N°. 102. IJ Y GSE 13le Jaargang. Maandag 30 April. "V A 1ST D E Middelburg 28 April. De Amaterdamsche Dierentuin. FEUILLETON. RINGBBIKB. Van E. M. V A C A N O. LBURGSC Een der schoonste inrichtingen onzer stad, waarop heel het land roem draagt, ja, wier roem in heel de wereld is verbreid en gevestigd, het koninklijk Zoölogisch Genootschap Ncitura artis Alagiatra, of meer algemeen bekend onder den naam van»Amsterdainsche Dierentuin", viert aanstaanden Dinsdag 1 Mei, haar 50 jarig bestaan, gedurende welken langen tijd de thans meer dan 80 jaren oude, evenwel niet verouderde, maar nog flinke en degelijke de eer- en eerbiedwaardige doctor G. F. Westerman (titulus honoris causa evenals de vele ridderorden en medailles), de stichter als directeur aan haar hoofd staat. Een dubbel feest dus, wel waard in wijder kring dan de hoofdstad vermeld, en aan de vergetelheid ontrukt te worden. Van de allereerste aanleiding tot deze grootsche stichting is betrekkelijk maar weinig bekend. Van den heer Westerman weet men, dat hij voor heen een eerzaam boekverkooper in de Kalver- straat was, die, behalve zucht naar algemeene kennis en wetenschap, van zijn prille jeugd af bijzondere voorliefde bezat voor de natuur-historie, en als zoodanig een getrouw bezoeker was van een verzameling opgezette vogels en dieren en kunstmatig bewaarde visschen, die des tijds in de Nieuwe Stadsherberg, in de Plantage ter bezich tiging was gesteldeen plaats, waarvan thans geen sporen meer te vinden zijn. In den heer Temminck jr., wiens vader direc teur was van het Leidsche kabinet van Natuur lijke historie, een even trouw beoefenaar als verzamtlaar van natuur-historische merkwaardig heden, vond de heer Westerman een warm vriend, die zijn belangstelling voor zijn lievelingsstudiën niet weinig wist op te wekken en te bevorderen. Pogingen, door Westerman geheel alleen aan gewend bij de stedelijke en landsregeeringen, om hem te willen steunen bij de oprichting van een zoölogischen tuin, die tevens aan onderwijs en wetenschap dienstbaar zou gemaakt worden, ble ven zonder gevolg. Toch gaf de energieke Westerman zijn lieve lingsdenkbeeld niet op, en zond hij, in vereeni- ging met twee vrienden, de heeren J. W. H. Werlemann commissaris, en J. J. Wijsmuller, horo- logemaker, die hij van het welslagen van zijn plan wist te overtuigen, tot krachtdadigen steun en hulp wist over te halen, in 1837 eene circu laire in het licht, met het opschriftNatura Artis Magistra (de natuur is de leermeesteres der kunst), uit welken titel de naam van het genootschap moet worden afgeleid. Een naam wel zonderling en thans minder populair, maar voor die dagen, waarin de Latijnsche taal veel Uit het Duitsch. IV. Verliefd. Zoover was ik gekomen, toen ik eensklaps ophield; want waarlijk de blik, dien Carmentia op mij wierp, de donkere blos, die haar gelaat overtoog, troffen mij als een openbaring. Was het mogelijk en toch had ik durven wedden dat het waar was Carmencita was niet meer, het onverschillige, koude, koele schepseltje de pop leefde Carmencita was ook verliefd op hemDat was inderdaad een nieuwe wending, een verwikkeling, die zelfs een Pierrot in de pantomime verlegen zou ge maakt hebben. »Nu hen ik toch nieuwsgierig, hoe die twee er zich zullen uitredden", dacht ik. De lezer zal hierbij misschien veelbeteekenend glimlachenmaar ik kende Carmencita en ik meende graaf Binningen te doorgronden. Er kwamen twee trotsche hoofden en twee moedige harten met elkaar in botsing. Blauw 1>loed. In de eerstvolgende weken ontwikkelde zich pen van die stille, doch vreeselijke treurspelen, meer dan thans beoefend werd, zeer verklaar- en verdedigbaar. Deze circulaire hield de uitnoodiging in tot deelname aan eene «Sociëteit" of vereeni- ging tot stichting van een zoölogi sche inrichting in eene door de drie man nen bereids voor dat doel aangekochte buitenplaats in de Plantage, indertijd genaamd Middenhof en die thans ook nog slechts bij name in het archief van Artis bewaard is gebleven. Die circulaire werd al dadelijk gunstig ont vangen, zoodat een 125 a 130 leden dadelijk toe traden en nadat