N'J 192.
131® Jaargang.
1888.
W oensdag
15 Augustus.
Middelburg 14 Augustus,
De zaak-Okma.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3,/m. franco 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën:20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.van 1-7 regels/l.50;
iedere regel meer ƒ0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
MIDDELRURGSGHE COURANT.
O
Agenten te Ylissingen: P. G. de Yet Mestda.gh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Krniningen: F. van der Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te Tholen: V. A. van Nieu wenhuijzeN.
Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen1 en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmar te Rotterdam, en de firma B. van de*
gamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicity étrangère G. L. Datjbe Cie., John F. Jones, opvolger.
Er heerschte in het begin dezer maand eene
eigenaardige overeenkomst van gevoelen tus-
sehen de redacties van de Standaard en de
Tijd. Als bij afspraak schreven beide, een
dag na elkaar, over de zaak-Okmaen na
tuurlijk kwam beider gevoelen op hetzelfde
neer: de afgevaardigde van Wolvega kon
met een gerust geweten blijven zitten trots
ook door de hooge regeering een ongunstig
oordeel over hem was geveld.
Men kent de geschiedenis.
De heer R. Okma was wethouder van Wijm-
britseradeel en lid der firma Okma en Wiarda.
Eenigen tijd geleden werd bij Gedeputeerde
staten van Friesland een aanklacht tegen hem
ingediend op grond dat zijne firma, en dus hij
zelf, aan de gemeente geleverd zou hebben, wat
verbodeu is bij art. 24 der gemeentewet, waar
bij uitdrukkelijk is bepaald dat leden van den
raad noch middel ij k noch onmiddelijk
mogen deelnemen aan onderhandsche pacht
van gemeente goederen of inkomsten, aan
leveringen of aannemingen ten be
hoeve der gemeente, aan het koopenvan
betwiste vorderingen ten haren laste.
Die klachten leverden echter niet voldoenden
grond op om den beer Okma te ontslaan van
zijn lidmaatschap maar wel bleek dat in 1883
door een knecht van de firma Okma en Wiarda
voor een bedrag van f 314 aan bouwmateri
alen was geleverd aan den aannemer van de
openbare school te Nijland, dat tot de ge
meente Wijmbritseradeel behoort.
Na onderzoek werd dit feit als bewezen
beschouwder bleek ook daarbij dat bedoelde
firma haar knecht een patent had doen nemen
om op zijn naam te kunnen leveren.
Dit laatste ontkent de heer Okma maar
dit hoogst bezwarende feit wordt bevestigd door
zijn compagnon, die, naar men beweert, met
hem in onmin leefde, wat door de verdedigers
van den heer Okma nu als verzachtende omstan
digheid wordt gepleit.
Handig verdediger is de Standaard op dit
punt niet waar het blad schrijft: „Wij willen
aannemen dat Okma geweten heeft van het
bestaan van een tusschenpersoonmaar dat
hij dien heeft aangesteld blijkt niet en wordt
ook in de beslissing des konings niet ondersteld".
Is dat een verdedigingsmiddel passend in
het kader der anti-revolutionnaire rechtsopvat
ting waarvan men altijd zoo hoog opgeeft
Een wethouder, een man van streng ortho
doxe beginselen, die, meer nog dan een ander
gewoon sterveling welke niet zoo met zijn
godsdienst te koop loopt, elke daad moest
wikken en. wegen, is lid eener firmahij weet
dat die firma niet middelijk of onmiddellijk
aan de gemeente mag leverenhij weet ook
dat er een „tusschenpersoon" bestaat door wieD
voor zijn firma wel degelijk ten behoeve der
gemeente wordt geleverden dit alles wetende
laat hij toch de zaak haar gang gaan, en
tracht hij zichzelven, schijnheilig genoeg, te
verdedigen door de bewering dat hij dien
tusschenpersoon niet heeft aangesteld. Dit is
dan zeker geschied door zijn compagnon.
Edoch wat doet er dit toe wanneer men van
dit alles op de hoogte is
Is het wonder dat, waar zelfs een ver
dediger als de Standaard voor zijn cliënt een
argument bezigt dat ons doet denken aan de
leeringen van zekere orde, waarbij alles ge
oorloofd is mits het doel worde bereikt,
onder tal van eerlijke aanhangers der anti-
revolutionnaire partij ook de houding van den
heer Okma afkeuring vindt!
