N°. 164.
131* Jaargfan^.
1888:
Yrijda;
13 Juli.
BEKENDMAKINGEN.
Rijks-belastingen.
Middelburg 12 Juli,
Eene mislukte poging.
Dit blad verschijnt d a g e 1 ij k s,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per 3/m. franco 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentiën; 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.van 1-7 regels/1.50j
iedere regel meer ƒ0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Besmettelijke vlekziekte en borst
ziekte van varkens.
IHIDDËLBURGSGHE GOI BVM.
Agenten te Ylissingen: P. G. de Yey Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kruiningen: F. van der Peijl, te Zierikzee: A. C. de Mooij en te Tholen: W. A. van Nieuwenhuijzen.
Verder -worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen; en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nijgh van Ditmar te Rotterdam, en de firma B. van de®
Kamt te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicity étrangère G. L. Datjbe Cie., John F. Jones, opvolger.
De burgemeester van Middelburg maakt be
kend: dat bij hem ontvangen en aan den ontvanger
der directe belastingen ter invordering is ver
zonden het door den provincialen inspecteur der
directe belastingen enz. te Middelburg, den lOen
Juli 1888, invorderbaar verklaarde kohier der
personeele belasting no 2 voor het dienstjaar
1888/89, met uitnoodiging aan ieder, wien zulks
aangaat, om, na bekomen kennisgeving van
zijnen aanslag, ten spoedigste het door hem
verschuldigde te kwijten, met herinnering tevens,
dat de bezwaren, welke dienaangaande mochten
bestaan, binnen drie maanden na heden behooren
te worden ingediend.
terwijl hij voorts de belastingplichtigen, die in
den loop des dienstjaars een perceel verlaten,
zonder daarin eenige roerende goederen of iemand
in hunne dienst achter te laten, indachtig maakt
op de gunstige bepaling van art. 7 der wet op
de personeele belasting van den 9den April 1869,
(Stbld no. 59).
Hiervan is heden afkondiging geschied waar
het behoort.
Middelburg, den 11 Juli 1888.
De burgemeester voornoemd,
SCHORER.
De burgemeester van Middelburg, gezien de
aanschrijving van den minister van binnenlandsche
zaken van den 6 Juli 11. lett. A, waaruit blijkt,
dat de nakoming der bepalingen van de wet van
20 Juli 1870 (Stil. no 131) en van die van het
kon. besluit van 27 Maart 1888 (Stbl. no 67) voor
zoover die betreffen de bestrijding van de besmet
telijke vlekziekte en de besmettelijke borstziekte
der varkens nog te wenschen overlaat,
wijst de houders van varkens op het hoog
belang van de bestrijding der genoemde ziekten,
die ook hier te lande reeds, vooral in den zomer
tijd, groote verliezen hebben berokkend en waar
schuwt hen dat op de nakoming van de desbe
treffende bepalingen in genoemde wet en genoemd
koninklijk besluit scherp zal worden toegezien.
Middelburg, 10 Juli 1888.
De burgemeester van Middelburg.
SCHORER.
ii.
(Slot.)
V Volgens art. 4 van zijn ontwerp wil de heer
Domela Nieuwenhuis den werkgevers verbieden
eenigerlei dwang, hetzij direct, hetzij indirect
uit te oefenen op hunne arbeiders, teneinde
hen te bewegen tot het aankoopen van waren
in winkels, hetzij direct, hetzij indirect, door
hen gedreven.
Hierbij doet zich de belangrijke vraag voor
op welke wijze zal men controleeren, dat de
werkgever direct of indirect dwang heeft uit
geoefend? Een enkel woord onder vier oogen
is dikwijls reeds voldoende om hem, die af han-
kelijk zich gevoelt, den wensch van zijn
patroon te doen opvolgen. Er behoeft in deze
nog niet eens van dwang of van een verbod
sprake te zijn; en nu zal het uiten van een
verlangen, nog wel zonder getuigen gedaan,
allerminst onder deze verbodsbepaling kunnen
vallen en dit toch van de honderdmaal zeker
wel vijftig keer het resultaat hebben, dat de
werkgever wenscht en de afgevaardigde voor
Schoterland wil tegengaan.
Van zulk een verbod verwachten wij al zeer
weinig resultaat; wil men in die richting ver
betering, de werklieden zelve dienen de
handen in elkaar te slaan en zich hetzij allen,
hetzij meerendeels te vereenigen om met een
krachtig protest den werkgever te beduiden,
dat zij in deze vrij willen blijven. Door eene
wettelijke bepaling in den geest als hierboven
is aangegeven, zal de patroon zich niet minder
sterk gevoelen, wanneer zijne ondergeschikten
niet zelve van zich durven afspreken.