een kleine geldleening genego- cieerd was, enkele bestaande collectiën van natuurlijke historie aangekocht, eenige vreemde diersoorten van nabij of van verre "verzameld waren, werd weldra, op 1 Mei 1838, de buiten plaats Middenhof met levende en opgezette dieren, en eenige merkwaardigheden uit het planten- en delfstoffenrijk voor 'de leden geopend, die zich met de schilderachtige boschjes, de bloembedden, en omrasterde perken hier aangelegd, en stallen, met onderscheidene dieren geheel of gedeeltelijk gevuld, al spoedig zeer ingenomen betoonden. Ziedaar in 't kort de wordingsgeschiedenis van den thans zoo vermaarden Amsterdamschen Dierentuin, en de waarheid bevestigd: »d oor eendracht groot". Het feit, dat de pogingen van het edele drie manschap reeds dadelijk door Amstels burgerij krachtig gesteund werden, gaf dezen mannen goeden moed, zoodat reeds in 1839 een tamelijk uitge breide en des tijds welbekende menagerie van Van Aken voor de niet geringe som van 34,000 werd aangekocht, met welken aankoop, uitbrei ding van terrein noodwendig gepaard ging. Wat toen reeds gemakkelijker kon geschieden dan aanvankelijk gedacht en verwacht werd, aange zien de jeugdige stichting, nog van betrekke lijk weinig beteekenis, toch reeds het volle ver trouwen voor de toekomst bezat van de inwoners. Ook het ledental nam aanmerkelijk toe jaar op jaar, en meer en meer werd de tuin bekend, waartoe niet weinig bijdroeg een besluit van het bestuur om in September den toegang tegen een geringen entree ook voor niet-leden, Amster dammers, open te stellen en waarmede reeds in 1842 een aanvang gemaakt werden nog steeds wordt voortgegaan. Onder het krachtig bestuur van Westerman, ontwikkelde zich de kleine inrichting tot een schoone, zoo niet de schoonste der wereld op dit gebied. Op de meer dan 10 hectaren uitgestrekte ruimte bevinden zich thans vele groote, hechte en sterke gebouwen, waarin de vreemdsoortigste dieren en de schoonste exemplaren vertegenwoor digd zijn, terwijl een galerij van wilde dieren als hier te vinden en dagelijks te aanschouwen is, nergens in het buitenland wordt aangetroffen. Er zijn nl. thans in onzen dierentuin aanwezig 141 soorten van zoogdieren, 462 soorten van vogels, 28 soorten van reptiliën of kruipende beesten, in die slechts door weinigen opgemerkt worden en die men pleegt te hestempelen met de banale woorden; «liefdesgeschiedenissen." Graaf Binningen en Carmencita hadden elkaar leeren kennen en in de oogen der wereld nam hij weldra de plaats van een hofmaker in, zooals die in dergelijke omstandigheden schering en inslag is. Hjj gaf haar kasbloemenbouquetten bracht haar naar het hotel, bezocht haar af en toe, waarhij de oude juffrouw Lepving, die met haar woonde, goede zaken deedwant hij bracht de goede ziel, die niets deed dan eten en slapen, steeds bonbons en lekkernijen mede. Met mij was de graaf zeer »intiem" geworden, als men het zoo noemen mag. Ik ontbeet bij hem, reed op zijne paarden met hem uit, had als hij uit was vrijen toegang tot zijn woning en zijne sigarenkistjes en was geheel thuis in zijn stal. Ringerike was natuurlijk het voorwerp mijner «liefde" gebleven, ik werd met het prachtige dier even vertrouwelijk als met een schoolkameraad, stapte het af, begreep al zijne bewegingen, alsof het kon praten en bracht soms uren lang in zijn box door. Over de geschiedenis tusschen Carmencita en den graaf bekommerde ik mij niet hard. Ik zag echter wel dat zij elkaar beminden, maar toch geen minnend paar warendat zij beiden door hun trots, ik zou bijna zeggen, door hun terug houdendheid bewaard werden. En ik zag dat zij beiden leden in den strijd met zich zelf en met elkaar. talrijke getale aanwezig, uitgezonderd natuurlijk de ontelbare opgezette dieren en skeletten, in 9 verschillenden musea. In het séhoone, naar alle eischen voor de zoet- of zoutwatervisschen inge richte aquarium, waarin de machine nacht en dag het water ververscht of dat op de gewenschte of vereischte temperatuur houdt, zijn meden, tal- looze vischsoorten, week- of schaaldieren uit dei- zeeën diepste kolken bijeengebracht. Maar