Wij kunnen ons begrijpen dat iemand in
deze, vooral waar het zijdelingsche leveringen
aan een gemeente geldt, waarhij de toestand
vaak zeer gecompliceerd is, eene vergissing
begaaten dan zullen wij de laatste zijn om
daarover iemand hard te vallen. Wij kunnen
ons ook voorstellen dat men eenmaal een fout
begaat. Maar hier staan wij voor eene daad,
waarbij berekening in het spel was; en de
betrokken persoon zelf zich een achterdeur
verschafte om een retraite mogelijk te maken.
En dit had vooral iemand met eene positie
als de heer Okma allerminst moeten doen. Hij
had niet een omweg moeten bewandelen, om
eenig voordeel te behalen, of zijne firma te
vrijwaren voor benadeeling door de eerebe
trekking die hij vervulde.
En wanneer nu vooral de Standaard de
vraag op den voorgrond stelthoe behoort dat
feit zedelijk te worden gewaardeerd dan kan
het niet anders of slechts door drogredenen
moet dit blad tot de conclusie komen dat die
daad, op zichzelve beschouwd, geen oneerlijke is.
„Zij heeft niemand benadeeld en kon in de
gegeven omstandigheden niemand benadeelen.
Zij staat gelijk met eene gewone overtreding,
zooals er honderden op een jaar gebeuren."
Zulk eene stelling gaat niet open het is
maar verstandig dat dit blad aan het slot van
zijn betoog verklaart over de zaak verder geen
woord te zullen zeggen.
Wanneer een arme stakkert uit gebrek een
brood steelt, pleiten wij verzachtende omstan
digheden, maar wanneer iemand eene eere
betrekking vervult, waaraan nog eenig voordeel
is Verbonden deze heeft aanvaard met de
wetenschap dat zij enkele verplichtingen hem
oplegten hij zoekt dan langs een omweg
zich aan die verplichtingen te onttrekken om
geldelijk voordeel te behalen, dan begaat zoo
iemand in onze oogen wel degelijk eene onze
delijke daad.
Wijmbritseradeel is bovendien niet zulk een
geringe plattelandsgemeente, waar aan autori
teiten als een wethouder geringe eischen, o. a.
omtrent de bekendheid met de wetten, gesteld
behoeven te worden zij telde 31 December
1886 ruim twaalf duizend inwoners. Een
wethouder als de heer Okma kan dus gerekend
worden voldoende ontwikkeld te zijn om de
wet te kennen.
En dat zelfs'een anti-revolutionnair minister
als de heer Maekay een hard vonnis over den
heer Okma velde en hem vervallen verklaarde
van het lidmaatschap van den raad, is bewijs
genoeg dat ook in diens oogen de daad van
den afgevaardige voor Wolvega niet zoo ver
schoonbaar is als de hoofdorganen der ortho
doxe en katholieke partijen in ons land dit
willen voorstellen.
Het bestuur der Volkspartij in Friesland
dorst den heer Okma ook niet in bescherming
nemen.
Te meer verheugde het ons daarom dat de
overdreven zucht van genoemde bladen om
den heer Okma te verdedigen niet zonder
protest bleef. In het Centrum toch verhief
zekere v. R. zijn stem daartegen, wat hem
natuurlijk het ongenoegen der redactie van dat
blad op den hals haalde.
V. R. is het onverklaarbaar, dat de anti
liberale bladen er op uit zijn om een man, die
de leer van Macchiavelli toegedaan schijnt te zijn,
in hun bescherming te nemen en dat zij niet
veeleer Okma den raad geven om zijn mandaat
als lid der Tweede kamer neder te leggen.
Okma is, volgens hem, een man die wenscht
tot de starren te geraken en tot dat einde
geen middelen ongebruikt laat. Hij schonk
adbaesie aan het programma der radicalen, en
onderschreef daardoor het beginsel van schei
ding van kerk en staat, een beginsel dat in
strijd is met de leer der anti revolutionnairen,
die, volgens V. R,, „steeds droomen van een
staatskerk, zooals men die vóór 1795 mocht
aanschouwen en waarin het stelsel van ver
volging en uitsluiting der katholieken lag
opgesloten."
Okma is in zijn oogen iemand die voor niets
terugdeinstdit bewijst ook het gebeurde met
de hierboven besproken leveringen mocht
hij meenen dat hem onrecht is geschied en de
wet niet goed is toegepast, welnu, zegt de
I inzender in het katholieke blad, „voor hem
staat de weg open om het ministerie in de
Tweede kamer ter verantwoording te roepen.
