ste drie jaren achtereenvolgens met 625, 416 en 312 personen vermeerderde, de aanvulling van liet ontbrekende getal dus gaandeweg kleiner wordt en gemiddeld 450 per jaar bedraagt, zal vermoedelijk voor 1890 eene vermeerdering van 3 x 450 1350 onderwijzers verkregen zijn. In den aanvang van laatstgenoemd jaar zullen de nog ontbrekende 828 onderwijzers moeten worden benoemd, zoo art. 24 der wet op bet lager onderwijs onveranderd blijft. Ten einde zooveel mogelijk te verhoeden dat tegen dien tijd het door de inspecteurs voorzien gebrek aan onderwijzers zal ontstaan, heeft de regeering ge meend, de in 1885 aangevangen inkrimping van het getal normaallessen slechts in die gevallen te mogen voortzetten, waarbij het bleek, dat het aantal kweekelingen en de door hen in de laatste jaren verkregen akten van bekwaamheid te gering waren, en niet in verhouding tot de uit gaven stonden. Het schooltoezicht betreurt algemeen dat met de aanstelling van onderwijzend personeel niet meer voortgang wordt gemaakt. Een der heil zame gevolgen van de wet op het lager onder wijs deelde een van de inspecteurs mede is zeker, dat er ^eene behoorlijke verhouding is voorgeschreven tusschen het getal onderwijzers tot het getal onderwijs ontvangende kinderen. Intusschen is het juist dit voorschrift, dat tot dusver den meesten tegenstand bij de gemeente besturen heeft ondervonden. Gold het verbou wingen of vernieuwingen van schoollokalen, of andere schikkingen dan waren zij nog wel, hier met meer daar met minder moeite, te over reden werd echter bij hen op vermeerdering van onderwijzend personeel aangedrongen, dan leden meestal alle pogingen schipbreuk. Aan verschil lende redenen moet dit worden toegeschreven. Vooreerst zagen zij op tegen de uitgaven aan de aanstelling van een onderwijzer verbondenuit gaven, welke niet, zooals bij den schoolbouw, slechts voor eens behoeven te geschieden, doch jaarlijks terugkeeren. Verder beseften zij niet het nut van een voldoend getal onderwijzers, men had het zoolang met minder personeel ge daan eindelijk werd het schoolverzuim meerma len tegen de noodzakelijkheid van vermeerdering van dat personeel aangevoerd. Met zelden werd aan het schooltoezicht, wanneer het de wensche- lijkheid der aanstelling van een nieuwen onder wijzer trachtte te betoogen, de vraag gedaan, wat die onderwijzer in de zomermaanden, als er zooveel minder kinderen naar de school komen, zouden moeten doen Zij vergaten daarbij eens- ','>els dat het grootendeels in hunne macht lag ^oolverzuim tegen te gaan anderdeels dat "'te daarvan er in de wintermaanden '■raehtsinspanning noodig is om de kinderen het verzuimde weder te doen inhalen. Benige gemeentebesturen lieten het bjj eenvou dige oproeping van candidatenanderen gingen niet eens zoover en weder anderen stelden aller lei kunstmiddelen in het werk, om het getal der schoolgaande kinderen te doen dalen beneden het cijfer, waarvoor een onderwijzer wordt ge vorderd. Dezelfde omstandigheden deden zich ook in de beide andere inspectiën voor. Intusschen zal het schooltoezicht onderzoeken in welke gemeenten nog niet is voldaan aan het voorschrift van het koninklijk besluit van 3 October 1884 (Stil. no 207) dat op 1 Januari 1887 ten minste de helft van het bij art. 24 der wet gevorderde getal onderwijzers aanwezig moet zijn, en maatregelen nemen om de nalatige gemeentebesturen aan hunne verplichting te doen herinneren. Indien de uitslag der akte-examens gunstiger was geweest, dan zou het aantal onderwijzers, die te vergeefs naar plaatsing dongen, nog aan zienlijker zijn geworden. Teneinde zich van de medewerking der ge meentebesturen, tot aanstelling van meer onder wijzend personeel, te verzekeren, gaf een dei- inspecteurs van het lager onderwijs in overweging, ook naar aanleiding van den nog bestaanden grooten omvang van het schoolverzuim, de kinde ren te verplichten getrouw ter' school te komen. Hij meende »dat nieuwe en krachtige argument voor de invoering van leerplicht, door school opzieners, onafhankelijk van elkaar geuit, niet onopgemerkt te mogen laten, en was van oordeel, dat al werA die tot een niet ruimen tijd van 't jaar beperkt, toch reeds voor de toekomst iets beters zon worden geboren". In dit gevoelen werd door de beide andere inspecteurs niet ge deeld. Een van hen meende zelfs op de bezwaren, aan invoering van"leerplicht verbonden, te moe ten wijzen. Met alleen voor zooveel het- schoolverzuim betreft, maar omtrent elk ander onderwerp van lager onderwijs verwijst het schooltoezicht naar hetgeen hierover te vorigen jare medegedeeld en in het regeeringsverslag over 1885 en 1886 vermeld is. Evenwel mogen de verbeteringen, die gedurende het jaar 1886 in het lager onderwijs tot stand kwamenniet onopgemerkt blijven. Behalve de reeds genoemde feiten en cijfers, die op een niet onaanzienlijken vooruitgang wijzen, verdient het de aandacht, dat het getal dag scholieren, die kosteloos onderwijs ontvingen, met 1558 bij de openbare en 397 bij de bijzondere scholen vermeerderde. In weerwil van deze vrij gevigheid, nam de opbrengst der schoolgelden in de