N\ 167.
131® Jaargang,
1888;
Dinsdag
17 Juli.
Middelburg 16 Juli.
Onze Jongens.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën: 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels 1.50;
iedere regel meer ƒ0.20.
Groote letters worden ber ekend naar plaatsruimte.
Bij deze oonr&nt behoort een BIJVOEGSEL,
ir.
MIDDELBIIRGSCHE COURANT.
Agenten te Vlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: P. van dee Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te Tliolen: W. A. van Nieuwenhuijzen.
Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen; en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmae te Rotterdam, en de firma B. van de»
Kamp te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicity étrangère G. L. Datjbe Cie., John F. Jones, opvolger
(Slot).
Het instituut van den heer Warmer heeft
op het punt van klaarmaken een rénommée en
een macht, waarmee rekening dient gehouden
te worden, schreven wij aan het slot van ons
vorig opstel.
En een man als Warmer weet van die
macht gebruik te maken om zijn jongens onder
den ijzeren vuist van zijn1 despotisme te
houden. Tiszoo verhaalt daarvan o. a. het
volgende staaltje
Tot de eigenaardige strafmiddelen van dezen
instituteur behoorde het staan der jongens
op een tabouret met een voorwerp, bijv.
een prullemand vol boeken of een ijzeren
kolenbak, boven op 't hoofd. Waren er geen
voorwerpen om te dragen genoeg, dan werd
den jongens een portefeuille gegeven met
een boek, en moesten zij, aldus op een
tabouret staande, de eerste 40 bladzijden
copieeren. Zulk een straf werd hun op
gelegd te ondergaan van 's morgens tien tot
's avonds negen uur. Was 't wonder dat de
secondanten, liefderijker dan hun patroon, de
oogen vaak sloten als de jongens hun armen
lieten zakken, of hun vracht neerzetten en
even op een bank gingen zitten Maar War
mer liet zich niet misleiden, hij bespionneerde
hen; en woedend over die overtreding van het
door hem gegeven gebod, [trad bij de school
binnen en maakte bij even gebruik van een
wandelstok, dien hij toevallig in de hand had,
om
Wij zullen Tiszoo niet verder volgen in zijn
beschrijving van het schandelijk gebruik dat
armer van zijn stok maakte hierbij kunnen
wij haast niet meer aan de werkelijkheid ge-
looven, maar denken wij aan overdrijving. Want,
als gebeurd is wat Tiszoo ons beschrijft, dan ver
wonderde het ons dat niet alle jongens boud
weg zich eenparig tegen hem verzetten en zelfs
de secondanten zich niet aan hun zijde schaar
den. Ja zelfs hadden wij het ons kunnen
begrijpen, wanneer een hunner, in drift en uit
verontwaardiging over ket schandelijk mishan
delen, Warmer zelf een slag in 't aangezicht
had gegeven.
Wij kunnen dit punt echter laten rusten
het toepassen van zulke straffen is al voldoende
genoeg om den staf te breken over opvoeders
als Warmerdie dan nog den mond vol hebben
over humaniteit.
Een der jongens nu, John. van Molendie
voor marine examen moest doen en het schrif
telijk gedeelte met succes had volbracht, werd
op een middag dat Warmer meende zijn gezag
te moeten laten gelden gelast op een tabouret
te gaan staan. Hij weigerde pertinenten alle
bedreigingen van den instituteur mochten niet
baten, John hield vol dat hij zich aan zulk
eene straf niet wilde onderwerpen.
Warmer gaf hem bevel zijn koffer in te
pakken en naar huis te vertrekken. Maar
plotseling scheen hij van inzicht veranderd.
John werd verzocht met hem mee „naer de
saelon" te gaan, en toen zij daaruit terugkeerden
was John bekeerd, haalde hij een tabouret, ging
daarop staan en „keek alle jongens, die hem
met spottende gezichten aanzagen, fier in de
oogen."
Wat was er gebeurd
Warmer zelf gaf aan het diner de oplossing
van het raadsel.