Doch dit doet hij niet en hij bewijst daardoor,
dat hij niet verongelijkt is geworden en hij
het verdiende loon heeft ontvangen."
Het Centrum is alles behalve gesticht over
dit protest, en maakt zich met den Franschen
slag van eene weerlegging af. Het heeft zijn
gevoelen reeds gezegd, is het natuurlijk eens
met Standaard en Tijden blijft bij zijne
meening dat het niet de moeite waard is de
stembus er om voor den dag te halen en dat
de heer Okma veilig en met eere als volksver
tegenwoordiger kan zitting houden, zoolang
zijn mandaat duurt.
V. R. wordt door den bekenden redacteur van
dat blad voorgesteld als een spellebrekeren
met niet te miskennen bitterheid roept deze
uit„Intusschen ook onder ons, katholieken,
hebben we enkele vrienden die de klaarste
klaarheid nog onverklaarbaar vinden en zelfs
behoefte gevoelen om dit aan het publiek mede
te deelen menschen die, als alle katholieke
bladen eenstemmig een zeker gevoelen ver
dedigen, toch nog lijnrecht er tegen in willen."
Wat dien redacteur ontstemt, noemen wij
een lichtzijde. Het bewijst dat niet alles, wat
die katholieke bladen uit een slecht begrip
van partijbelang decreteeren, door hunne lezers,
al zijn zij van hetzelfde geloof, wordt beaamd
dat er onder de katholieken nog zijn die betere
begrippen koesteren omtrent eerlijkheid en
waardigheid.
En dat is, gelukkig, ook onder de anti-
revolutionnairen het geval.
Dat de heer Okma veilig kan blij ven zitten
wie zal om zulk eene bewering niet lachen;
geen sterveling zal het kamerlid voor Wolvega
op zijn zetel het lastig makenhet eenige
wat men doen kan en, naar men zegt, ook
doet is hem niëeren. Dat hij met eere zijn
plaats kan blijven innemen is een andere kwestie.
De oppositie van liberale zijde tegen dezen
man wordt eenvoudig beschouwd als een mid
del om weer een zetel machtig te worden.
Het ging eertijds heftig toe in het district
Wolvega. Okma verwierf 1115 en Van Dig
gelen 1008 stemmen. En slechts door de hulp
der radicalen zegevierden de anti-revolution
nairen. Wij keeren de zaak om. Vrees dat
hun een zetel zal ontvallen doet de anti
liberale organen en leiders al het mogelijke
in het werk stellen om den heer Okma van
schuld vrij te pleiten. Zij noemen daarom
wat slecht is goedwat voor de rechtbank
der meest alledaagsche zedekunde onzedelijk
heet zedelijk.
Stoutweg schrijft de lijd: „Dat de kiezers,
welke onze toestanden verstandig beoordeelen,
nu een andere keuze zouden doen dan in
Maart, valt weliswaar niet te verwachten. Im
mers, de aanklacht tegen Okma was toen reeds
vóór maanden ingediend, en men wist zeer
goed dat hij alle kans liep om door de be
voegde macht in het ongelijk te worden gesteld.
Wat toen geen beletsel was voor zijn verkiezing,
zou het ook nu niet behoeven te zijn."
En toch durft men den strijd niet aan. Men
gelooft dus niet aan de waarheid van zijn eigen
bewering, en men vreest wel degelijk voor een
neerlaag trots de overtuiging dat de heer
Van Diggelen, als hij wil, weer candidaat zou
zijn en men weer den goedgeloovigen kiezers
schrik zou kunnen aanjagen met de opmerking
dat hij is grootmeester der Nederlandsche
vrijmetselaars.
Bovendien heeft de uitkomst bij de jongste
verkiezingen, toen het nieuwe ministerie optrad,
bewezen dat in twijfelachtige districten de
overwinning toch aan anti-liberale zijde blijft.
Niettegenstaande al die gunstige teekenen
slaat hun de schrik om het lijf bij de gedachte
aan een nieuwe verkiezing in het district
Wolvega.
Welk eene treurige politiek om op die
wijze een zetel te willen behouden.
Dat men een man als de heer Okma, niet
tegenstaande een voor hem minder eervolle
kwestie hangende was, candidaat stelde was
een fout.
Dat hij verkozen werd was een bewijs van
de bedorven politiek, die bij een groot deel
der kiezers in het district Wolvega aanhang
vindt.