gemeentescholen met bijna f 37.000 toe. Ter bevordering van schoolbezoek werd door de gemeenten eene som van 34.664 uitgegeven tegenover 30.612 in 1885. De verlaging der onderwijzers-jaarwedden heeft voorts tengevolge gehad, dat het aantal vacaturen onder de hoofden van scholen weder eenigszins verminderde, en vooral dat 197 aanvragen van onderwijzers om ontslag uit hunne betrekking minder dan in 1885 werden gedaan, hetgeen een voordeel voor het onderwijs is te noemen. Daarentegen daalde het getal herhaling-scholen met 5 en het getal harer leerlingen met 705. Tegenover een vermeerdering van het aantal ge meenten waar avondschool wordt gehouden met 6 stond een vermindering van 331 leerlingen, die daarvan uitsluitend gebruik hadden gemaakt. Ofschoon in slechts 488 gemeenten herhaling- scholen en in 159 avondscholen bestonden, is dit niet geheel, zelfs niet hoofdzakelijk, aan gemis van medewerking der gemeentebesturen te wijten, maar zeer vaak het gevolg van gebrek aan be langstelling van hen, voor wie dit onderwijs is in 't leven geroepen. Moge het al aan het school toezicht gelukt zijn, hier en daar eenige uitbrei ding en verbeterde inrichting van het herhalings- onderwijs te verkrijgen, het gebruik dat daarvan gemaakt werd, en de vruchten die het opleverde, waren over het algemeen onbeduidend. Onder de opgegeven herhalingscholen zijn er vele, waar van gemeld wordt dat zij uit gebrek aan leer lingen stijstaan, en onder die met tamelijk getal leerlingen, kunnen vele niet aan de voor het herhalingsonderwijs gestelde eischen voldoen. »Voor deze", berichtte een van de inspecteurs van het lager onderwijs, »zou zeker een inha- lingsschool nog zeer nuttig en noodig zijn, maar dan afzonderlijkvermenging van de twee onge lijksoortige elementen maakt dat het herhalings onderwijs ook voor hen, voor wie het eigenlijk bestemd is, die reeds de daarvoor vereischte mate van kundigheid verkregen hebben, minder vrucht baar gemaakt wordt." Onder de bijzondere herhalingscholen bekleeden de zeven fabriekscholen in de provincie Overijssel een voorname plaats. Zij telden aan het einde van 1886, 1286 leerlingen. Haar bloei en goede resultaten zijn het gevolg van de verplichting door de fabrikanten aan hunne werklieden opge legd om hunne kinderen geregeld die scholen te doen bezoeken. Art. 33 der wet op het lager onderwijs werd ook in 1886 niet overtreden. De onderwijzers beijveren zich om, naar hun vermogen, de voor schriften daarvan te behartigen en hun onderwijs zoo in te richten, dat het aan de bedoeling dei- wet voldoet. In 312 gemeenten werd van 691 schoollokalen door godsdienst-leeraren gebruik gemaakt voor het geven van godsdienstonderwijs aan de leerlingen. In 1885 waren daarvoor in 298 gemeenten 620 schoollokalen in gebruik Nergens heeft dit eenig bezwaar opgeleverd. Het schooltoezicht gaf den wensch te kennen dat de toeneming, waarop ten deze, voor zooveel het jaar 1886 betreft, te wijzen valt, mocht blijven aan houden. De gunstige werking van het geven van godsdienstonderwijs in de schoollokalen, op de daarvoor vastgestelde uren, is meermalen gebleken. De uitslag van de examens is niet enkel voor de aspirant-onderwijzers, zooals hiervoren is mede gedeeld, maar voor alle akten van bekwaamheid tot het geven van lager onderwijs ongunstig geweest. In den loop van 1886 werd van meer dan eene zijde bij de regeering aangedrongen op het nemen van maatregelen, om te verkrijgen dat het onder wijs in het teekenen allerwege in de openbare school worde gegeven. Overtuigd dat dit onder wijs van groot nut is om de algemeene vorming en ontwikkeling der jeugd te bevorderen, is de regeering voornemens te overwegen, wat zou kunnen geschieden tot uitbreiding en verbetering van het elementair te ekenonder wijs op de lagere school. Daartoe scheen in de eerste plaats noodig, beter dan tot dusver met den tegenwoordigen toestand van dit onderwijs bekend te worden. Uit de door tussckenkomst der gemeentebesturen ontvangen opgaven van de hoofden van openbare en bijzondere scholen zijn overzichten bewerkt, die den toestand van het teekenonderwijs op alle lagere scholen op 1 Januari 1887 doen kennen. Volgens de ontvangen opgaven bedroeg het aantal scholen, waar teekenonderwijs wordt gegeven, 1475 tegen 663 in het vorige jaar. Hieruit kan evenwel niet worden afgeleid, dat het aantal scholen, waar het teekenen wordt onderwezen, in 1886 zoo belangrijk zijn toegenomen. Veeleer mag worden aangenomen, dat het getal 663 vertegenwoordigt het getal scholen, waar het teekenonderwijs, als afzonderlijk vak, tot het leerplan behoort, terwijl onder het getal van 1475 vele scholen zijn, waar, volgens verklaring dei- hoofden, dit niet het geval is, doch het teeken onderwijs zich bepaalt, öf tot afwisseling van het schrijven of gegeven wordt in aansluiting aan het onderwijs in de vormleer of alleen dient tot oefening van oog en hand en dus slechts is te beschouwen als voorbereidende oefening voor eigenlijk teekenonderwijs. Gedrukt bij D. G. Kröber Jr., te Middelburg.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1888 | | pagina 6