Hij had John tot gehoorzaamheid gedwongen
met een dreigement, door hem aan do andere
jongens medegedeeld in de volgende bewoor
dingen: „Ik heb hem gezegd, dat ik hem
weg zou jaegen en ik heb hem er op gewezen
welk verdriet hij daerdoor zijn grijzen vaeder
berokkende, toen heb ik hem verder gezegd, J
dat ik 't daerbij niet laeten zou, maer dat ik
de exaemen-commissie, waerin verscheidene
vrienden van mij geplaetst zijn, telegraefisch
zou verwittigen, dat John van Molen wegens
schandelijk wangedrag van mijn inrichting was
weggejaegd en dat hij daernae gerust alle
hoop kon laeten vaeren ooit met zijn exaemen
te zullen slaegenwant men wil aan het insti
tuut der maerine geen jongens hebben, die van
de school van m'nheer Warmer zijn weggejaegd.
Daerop is John verstandig geweest en heeft er
in toegestemd te gaen staen, als ik de waere
toedracht aan jelui mededeelde. Is 't niet zoo
gegaen John
John stemde toe en Warmer was niet weinig
in zijn schik over het behoud van een van de
flinkste examen-jongens.
Men zietvrienden van Warmer in de exa
mencommissie en de renommêe van zijn inrich
ting waren uitstekende middelen om ook zijn
gezag te doen gelden.
En zoolang de tegenwoordige regeling be
staat en drilscholen als van den heer Warmer
ten koste van onze hoogere burgerscholen, de
macht in handen hebben om de jongens te doen
slagen of vallen is het, uit egoïstisch stand
punt, gezien te verklaren dat de hoofden dier
scholen op zulk een wijze van die middelen
misbruik maken, maar daarom toch niet te
verdedigen
In de vergadering, 30 Augustus 1884, ge
houden door de Vereeniging van leeraren aan
inrichtingen van middelbaar onderwijswerd bij
acclamatie aangenomen een motie Yan uen heer
Van Dam van Isselt, waarbij de vergadering
als hare meening de dringende noodzakelijk
heid uitsprak om bij de aanstaande herziening
van de wet tot regeling van het onderwijs bij
de Kon. militaire academie eene volledige aan
sluiting tot stand te brengen van het militair
onderwijs ter opleiding tot officier in zijn ge-
heelen omvang bij het middelbaar onderwijs.
Bij de behandeling daarvan wees o. a. de heer
Groenman erop dat, terwijl er te weinig offi
cieren zijn, de markt van ingenieurs overvoerd
is. Gaf het diploma van voldoend afgelegd
eind-examen toegang tot de K. M. academie
dan zouden zich meer jongelui daarvoor aan
melden.
Eene bijvoeging in dien geest bij de motie
van den heer Van Dam van Isselt werd niet
overgenomenen de heer Groenman maakte
ook geen bepaald voorstel daarvan.
In dezelfde vergadering kwam het examen
voor de marine, dat niet bij de wet maar bij
koninklijk besluit wordt geregeld, ampel en
breed ter sprake. Het was naar aanleiding
eener beschouwing van den heer D. de Loos
over dat examen van toelating als adelborst
3e klasse, dat menige opmerking werd gemaakt,
waaruit bleek dat dit examen verre achter
stond bij dat van Breda. De heer Posthumus
wees er o. a. op dat hij steeds aan ouders
van leerlingen, die adelborst willen worden,
ontraadt de daartoe noodige voorbereiding aan
de Hoogere burgerschool te zoeken, omdat
tengevolge van de tegenwoordige inrichting
van het examen, de kans van slagen voor
leerlingen der H. B. scholen gering is.
Het slot van de verschillende besprekingen
was het besluit om bij adres aan de Tweede
kamer, en in afschrift aan den minister van
marine, den wensch te kennen te geven dat
in afwachting dat de opleiding tot zee-officieren
door regeling bij de wet in aansluiting zal
gebracht zijn met het Middelbaar onderwijs,
het toelatingsexamen voor het instituut der
marine zoodanig worde geregeld dat het in
overeenstemming zij met de kennis van jonge
lieden, die het onderwijs in de eerste drie
klassen eener Rijks hoogere burgerschool met
vijfjarigen cursus met vrucht hebben gevolgd;
dat afneming van het toelatingsexamen ge
schiede in het openbaar door eene commissie
bestaande uit officieren en burgerlijke personen,
die allen bij het onderwijs werkzaam zijn, en
jaarlijks door den minister van marine worden
benoemd, terwijl telken jare het grootste ge
deelte der commissie worde vernieuwd.
