N'. 210.
131® Jaargang.
1888;
5 September.
W oensdag
BEKENDMAKINGEN.
Middelburg 4 September.
Brieven nit Amerika.
Dit blad verschijnt dagelijks,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco f 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën; 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels ƒ1.50;
iedere regel meer ƒ0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Opening jacht op klein wild.
„'t Is maar een Hollander."
MIDDELRllRGSCHE COURANT.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vey Mestdagh Zoos, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van dee Peul, te Zierikzee: Tb de Mooij en te Tholen: W. A. van Nieuwenhuijzen.
Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmae te Rotterdam, en de firma B. van de*
Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan.
voor België A. Grosjean Co. te Brussel.
Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger;
De commissaris des konings in Zeeland, gezien
het besluit van de gedeputeerde staten van 31
Augustus 1888, no 93gelet op art. 11 der wet
van 13 Juni 1857 Staatsblad no 87)
maakt bekend, dat de opening der jacht op
klein wild, met nitzondering van die op fazan
ten, in de provincie is bepaald op Maandag 17
September 1888
voorts dat de jacht op fazanten zal worden
geopend op Maandag 1 October 1888, en dat de
korte jacht zal geoorloofd zijn dagelijks en de
lange jacht op Maandag, Woensdag en Zaterdag
van iedere week, alsmede op de vier dagen,
voorafgaande aan de sluiting der jacht, alles met
uitzondering van de Zondagen.
Middelburg, 3 September 1888.
De commissaris des konings voornoemd,
DE BRAUW.
Bovenstaande uitdrukking ligt den Yankee bij
het zien van een Nederlander als in den mond
hestorven en zoo hij ze niet onder woorden brengt
dan zegt hij haar bij zich zelf. Nu is zeker een
Hollander maar een Hollander en is er tusschen
hem en de burgers der groote republiek een groot
onderscheid, maar in den toon, waarop de Ame
rikaan zoo iets zegt, straalt somtijds zooveel
minachting door dat het iemand wel eens het
bloed, aan het koken maakt. Zoo kwam onlangs
een mijner vroegere stadgenooten aan een fabriek
en ontving op zijn vraag om werk van een Ier,
die daar als voerman fungeerde, ten antwoord
»lk moet geen Dutcman hebben", wat hem zoo
onaangenaam stemde dat bij den Ier een klap
toediende, die hem door den besten Engelscben
bokser niet zou zjjn verbeterd. Dat dit den Ier
niet vriendelijker stemde tegenover onze land-
genooten spreekt wel van zelf, maar toch is bet
mij bekend dat bij zich sedert dien tijd over hen
vrij wat fatsoenlijker uitlaat.
Dat de Amerikanen met zekere minachting op
de Hollanders neerzien is echter wel eenigszins
te verklaren als men nagaat welke personen
veelal naar de nieuwe wereld emigreeren. Van
de honderd behooren er negentig tot den boeren
stand, die in hun oude vaderland niets deden
dan van den vroegen morgen tot den laten avond
werken en wier hoogste genot, in den goeden
t jj d was het mesten van een zwaar varken en
andere dergelijke feiten. Gelukte dit goed dan
werd deze gebeurtenis in den almanak opgeteekend
en was het nog jaren later den boer een zijner
aangenaamste herinneringen. Het onderwijs in
Nederland is, wie zal het ontkennen, uitstekend,
maar boevele boeren hebben er ten volle van
geprofiteerd [Hier staat bet niet op zoo hoogen
trap maar is bet voor de kinderen verplichtend
van bun 6e tot bun 14e jaar de school te be
zoeken.] Verlaat in Nederland zoo'n half onder
wezen boer de school, dan behoort het tot de
groote uitzonderingen als hij zoo nu en dan
eens een letter op het papier zet; en wanneer
hjj het doet, dan schrijft hij met verbazend
groote krabbels. Met het lezen gaat het ook
al niet veel heter, dat bepaalt zich in den
regel tot het dagelijksch opdreunen van enkele
verzen uit den folio bijbel.