En dat men, na al het gebeurde, nadat hij
bij vonnis in hoogste instantie veroordeeld is,
nog tracht hem te behouden en voor hem in
de bres zich stelt is wel het treurigst van
alles. Zwak moet een zaak staan die door
zulke middelen op de been gehouden moet
worden.
Wanneer de heer Okma, zooals nu blijkt, na
al het geschrevene nog lust heeft om lid der
kamer te blijven, het is ons wel; hij kan onzent-
wege zijn zetel blijven bezetten als sprekend
bewijs hoever men het in de anti-liberale
politiek al brengen kan wanneer men per se
een plaats der eere wil innemen.
Bij een raming van ƒ9.007.000 was de opbrengst
der Rijksmiddelen in Juli f 8 615.000 bij f 8.383.000
verleden jaar. Het was voor posterpen en tele
grafie, die 32.000 en 7000 meer opbrachten
dan verleden jaar, een bijzonder goede maand, en
voor invoerrechten, die ƒ28.000 minder gaven en
ƒ56.000 beneden de raming bleven, een bijzonder
slechte. Staat het laatste verschijnsel misschien in
verband met de ongunstige weergesteldheid, die
kan aan den anderen kant hebben meegeholpen
den accijns op gedistilleerd buitengewoon hoog op
te voeren, nl. tot ƒ2.135.000 tegen ƒ1.963.000
verleden jaar en bij een raming van ƒ1,958,000.
^Van de andere accijnzen gaf ook het geslacht,
dat trouwens verleden jaar zeer laag was, 22,000
meer, de wijn 13,000 meer, de suiker 72,000
minder. De accijnzen te zamen gaven ƒ96,000
meer. Van de indirecte belastingen bleven zegel
en registratie bevredigend vloeien, zoodat bij
't vorige jaar vergeleken zij reeds resp. 96,000
en 220,000 vooruit zijn gegaan. De directe be
lastingen gaven iets minder dan in Juli van
't vorige jaar, vooral door [minder ruim binnen
vloeien van 't personeel, maar het patentrecht gaf
de ruime opbrengst van 375,000 tegen ƒ324,000
verleden jaar. Vad.)
Bij kon. besluit is de heer W. Goebel erkend
en toegelaten als consul van Duitschland te
Vlissingen.
Verder is de heer G. Rijperman benoemd tot
lid van den raad van toezicht op de spoorweg
diensten.
Bij beschikking van den minister van binnen
lands che zaken is aan J. J. van Nieukerken,
op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als tij
delijk opzichter op het bureel van den rijksbouw-
kundige voor de gebouwen van onderwijs enz.
In de afgeloopen week slaagde bij het notarieel
examen voor het le gedeelte o. a. de heer G. H. A.
Tjeenk Willink te Hulst.
Uit Bergen op Zoom wordt gemeld, dat de kap.
A. D. Petter, van het 3e reg. inf., is benoemd
tot adjudant van het korps.
Het staat nu, volgens de Wintersw. Crt., vast
dat de Pruisische regeering, behoudens goedkeu
ring van de wetgevende macht, het voornemen
heeft de op Pruisisch grondgebied gelegen ge
deelten van den NederlandschWestfaalschen
spoorweg, krachtens het haar bij het exploitatie
contract van 1878 toegekende recht, op 1 April
a. s. voor de daarbij vastgestelde som van 6,254,251
mark m ongeveer f 3,753,050, te naasten.
Gisteren werd te 1s Gravenhage eene alge-
meene vergadering gehouden der Ned. Vereen,
voor Gemeentebelangen. De waarnemende voorzitter,
de heer Verploegh Chassé, burgemeester van
Vreeswijk, opende die met een woord van welkom
aan de leden, wier geringe opkomst hij betreurde
er bijvoegende, dat die opkomst niet evenredig
was aan de belangstelling der Vereeniging in het
afgeloopen jaar ten deel gevallen. Tachtig
nieuwe leden waren toegetreden en aan mede
werking ook van andere vereenigingen ontbrak
het niet.
Nadat tot bestuurslid was gekozen de heer
Ferf, lid van Ged. staten van Noord-Holland en
herkozen de heer Groskamp, burgemeester van
Sloten, werd de rekening over 1887, sluitende met
een batig saldo van ruim 85 gulden en de be
grooting voor 1889 vastgesteld. Daarna was aan