Öp dit adres werden door den toenmaligen
minister van marine Van Erp Taalman Kip
inlichtingen verstrekt, die in handen werden
gesteld van eene commissie uit de Tweede
kamer, bestaande uit de heeren Reuther, Roëll,
Reekers, Van der Hoop en Rooseboomen
naar aanleiding van de conclusie dier commissie
om het verslag te doen drukken en ronddeelen
en den minister van marine dank te zeggen
voor de gegeven inlichtingen hadden in de
zitting der Tweede kamer van 22 Juni 1885
niet onbelangrijke discussiën plaats.
De bemerking van den minister van marine
dat het voldoen aan het verlangen der leeraars
niet zou zijn in het belang van den zeedienst
en dat daarmee in de eerste plaats moest
rekening gehouden worden, werd gedeeld door
de commissie uit de kamer. De minister
opperde o. a. een bezwaar, hetwelk der com
missie gegrond voorkwam, dat nl. dergelijke
aansluiting als de leeraars wenschten, tot
noodwendig gevolg zoude moeten hebben, dat
de leeftijd, waarop adspiranten kunnen worden
toegelaten, werd verhoogdhetgeen in het be
lang van den zeedienst bepaald moest worden
ontraden.
In de Tweede kamer werd, gebruikelijker
wijze, de conclusie der commissie zonder hoof
delijke stemming aangenomenmaar toch
werden eenige belangrijke opmerkingen ge
maakt, o. a. door de heeren Kielstra en Viruly
Verbrugge. Eerstgenoemde wees er op dat de
door de vereeniging van leeraren gestelde
défoiderata: „in afwachting aat de opleiding
tot zeeofficieren door regeling bij de wet in
aansluiting is gebracht met het middelbaar
onderwijs" èn door den minister èn door de
commissie uit de kamer geheel onbesproken
werd gelaten.
De heer Kielstra drong echter aan op zulk
eene wettelijke regeling en bestreed verder
het argument van den leeftijd. Volgens hem
zouden, werd het voorstel der leeraren aan
genomen, de meeste hoogere burgerscholen
adspiranten kunnen leveren van 15 en 16 jaar;
sommige hoogere burgerscholen, waar geen
eischen omtrent den leeftijd van toelating ge
steld zijn, benevens vele bijzondere scholen
zouden zelfs jongelieden van 14 jaar aan het
examen kunnen doen deelnemen. Hem zou
het echter niet ongewenscht voorkomen dat de
meeste adelborsten van het eerste studiejaar
15 en 16 jaar, in plaats van 14 jaar, oud waren.
De eisch voor een andere regeling der wijze
van examineeren vond de heer Kielstra ook
billijk; terwijl de heer Viruly Verbrugge zich
geheel bij hem aansloot. Over bijzonderheden
omtrent feiten, bij het examineeren voorgeko
men, hoe karakteristiek ook, kunnen wij hier
niet uitweidenzij vallen ook buiten de be
antwoording van de ons gestelde vragen.
De heer Vermeulen, die vele beweringen in
het adres der leeraren bestreed, wees echter
op het feit dat de aansluiting, die gevorderd werd
tusschen het onderwijs van de hoogere burger
scholen en Willemsoord, zelfs niet bestaat voor
dezelfde klassen der verschillende hoogere
burgerscholen, welke onderlinge aansluiting
toch eene zeer eenvoudige zaak zou zijn.
Dat het overigens van die zijde niet ont
breken zou aan bestrijding van het verzoek
der leeraren lag voor de handde heer Ver
meulen is te bevreesd voor uitbreiding van den
invloed van het staatsonderwijs, dan dat hij,
door inwilliging van het verzoek te bevorderen,
zou willen meewerken om het onderwijs van
de hoogere burgerscholen te verheffen. Van
de zijde van hem en zijne clericale vrienden
kan men niet anders verwachten.
Wij hebben een en ander aangestipt als
antwoord op de vraag, in ons vorig nommer
meegedeeld, of er dan niets gedaan wordt in
verband met de slechte resultaten, die de H. B.
scholen voor Willemsoord opleveren.