Wanneer nu dergelijke lui in het hun onbekende
Amerika aankomen, dan hebben zij bovendien
veel eigenaardigheden, die hun optreden alles
behalve tot voordeel strekt.
Nadat de hoer zijn r®k met een lakensche
jas, waaraan soms wel eenige knoopen mankee-
ren, heeft verwisseld, is hij geen hoer meerhij
waant zich mijnheer, meent zijn weetje wel te
weten en aldus toegerust gaat hij op zjjn ge
mak erop nit om werk te zoeken.
De taal van het land kent hij niet, maar als
de een af andere landgenoot, meestal de dominéé,
hem zijn les geleerd heeft, slentert de man naar
een werkgever. Met de handen in de zakken
geborgen ook al wijst de thermometer hoven
de honderd graden of wel die zorgvuldig
achter zich houdend onder de slippen van zijn
jas, begint hij»Goeijen maergen, hef jou een
jaap voor mien?" Natuurljjk moet de werkge
ver een paar maal vragen wat er gaande is,
maar ons boertje blijft trouw bij zijn les. Einde
lijk begrijpt de patroon de bedoeling en antwoordt
Yes of No. Soms echter treedt de werkgever in
gesprek en vraagt bijv.: »Wat kunt ge zoo al?
Waar hebt ge gewerkt en dan staat onze emi
grant met den mond vol tanden en mag hij
zich gelukkig achten, wanneer een der heeren
van het kantoor als tolk voor hem optreedt.
Wanneer de patroon den vrager werk opdraagt
gebeurt het niet zelden of den volgenden dag
komt hij kijken of die Green Dutchman nog al
handig en vooral of hij sterk is. Ziet onze man
dan zijn patroon aankomen dan werkt en zwoegt
hij dat zijn spieren zwellen. De Yankee is tevre
den, zegt dat is een Dutch horse en laat den man
tien uren per dag zoo hard werken als deze nooit
in Holland zou gedaan hebben. De Yankee lacht
in zijn vuistje, de boer haalt de schouders op en
zegt»de baes is een kwaeie veint."
Het is een eigenaardig verschijnsel dat de
hoeren, die den Oceaan overgestoken zijn, meestal
eene gelukkige Bunyan's reis hebben gehad,
want zij zijn allen vroomzoodra dan ook de
een of andere prediker er de lucht van gekregen
heeft, dat er groenen zijn aangekomen, gaat hjj
op verkenning uit en weet de vrienden al spoe
dig lid zijner kerk te doen worden. Dat is niet
kwaad en dat keurt ook de Yankee niet afwel
vindt hij het dom dat de Hollanders, in plaats
van evenals andere landgenooten elkaar te helpen
en te steunen, op elkander naijverig zijn en steeds
kijven en schelden tengevolge waarvan zij zelden
vooruit komen en werkman zijn en blijven.
Yankee bemoeit er zich echter niet mee en be
paalt zich tot zijne gewone uitdrukkingOch,
tzijn maar Hollandera.
Maar onder de emigranten zijn er ook van
hooger ontwikkeling, al schat ik die slechts op
10 pet. Hoe oordeelt de Yankee daarover?
Ook al niet veel beter. Wanneer iemand, be
gaafd, op de hoogte der wetenschap of goed be
kend met een of ander vak, zich hier) vestigt
zonder de Engelsche taal te verstaan, heeft de
Yankee niets met hem op, wil hoegenaamd niets
van hem leeren ook al ziet hij dat de Hollan
der zesmaal knapper is dan hij.
Alleen als de Yankee pas voor eigen rekening
begint en alle krachten inspannen moet om de
concurrentie het hoofd te bieden dan wil hij,
indien hij weet dat de Hollander niet anders kan,
hem werk geven maar betaalt hem dan ook den
laagsten prjjs.
Zoo ontmoette ik een knap schilder, die vijf
jaar geleden hier aankwam en destijds begon met
eene verdienste van 4 a 5 dollars en nu meer dan
30 dollars 's weeks ontvangt. Hjj kent nu de
taal en is de Yankees de baas geworden, wijl hij
veel beter werkt dan zij.
