsch benoemd de heer G. de Boer te Lichten voorde, vroeger kweekeling aan de rijkskweekschool te Groningen. De majoor Langguth, kommandant van het 4e bat. 3e reg. inf. te Vlissingen, vertrekt morgen naar Bergen op Zoom tot het bijwonen der najaars oefeningen, die door de bataljons van genoemd regiment aldaar op den lOen en Hen dezer zullen gehouden worden. Den 15en September a. s. wordt de kapitein J. van den Berg, van de Koninklijke militaire academie, overgeplaatst bij het 3e reg. infanterie. Genoemde kapitein, die in verband daarmede ervol uit zijne betrekking bjj genoemde inricfl-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1888 | | pagina 1