Met de volgende, veelbesproken art. 5 en 6,
gevoelt de heer Domela Nieuwenhuis zichzelven
verlegenen zij getuigen juist van de moei
lijkheid der taak, die hij op zich nam en die
boven zijne krachten gaat. Zooals men weet
verlangt hij daarbij bepaald te zien dat, ingeval
de werkgevers zeiven of personen, die tot hen
in eenigerlei dienstbetrekking of in betrekking
van bloedverwantschap of zwagerschap staan,
een winkel drijven of in eene winkelnering
zijn betrokken, de waren in die winkels niet
hooger verkocht mogen worden dan wordt
bepaald in een tarief, vast te stellen door den
burgemeester der gemeente, in overeenstemming
met de prijzen in andere winkels der plaats.
Bovendien zullen vorderingen, ontstaan ten
gevolge van ontduiking dezer bepalingen, geen
rechtsgeldigheid hebben.
Welk een onduldbare last en moeite men
den winkeliers daardoor zal veroorzaken, die
het ongeluk hebben tot een werkgever in
eenigerlei betrekking te staan, ligt voor de
hand, want tot hoever kan men de controle,
met zulk eene bepaling voor zich, wel uit
breiden
Een niet gemakkelijke taak wenscht de heer
Domela Nieuwenhuis te leggen op de schouders
van de burgemeesters, vooral waar deze de
eenige en hoogste macht zouden moeten uit
oefenen. Hooger beroep toch schijnt voor de
werkgevers niet noodig gevonden te worden.
Bovendien zal het vaststellen van zulk een
tarief, bij de vele wijzigingen die sommige
artikelen van dagelij ksch gebruik ondergaan,
een tijdroovende taak zijn, waarbij ook wille
keur van de zijde der hoofden van de gemeente
niet altijd kan belet worden. Willekeur zelfs
tegen den zin van de betrokken burgemeester
die uit den aard der zaak niet op de hoogte
van handelszaken zal wezen.
De heer Domela Nieuwenhuis erkent in deze
zelf zijn onmacht. Hij beweert slechts getracht
te hebben te voorzien in de behoefte om aan
het Truck-systeem, de gedwongen winkelnering,
paal en perk te stellen doch voegt in zijn
memorie van toelichting bij die verklaring deze
woorden: „Zoodra een vorm wordt aangegeven,
die meer waarborg oplevert tegen misbruik,
ondergeteekende zal hem gaarne overnemen,
maar vooralsnog gelukte het hem niet een
zoodanigen te vinden."
Getuigt die verzekering van het besef, hoe
gebrekkig men zijn eigen werk vindt, zij be
wijst tevens hoe weinig men doordrongen is
van de plichten, welke rusten op hem, die als
wetgever wil optreden, vooral in zulk eene
belangrijke kwestie als de bedoelde. Daarbij
helpen geen halve maatregelen, geen bepalingen
die onuitvoerbaar zijn, geen voorschriften die
door hunne omslachtigheid eer aanleiding
kunnen geven tot machtsoverschrijding,
waartegen de wetgever nog eerder moet
waken dan tegen wetsovertreding, dan tot
eerlijke en krachtige bestrijding van een be
staand kwaad.
Over de zonderlinge strafbepalingen, die de
heer Domela Nieuwenhuis in zijn ontwerp
heeft opgenomen, behoeven wij niet uit te
wijden. Met het algemeen strafminimum, bij
onze wetgeving aangenomen, hield hij daarbij
geen rekeningen dat ons strafwetboek de
verhouding aangeeft tusschen geldboete en
vervangende hechtenis schijnt hem, naar
uit die bepalingen duidelijk blijkt, onbekend
te zijn.
Meer dan alle andere artikelen getuigt dan
ook art. 8 van zijn ontwerp van de groote
oppervlakkigheid en geringe kennis op menig
punt van den afgevaardigde van Schoterland
van het totaal gebrek aan de zoo noodige
voorlichting door deskundigen hem ver
leend. Het valt niet te vergen van een afge
vaardigde dat hij op de hoogte is van alle
kwesties van staatsbeleid, maar wie, zooals
de heer Domela Nieuwenhuis, dag aan dag de
misbruiken van onze maatschappij geeselt, de
wondeplekken daarvan blootlegt en daarvoor
is altijd gelegenheid te over dient, als hij
hervormer wil worden, op de hoogte van de
praktijk zich te stellen, of hij verspeelt het
recht zich zoo boud uit te spreken als hij
tot dusver deed,
Dagelijks ontmoet ieder, die een weinig hart
bezit voor het menschdom, die, zij het dan
o..;: dat bij hem minder teere snaren trillen
dan bij menig dweper meeleeft met het
volk, droeve wanverhoudingen, ernstige mis
bruiken, sporen van groote ellende.