Het feit staat echter niet op zichzelf. Ook voor
andere vakken openbaart! zich hetzelfde ongun
stige verschijnselen uit^eene beschouwing van
den heer Hülsmann, waarvan wij verleden
jaar toen dezelfde kwestie aan de orde
was een uittreksel hebben gegeven, bleek
dat wel in vele opzichten met de H. B. scholen
rekening wordt gehouden, maar er nog takken
van dienst zijn bij welke een oud en verouderd
systeem nog in alle kraeht vigeert. De
programma's der afzonderlijke examens zijn
zoo uiteenloopend en zoo uitgeknipt voor het
speciale doel, dat men zich voorstelde, dat van
aansluiting aan de organisatie der hoogere
burgerscholen geen sprake kon zijn.
Op grond van die beschouwing van den
heer Httlsmann werd op de vergadering der
zelfde vereeniging van leeraren, 27 Augustus
van het vorig jaar, met algemeene stemmen
op één na aangenomen de volgende motie, die
ter kennis van de regeering zou worden ge
bracht „De vergadering is van oordeel dat
het in het belang niet alleen van verschillende
takken van openbaren dienst, maar ook van
de financiën van rijk, gemeenten en ouders
wenschelijk is, de toelating van tal van takken
van openbaren dienst niet uitsluitend afhanke
lijk te stellen van de speciale examens, daartoe
ingesteld, maar daarbij ook rekening te hou
den met het bezit van een eind-diploma eener
hoogere burgerschool, hetzij van 3-jarigen,
hetzij van 5-jarigen cursus."
Op dit verzoek is dt. 29 Maart van dit jaar
door den minister van financiën geantwoord.
Deze geeft daarin te kennen dat inwilliging
van het verzoek een bevoorrechting van het
midclelDaar onderwijs zou te weeg brengen,
die niet van onbillijkheid zou vrij te pleiten
zijn teg enover ouders die, hetzij wegens den
afstand der naastbij gelegen hoogere burger
school, hetzij door andere redenen, belet worden
hunne zonen dat onderwijs te doen genieten.
Dit argument acht de heer Hülsmann niet
afdoende. Het middelbaar onderwijs is, even
als dat der gymnasia, door den staat georga
niseerd en bevindt zich onder direct toezicht
van den staat; de kosten er van worden uit
de openbaren kassen bestreden, zoodat de staat
belang heeft bij den bloei van het middelbaar
onderwijs, niet minder dan bij de degelijke
voorbereiding zijner ambtenaren.
Waarom vraagt genoemde heer wordt
het bevoorrechtings-argument niet gebruikt
tegen de gymnasia, als voornaamste kweekplaats
voor de hoogere studiën? Is dit niet meten
met twee maten
Dat de voorgestelde regeling uitvoerbaar is,
zonder dat er onbekwamen tot een bepaalden
werkkring worden toegelaten, op grond van
een behaald diploma, bewijst de artillerie
cursus te Delft en de infanterie-cursus te
Haarlem, waar voor de toelating een vergelij
kend examen van hen, die in het bezit van
een diploma eener H. burgersch. met 5jarigen
cursus zijn, in eenige weinige vakken wordt
afgenomen, wier kennis bij het vak der keus
onmisbaar wordt geacht.
Van de andere ministers, in wier handen het
adres was gesteld, ontving men geen antwoord,
zelts niet van den minister van binnenlandse he
zaken, die de vraag te beslissen had, in hoe
verre en op welke wijze aan het eind-examen
der hoogere burgerscholen met 3jarigen cursus
een wettelijk karakter kan gegeven worden,
zoodat dit examen den noodigen waarborg van
degelijkheid en onpartijdigheid oplevert.
Er zijn dus genoeg pogingen aangewend om
in deze zaak verandering, verbetering te bren
gen. En niet alleen leeraren, ook andere
mannen van erkende bekwaamheid zijn de
meening toegedaan dat onze hoogere burger
scholen, die reeds in vele opzichten zulk een
goedennaam bezitten en waaraan tal van
knappe mannen hunne opleiding te danken
hebben, de nog niet lang geleden openbaar
gemaakte staat van dr De Loos bewees
dit, eerst dan rijke en goede vruchten
kunnen dragen, wanneer daarmee bij andere
examens rekening wordt gehouden. Die examens
zullen daartoe niet alleen dienen gewijzigd te
worden, ook de wet op het Middelbaar onder-