Ieder bekwaam werkman kan hier iets worden
zonder dat hij een strooplikker of een kruiper
behoeft te zijn maar in den beginne moeten toch
beentjes gekloven worden en moet men zoo nu
en dan wel eens zooals de Duitschers doen
gnadiger Herr spelen. Op ontberingen, tegen
spoeden, miskenning, op dat alles moet de nieuw
aangekomen ontwikkelde landverhuizer zich voor
bereiden is hij niet in staat daaronder het
hoofd omhoog te houden dan gaat hij ten gronde,
maar in het tegenovergestelde geval werkt hjj
zich er zeker hoven.
Zoo herinner ik mij dat een mijner kennissen
van een Yankee een woning wilde huren, die
naast een door den huisbaas bewoond huis stond
Hij sprak en verstond gebrekkig Engelsch, maar
bemerkte wel dat, toen hij den Yankee vroeg het
huis te huren, diens vrouw daar veel op tegen
had en haar man trachtte te bewegen de verhu
ring niet aan te gaan, want»'t was maar een
Hollander en met diens vrouw wil ik niet om
gaan." De Yankee, evenals al zijne landgenooten,
een groot vereerder van God dollar, merkte dat
de Hollander goede huur en een maand vooruit
betalen wilde, stoorde zich niet aan de woorden
van zijne wederhelft en verhuurde de woning.
Mijn kennis betrok deze met zijn gezin. Het
was eene fatsoenlijke. Nederlandsche familiede
man was een knap werkman en de vrouw en de
dochters brachten de spreekwoordelijk geworden
zindelijkheid der Hollanders ook in het Westen
in praktijkde zonen, greot en klein, hadden de
voimen van 't huis nog niet vergeten en groetten
hun Amerikaansche buurvrouw steeds door het
afnemen van hun hoed, wat eene beleefdheid is,
die hier in Amerika slechts enkelen wordt be
toond.
Een maand ging voorbjj gedurende welken tjjd
des Yankee's vrouw alle gangen harer huren met
nieuwsgierigheid, welke ook over de zee den
vrouwen eigen is, naging. Toen was zij de eerste
die de afzondering, welke tusschen de twee buren
bestond, trachtte te doen ophouden, door te
vragen of de Hollandsche meisjes van haar En
gelsch wilde leeren. Dat aanbod werd gretig
aangenomen en weldra leefden de beide gezinnen
in de beste harmonie te zamen.
Toen de Amerikaansche op de hoogte kwam
van de kundigheden van het vrouwelijk personeel
dat haar eigen mantels en japonnen vervaardigde
en met allerlei handwerkjes bekend was; toen zij
zag dat de zoon vaardig teekendetoen zij hoorde
hoe 's avonds na afloop van 't werk daar prachtig
werd gezongen, kostte het haar moeite om te
gelooven dat het werkelijk maar Hollanders wa
ren. Zoo moeilijk gaat het om met een vooroor
deel te breken.
Eenigen tijd geleden had in een der Amerikaan
sche steden een zonderling oproer plaats. In
bedoelde, flink vooruitgaande stad, waar de com
municatie aanhoudend verbeterd wordt, is eene
huurt, die bijna uitsluitend bewoond wordt door
Groningers, daar Gro-negers genoemd. Door die
huurt moest, ten einde de stad met eene uit
spanningsplaats te verbindeneen stoomtram-
lijn gelegd worden. Toen dit geschiedde en
de ijzeren rails voorhij de kerk werden gelegd,
verklaarde de predikant zich tegen deze duivel-
sche onderneming, wat den Groningers aanlei
ding gaf om de lijn op te breken. De onder
nemer gebruikte geen geweld, verdubbelde zijn
volk en liet nacht en dag doorwerken. Toen
de Groningers zagen dat hun verzet niet
hielp, begonnen zij de werklui met steenen te
gooien om zoodoende het werk te verhinderen.