ook de schoonste en kostbaarste bloemen en planten, niet het minst uit de tropische gewesten, treft men hier aan, die alle te zamen den tuin stem pelen tot een welsprekende getuigenis van het schriftwoord»de gansche aarde is van Zijne (des Heeren) heerlijkheid vol" (Jes. 63) en waarvan de heer Westerman de woorden des ge- wijden schrijvers tot de zijne kan maken»ik heb veel roems over u." (2 Cor. 7 4). Het genootschap toch, dat zich voorbereidt ter viering van het halve eeuwfeest va.n zijn bestaan, en welke terreinen en gebouwen, zoo van buiten als van binnen, in feestdos getooid wordt, mag er zich op beroemen het predicaat van koninklijk te voeren, door Z. M. onzen koning geschonken reeds bij H. D. eerste bezoek, en na dien te Lon den de oudste dierentuin van Europa te zijn, ter wijl latere inrichtingen van dien aard,' meest alle op zijn leest geschoeid en naar zijn voorbeeld werden ingericht, zooals uit de schilden aan de pilaren in de groote concertzaal valt op te mer ken, waarop als stichtingsjaren o. m. vermeld zijn die te Antwerpen 1843, Berlijn 1844, Brussel 1851, Gent 1852, Marseille 1854, Rotterdam 1857, Frankfort 1858, Keulen 1860, Parijs 1860, Dresden 1860, Weenen 1862, Hamburg 1863 enz. Wel moeten gewoonlijk de meeste zaken, door een vaste hand geleid, door een kundig beleid gevoerd en degelijk bestuurd, noodwendig tot groei en bloei komen, maar eene instelling, die de kiem bevat van grootheid, verhevenheid en duurzaamheid, moet ook dragers bezitten, die haar wereldkundig en in het oog der wereld belang rijk en merkwaardig maken. Zulk een drager naar binnen was voor de stich ting in de eerste plaats het telken jare aangroeiend ledental, thans tot 6500 gestegen, en het publiek dat, van heinde en verre de hoofdstad bezoekende, niet verzuimde den dierentuin te bezichtigen maar in de tweede plaats mannen als Temminck, reeds boven genoemd, die Westerman in kennis bracht met zoo menig kloek scheepsgezagvoerder der groote zee, en die, hetzij van Oostersche vorsten of van verzamelaars en handelaars in verre landen, vreemde of wilde diersoorten aanvoerden of aankochten, met welker transport in vroeger jaren vooral, toen er nog geen stoomschepen waren, heel wat moeite en opoffering gepaard gingen. De lijst van namen van Oostersche vorsten, die vele en rijke geschenken aan de stichting afston den, die van hooggeplaatste ambtenaren, die dergelijke bevorderden of ook zelf deden, van ge- Eindelijk kan bet mij niet ontgaan dat de graaf niet alleen verliefd was, maar haar innig lief had, haar onuitsprekelijk, hartstochtelijk, op recht, teeder beminde met al het vuur dat in een jong onbedorven hart gloeit. Ik zag dat hetgeen ik voorspeld had, geschied was dat Carmencita trotsch en braaf gebleven was en ofschoon zij zelf met al de kracht van haar kinderlijk, doch thans tot volle ontwikkeling gekomen hart beminde, niet aan die liefde toegaf. Ik vroeg mijzei ven naïf af: «Wat willen die twee toch Maar als ik hen aanzag was het antwoord duidelijk genoeg. Hij bleef trotsch op zijn geboorte, zijn rang, verstrikt in al de edele vooroordeelen van zijn stand en zij in de reinheid van haar meisjesbart. Al was zij maar een kunstenmakerskind zou zij nooit een liefde begrepen hebben, waaraan de wijding der kerk ontbrak en hij de aristocraat, die zijn fiere moeder lief had, en in zijn vader den vertegenwoordiger van den adel vereerde, zou nooit een huwelijk met No 18, met de koord danseres kunnen sluiten. En toch beminden zij elkaar zoo innig, zoo vurig, zoo oprecht Het was zoo aandoenlijk, zoo dom en zoo schoon Ik zag hoe ongelukkig hij zich voelde- Geheel zijn hoogmoedig wezen was veranderd. Hij was ongeduldig, ongedurig, koortsachtig, drif tig- Hij, die tot nog toe geen grooter genot ge. kend had clan zijn paarden, liet hen thans zijne luimen, zijn ongeduld voelen hij werd er onbil lijk, onaangenaam tegen, nadat zij steeds zijn zagvoerders die met de grootste zorgen de dieren aan boord voedden, die lijst is lang, hun getal zeer groot. Maar onmiddelijk na hen moeten genoemd worden mannen als Lichtenstein en de beroemde