Dit alles te helpen verbeteren is dringende
plicht van ieder, die daartoe de macht bezit
en vooral van hen die als regeering optreden
Waar deze te kort schieten in hun plicht is
drang gewettigd, aansporing volkomen te ver
dedigen. Maar men betrachte daarbij ook de
billijkheid en wanneer wij dan nagaan, hoe
de partij, aan wier hoofd de heer Domela
Nieuwenhuis in ons land staat, steeds onbe
suisd voorthamert, ieder aanvalt die niet dade
lijk aan haar wenschen gehoor geeft, met
Franschen slag al wat verkeerd is wil verbeteren
en daarbij de rechtvaardigheid vaak met voeten
treedt, dan kan de mislukte poging van haar
leider een leerzame les voor haar zelve zoowel
als voor ons zijn.
Hij maakte zich op om éen enkel ernstig
misbruik te bestrijden, en zie daarbij reeds
blijkt hem, hoe hij ingrijpt in tal van bestaande
toestanden en voorschriften, waarmee hij reke
ning had moeten houden en waaraan bij blijk
baar niet heeft gedacht. Bij dit enkele punt
ondervindt hij reeds tal van bezwaren, die
hem een begrip kunnen geven van de moeilijk
heden, die een wetgever, voor welke kwestie
deze zich ook inspant, op zijn weg aantreft.
Het valt zeer gemakkelijk met groote woor
den de verkeerdheden in de maatschappij te
geeselenhet is niet moeilijk eenige losse
bepalingen op het papier te zetten, die zouden
kunnen gebezigd worden als geneesmiddel,
maar eer zij tot wet kunnen worden gedecre
teerd, dient er heel wat gewikt en gewogen
te worden; terwijl bovendien dagelijks de
ervaring leert, hoe aan iedere wet nog leemten
kleven,
Het is daarom nuttig dat de eerste arbeid
op wetgevend gebied van den hoofdman der
socialisten niet met stilzwijgen worde voorbij
gegaan en hem geen enkele opmerking worde
gespaard. Trouwens hij, die anderen nooit
ontziet, zal dit voor zichzelven allerminst ver
langen. En al moge dit hem en den zijnen
aanleiding geven om openlijk ook die bestrijding
als stok te bezigen tegenover zijne tegenstan
ders, wij houden ons toch verzekerd dat hij
voor zichzelven tot de overtuiging zal komen dat
er veel, zeer veel waars is gelegen in hetgeen
men hem heeft gezegd en dat hij daarmee voor
het vervolg zijn voordeel zal doen.
Een goede zijde heeft zijn mislukte poging
bovendien nog gehad dat zij de aandacht
opnieuw gevestigd heeft op een kwestie van
groot gewicht, die al te lang naar eene op
lossing vraagt.
Terwijl andere landen reeds de handen aan
het werk sloegen ter bestrijding van het
Truck-systeem in Engeland werd reeds
in 1831 de eerste wet daartegen gemaakt
bleven wij op dit punt, evenals bij tal van
andere vraagstukken van arbeidswetgeving,
werkeloos. En zeker niet, omdat daarop niet
reeds de aandacht was gevestigd. In 1861
bevatte het tijdschriftSchat der gezondheid
reeds een opstel van doctor J. F. van Hengel
te Hilversum over de schandalen, die al
daar plaats vondendoctor S. Sr. Coronel
schreef toen reeds over de Hilversumsche
industrie, en Veritas vestigde in Een woord
aan mijne landgenooten de aandacht op de ge
dwongen nering van den fabriek-arbeider te
Hilversum,
De heer K. Perk Vlaanderen, fabrikant te
Hilversum, schreef in 1862 tegen die be
schouwingen; hij nam den handschoen op voor
de werkgevers, en betoogde het nut van winkels,
zoogenaamde „komeneisch-affaires," door fa
brikanten zeiven of voor hunne rekening
gedreven. „Zulk een winkel, bestaande uit
een magazijn van manufacturen, kruideniers-
en grutterswaren, is in vele opzichten voor den
i werkman zeer voordeelig," zoo beweerde hij.