Dit gaf aanleiding tot een strijd, waaraan
de politiedie een der Groningers gevangen
nam, een eind maakte. Onder belofte zich
stil te zullen houden werd den gevangenen den
anderen dag toegestaan zich huiswaarts te be
geven. Hiermee was de kwestie beëindigd.
Wanneer men nu weet dat door de aangelegde
tramlijn de waarde der perceelen van de Gro
ningers zeker met een derde vermeerdert, kan
men het den praktischen Yankees niet kwalijk
nemen dat zij, van den do miné en zijne kudde
sprekend, guitig lachen en schouderophalend
zeggen
»'t Zijn maar Hollanders".
"Dit 's Gravenhage seinde men ons heden
Big onderhandsche aanbesteding voor den bouw
van een stoomschip ten dienste der gouverne-
ments-marine in Nederlandsch-Indië, is het minst
ingeschreven door de Maatschappij de Schelde te
Vlissingen, voor 215.800.
Voor dit werk was nog ingeschreven door de
Maatschappij de Maas voor 235.700 en de Ne
derlandsche Stoombootmaatschappij voor 227.000.
Beide zijn gevestigd te Rotterdam.
Met vreugde zal zeker deze tijding in Vlissingen
en Middelburg worden vernomen. En waarlijk
daarvoor is alle reden. Aan hoevelen, die den
voor de deur staanden winter met vrees tegemoet
gingenvoor wie de naaste toekomst verre van
opwekkend was, zal pu weer werk verschaft
kunnen worden 1
Een gelukkige tijding is hetwant wij begroeten
haar als de voorbode van den naderenden tijd,
waarop weer het vroolijk geluid van hamer en
werktuigen op de werf de Schelde zal gehoord
worden en alles weer in vollen gang zal zijn
De N. R. Crt. spreekt ook hare afkeuring uit
over de benoeming van den heer Sol tot lid dei-
rekenkamer en over de wijze waarop het besluit
tot verbanning is ingetrokken.
Zij meent dat, moest aan de verongelijkten van
het landhuis recht gedaan worden er aan den
anderen kant moest gewaakt, dat men, het eene
kwaad herstellende, niet een ander kwaad stichtte,
en vooral dat »geen dezer kleinen geërgerd"
wierd. In zijnen godvruchtigen ootmoed zou de
heer Keuchenius van boven de wijsheid afsmee-
ken, om als een goed regent den eenen plicht te
volbrengen, zonder aan den anderen te kort te
doen.
Zoo had men mogen verwachten van den man,
die als raadsman der kroon voor de hoogheid
van het koninklijk gezag heeft te wakenals
vriend der inlandsche bevolking hare belangen
op het hart draagt, en als belijder van het Evan
gelie aan de gedachten van haat en wraak den
toegang tot zijn hart gesloten tracht te houden.
In plaats evenwel van, zooals eene wijze staat
kunde voorschreef, het besluit in te trekken op
zulk eene wijze, dat noch het hoog gezag gedeerdl
noch de bevolking in haar vertrouwen geschokt
werd, heeft de heer Keuchenius gemeend die
intrekking te moeten doen plaats hebben op de
meest opzienbarende, voor den vertegenwoordiger
i des konings meest krenkende, en voor de bevol
king verontrustende wijze. Hij heeft den gouver
neur-generaal, die het volk van Tjiomas tegen
den landheer en zijne helpers in bescherming had
genomen, zeiven het besluit laten intrekken. Hij
heeft bovendien een der verbannenen, door de
benoeming tot een hoog staatsambt, een buiten
gewoon bewijs van koninklijke gunst ten deel
doen wordenen, als om voor den aftredenden
gouverneur-generaal zoo krenkend mogelijk te
maken, de benoeming doen ingaan met 1 October
aanstaande, als wanneer deze nog juist getuige
kan zijn van den zegevierenden intocht van den
met hooge koninklijke gunst gekroondenbanneling.
Dit is niet het ergste voor den heer Van Ree*
maar voor zijne opvolgers.