ornitholoog Ch. Bonaparte, prins van Canino; zjj ook werkten krachtig mede, om de stichting in hun vaderland bekend te maken, en op den rech ten prijs te doen stellen. Wat Lichtenstein voor Duitschland deed, dat deed prins Ch. Bonaparte voor Frankrijk beiden stelden aan hunne land- genooten het bela.ng van een zoölogischen tuin als de Amsterdamsche in 't licht, zoowel voor de be oefening der wetenschap, als voor de algemeene volksbeschaving en tot aangename verpoozing, ja tot vorming van de mensch, zoodat dan ook voor namelijk aan hunne bemoeiingen de bovenge noemde buitenlandsche stichtingen te danken zijn. Dat het genootschap feest viert, daarvan getuigt reeds heden de geheele omgeving. Het geheele uitgestrekte terrein in de plantage is reeds met hooge masten beplant, die door guirlandes met elkander verbonden worden en aan welker toppen het dundoek zal wapperen. Een monumentale decoratie is voor het groote ijzeren hek van den ingang Parklaan geplaatst, waar het plan ontworpen en verder onder toe zicht van prof. B. Wijnveld geschilderd werd, die ook het leeuwendeel van de uitvoering had. Het is een alegorische schildering van de opkomst en den bloei des genootschaps. Op enkele treden, die naar de afbeelding van het oude en voormalige Middenhof voeren, liggen bloemen verspreid met de jaarcijfers 1838—1888. Daarboven verheft zich de Pauw met breed uitge slagen staart, de wassende maan als beeld van snellen voortgang, rechts en links geflankeerd door de busten van Linnaeus en Darwin. Hier boven ziet men rechts Neptunus den Zeegod met zijn drietand, en links Mercurius den god van Zee vaart, handel en nijverheid. Een groote oliphant vormt ongeveer het midden der schildering, ge leid door zijn Cornak, en met zijn dikken snuit omlaag als om het publiek den dank voor zijn onthaal te betuigen, een temmer van twee wilde dieren links en ijsbeer rechts zijn aangebracht aan weerszijden - van den oliphant, waarop zich dan eindelijk een vrouwenbeeld verheft met een arend als de koning der vogelen en een leeuw als die des wouds om aan het genootschap hulde en toewijding aan te bieden. Aan de leden wordt mede een fraaie en passende herinnering aan dit feest aangeboden, in den vorm eener bronzen medaille, waarop aan de eene zijde de jaarcijfers 18381888 en een lauwer krans, aan de andere emblemen uit het dierenrijk zijn aangebracht, welk geschenk vergezeld gaat van een grooten fraaien lichtdruk van een teekening mede van prof. Wijnveld, en die, in navolging van de groote monumentale decoratie, bestaat uit twee zuilen, waarom zich klimop slingert, als het teeken van den bloei des genootschaps. Beide vrienden geweest waren. Hij liet Ringerike, zjjn lievelingspaard, onbarm hartig draven en strafte het dier voor de mis daden, die hij zelf beging. Yaak zag ik her» 's morgens van een dollen rit thuis komen, boos, op Ringerike brommende, en ik zag hoe het arme dier op stal stond te trillen, dood moede, schichtig, koppig diep ge krenkt. Men moet niet over die uitdrnkking lachen 'een echte paardenliefhebber zal haar hegrijpen. Het paard kwam vaak thuis tot bloedens toe pijnlijk, zoowel aan zijne ledematen als in zijn gevoel. Het had zijn meester lief gehad, al zijne wenschen, zjjne bedoelingen geraden en nu vond hij hem onbillijk, meedoogenloos, zijn wrok en zijn toorn over zijn ongeluk op een onschul dig dier koelende. Dikwijls poetste ik het paard, dat mij daarbjj zijn nood klaagde dat wil zeggen, ik las het in zijne verwilderde schichtige blikken, in het zenuwachtige bibberen zijner ledematen, in het laten hangen van zijn kop, in de trillende neus gaten die den grond zochten, in zijn dof oog, de gevoeligheid der schenkels, het plotselinge aan staren. Paarden, die zeer bemind waren door hun meester, gevoelen elke veronachtzaming, elke verwaarloozing, elke onrechtvaardigheid diep. En de verhouding van Ringerike tot zijn ver anderden meester werd hoe langer hoe meer ge spannen. Het paard werd lastiger, de ruiter véeleischen- der. Alle ondeugden, Ai» ja de ^eascbea-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1888 | | pagina 5