Maar hij erkende toch dat daaraan schaduw
zijden verbonden zijn en hij schreef verder
»Door den eigenaar des winkels wordt onwille
keurig het veel inboopen door zijn werkvolk in
de hand gewerkt, en tot dat einde aan hetzelve
de gelegenheid geopend om vooruit, bij voorbaat,
op het te verdienen arbeidsloon, de dagelijksche
benoodigdheden in te slaan. Door verloop van
tijd nu is, wat uitzondering moest zijn, regel ge
worden bij de meeste arbeiders is een goed
gedeelte hunner verdiensten reeds verteerd, eer de
week geëindigd is, en begint ongelukkigerwijze
de volgende week met ongesteldheid of eenigen
anderen tegenspoed, dan is er niets voorhanden
dan moeten schulden gemaakt, of de bank van
leening aangesproken worden.
»Dat is de eigenlijke kanker, die knaagt aan de
zedelijke en stoffelijke welvaart van een groot
deel der armenklasseeen kanker dien ik zoo
sterk als iemand betreur, waaraan de werkman
vrijwillig deelneemt en dien ik wenschte dat met
wortel en tak mogt worden uitgeroeid."
»De winkelnering kan aanleiding geven tot
het nemen van te groote winst en bedekte kne
velarij.
»In tijden van bloei en drokte is het gevaar
daarvoor niet groot, want dan is er overvloedig
werk te krijgen en wordt overal de arbeider in
eere gehoudenmaar in dagen van werkeloos
heid wanneer de werkman zijn' arbeid komt op
dringen als hij zwijgen moet, dan ja dan
bestaat de mogelijkheid dat eene instelling, die
ten zegen kan zijn, ten nadeele van den arme
werkt."
Zoo schreef reeds in 1862 een voorstander
van dergelijke winkels. Hoe veel reden zal
er den nu wel zijn om die winkels te veroor
deel en en de steeds toenemende misbruiken
tegen te gaan
België vooral gaf ons op dit punt een uit
stekend voorbeeldH, J. B, wijst daarop
in de AmsterdammerDe Belgische wet schrijft
voor betaling van de loonen der werklieden
in wettelijk ruilmiddel. Zij veroorlooft aftrek
van boeten volgens vooraf bekend gemaakt
reglement, van bijdragen tot instellingen van
hulp en voorzorg, van voorschotten die een
vijfde deel van het loon niet te boven gaan.
Zij veroorlooft verder verrekeningen wegens
woninghuur of het genot van een stuk gronds
en wegens levering en onderhoud tegen den
kostenden prijs van werktuigen, werkbenoodigd-
heden en werkkleeding, in bijzondere
omstandigheden met steeds herroepbaar verlof
van Gedeputeerde staten, ook wegens levering
tegen den kostenden prijs van levensmiddelen,
kleederen en brandstoffen. Zij verbiedt loons-
betaling in tapperijen, slijterijen, magazijnen,
winkels en aangrenzende lokalen. Zij beveelt,
dat loonen, die de 5 francs per dag niet te
boven gaan, minstens twee malen per maand
en met hoogstens 16 dagen tusschenruimte
uitbetaald worden. Waar de aard van het
werk ook dit zelfs onmogelijk maakt, wil zij
minstens ééns in de maand gedeeltelijke of
definitieve afrekening. Zij waakt verder tegen
elke beperking van des werkmans vrijheid,
om over zijn loon te beschikken, en ver
klaart, buiten de hierboven opgesomde uit
zonderingen, niet-ontvankelijk elke vordering
van den patron, directeur ou contremaitre, porion
employé d'une administration publique ou privée,
chef d'entreprise ou sous traitant wegens aan
de werklieden geleverde waren. Zoolang het
tegendeel niet bewezen is, wil zij leveringen,
door vrouw of kinderen van den patron enz.
gedaan, als door hemzelf gedaan beschouwd
worden, en beschouwt zij leveringen aan de
vrouw ot kinderen van den werkman als aan
hemzelf gedaan. Ten slotte verklaart de Bel
gische wet zich niet toepasselijk op arbeiders
bij den landbouw, op dienstboden en in 't al
gemeen op bij hun meester inwonende en
gevoede werklieden.
De hoogst gebrekkige poging van den heer
Domela Nieuwenhuis moet voor onze regeering
of voor zijne mede-afgevaardigden een prikkel
zijn om die zaak goed onder de oogen te zien
en te regelen, zooals België dat deed. Daarbij
zal een overgangsbepaling, die den werkman
onttrekt aan den invloed van den werkgever,
bij wien hij nog in 't krijt staat, een dei-
moeilijkste punten zijn. De heer Domela
Nieuwenhuis, gewend aan groote woorden en
aan kort beraad, is ook hierbij niet verlegen
en wil den staat 2/3 van de geboekte schulden