"Voor den heer Van Rees, eenmaal in de handen
van zijnen vijand gevallen, was het misschien het
ergste niet, voor een koninklijk bevel te buigen,
en den man, dien hij gestraft had, met eer ge
kroond te zien terugkeeren in het land dat hij
straks voorgoed verlaten zou. De heer Van Rees
is te oud geworden en heeft te veel van de wereld
gezien, om de hem toegedachte krenkingen niet
met zekere wijsgeerige kalmte te verdragen. Maar
wat men den heer Van Rees toegedacht heeft,
zal geleden worden door zijnen opvolger en wie
met en na hem het gezag in Indië zullen te ver
tegenwoordigen hebben. Want aan dat gezag is
een slag toegebracht als wellicht nooit te voren.
De hoogste vertegenwoordiger van het gezag,
tegen wie geheel Indië met diep ontzag pleegt
op te zien, is in 's konings naam verloochend
is, door de buitengewone verheffing in eer van
een door hem gestrafte, voor Indië te schande
gemaakten de man, tegen wien hij de bevolking
in bescherming heeft genomen, met eer gekroond
Welk eenen indruk dat op de bevolking van
Indië en op hare hoofden maken moet
Dat de heer Sol benoemd is tot lid der reken
kamer betreurt het blad evenzeer. Niemand, die
gelooft, dat bjj die benoeming rechtmatige aan
spraak op het ambt of zelfs maar gebleken kunde
in de schaal gewogen hebben. De heer Sol is in
deze aanzienlijke en rijk bezoldigde betrekking
geplaatst hierover zal wel geen verschil bestaan
niet omdat hij goed voor de rekenkamer, maar
omdat de rekenkamer goed voor hem was.
Of door de benoeming van eenen man, die een
vreemdeling in de zaken van het ambt is, 's lands
dienst schade lijdt; of er onrecht gedaan wordt
aan zoovelen, die aanspraak hadden op bevorde
ring, maar voor den gunsteling moeten achter
staan of bij de bevolking het vertrouwen dat
zij in den landvoogd eenen beschermer heeft,
eenen schob krijgt; of de landheeren worden
aangemoedigd om de bevolking te scheren, en de
ambtenaren den moed verliezen om haar in be
scherming te nemenof het gezag, waarin voor
geheel Indië het behoud ligt, ondermijnd wordt
wat vraagt naar dat alles de heer Keuchenius
Als de mannen van Tjiomas maar hetzij konink
lijk beloond, of schitterend gewroken worden
Wij weten wel, zegt de N. R. Crt. wat ter
verdediging van de regeeringsdaad zal aangevoerd
worden. Het zal heeten, dat aan het staatsbe
lang nooit het recht mag worden opgeofferd.
Het klinkt goedmaar bedenk
in de eerste plaats, dat bij monde van den heer
Keuchenius niet het recht, maar enkel een
rechtsbegrip spreekt. Voor den heer Van
Rees, gesteund door de eerste, zoo besturende als
rechterlijke ambtenaren, eischte het recht de
bestraffing van voor de bevolking harde en
wreede meesters.
In de tweede plaats zouden wij willen vragen,
of, al heeft de heer Van Rees in den vorm ge
zondigd, de heeren van Tjiomas aan de bevolking
een koninklijk gunstbewijs hebben verdiend?
In de derde plaats bedenke men, dat dit zoo
genaamde rechtsherstel geschiedt ten koste van
anderen, die in billijke rechten worden gekrenkt
ten koste van de bevolking der landgoederen,
die het gelag betaaltten koste van geheel Indië,
dat in het onverzwakt handhaven van het gezag
zijne veiligheid ziet.
En eindelijk stelle men zich voor, wat de ge
volgen zouden zijn, indien opvolgende regeeringen
zich geroepen gingen achten, wij zeggen niet om
zooveel mogelijk te herstellen, wat onder de voor
gangers onrechtvaardigs was geschied (naar hunne
opvatting altoos), maar alle wezenljjke en ge.