130® Jaargang; 188TJ Donderdag 15 December. BEKENDMAKINGEN. KEN NISGEV 1 N G. Middelburg 14 December. Advertentiën 20 Cent per regel. Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels /l.SO iedere regel meer f 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dit blad verschijnt dagelijks; met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per 8/m, franco 2. Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent. Sluiting der jacht op klein wild. Aanvaringen op zee. gevolgen der liefde regelen en een ongeoorloofde# MIDDELBURGS» COURANT. Agenten teYlissingen: P. G. de Vet Mestdagh Zooii te Goes: A. A. W. Bolland,teKminingen: F. van de»Peijl,te Zierikzee: A. C.deMooij, te TholenW. A. van Nieüwenhtjnzenen te Terneuzen:L. van Wijok. Verder worden door alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aangenomen; en nemen ook het algemeen advertentiebureau van Nwgï van Ditjcab te Rotterdam, en de firma Erven B. van der Kami? te Groningen, voor de Noordelijke provinciën, annonces aan. Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger De commissaris des konings in Zeeland, gezien het besluit van gedeputeerde staten van 9 Decem ber 1887 no. 84; gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857 Staatsblad no. 1887); maakt bekend, dat de sluiting der jacht op klein wild, met uitzondering van die op hout snippen, ook met schietgeweer, in de provincie is bepaald op Zaterdag 31 December 1887, met zonsondergang en dat het tijdstip van de sluiting der jacht op boutsnippen en waterwild nader zal worden vastgesteld. Middelburg, 12 December 1887. De commissaris des konings voornoemd, DE BRAIJW. ïn de zitting der Tweede kamer van 6 December 11. werden door den heer Farncombe Sanders, bg de behandeling der begrooting voor buitenlandsche zaken over de internationale maatregelen ter voorkoming, zooveel mogelgk, van aanvaringen op zee, eenige woorden gesproken die zeker ook bg een groot deel van onzen lezerskring belang stelling zullen wekken. Hg zeide nl. het volgende „De treurige ramp, die een Neder landsch schip onlangs heeft getroffen, een ramp, die voor zoover men reeds thans de juistheid der berichten daaromtrent kan beoordeelen, om zoo te zeggen, door zekere fataliteit is veroorzaakt, zonder dat aan iemand daarvan bepaald de schuld kan worden geweten; een ramp, waar bjj wij slechts deze troostende gedachte hebben, dat de Nederlandache zeelieden zich daar bjj hebben gedragen zooals het aan Nederlandache zeelieden betaamt; en de kapitein zich heeft gehouden zooals dat een goed kapitein past, daar hg op zgn schip is gebleven tot op het laatste oogeublik, en met zgn bodem in de diepte is weggezonken; die ramp mgn- heer de voorzitter, ligt ons nog versch in het geheugen. De zaak is, zooals de kamer weet, geregeld bg een reeks van koninklgke besluiten, het laatste van het jaar 1885. Nu is dit besluit wel niet het uitvloeisel van een internationaal verdrag, maar het bevat toch, zooals de aard der zaak het medebrengt, en ook het contraseign van den minister van buitenland sche zaken bewgst, eene regeling die niet door éene natie eenzgdig kan worden getroffen, en die steeds, onder welken vorm dan ook, het on derwerp eener internationale gedachtenwisseling zal moeten uitmaken. Nu wil ik den minister van buitenlandsche zaken niet vragen of deze ramp hem reeds nu aanleiding heeft gegeven tot het nemen van eenig initiatief, hetzg officieel, hetzg officieus. Ik doe die vraag daarom niet, omdat ik zeer goed be- grgp, dat, eer er iets gedaan kan worden, de uit slag moet worden afgewacht van de enquête, die ter bevoegde plaatse zal worden gehouden. Voor bet geval evenwel, dat nu of later, tot internationale besprekingen mocht worden over gegaan, wensch ik de aandacht van den minister op een paar punten te vestigen, namelgklo. de lichtseinen en 2o. de noodseinen, hetzg deze laatste door geluid dan wel door licht worden overge bracht. Omtrent de lichtseinen is, juist naar aanleiding van deze catastrophe, een brief verschenen van een zeer ervaren zeeman, den Engelschen admiraal Colomb. Niet alleen heb ik dien brief met veel belang stelling gelezen, maar bovendien ben ik in de gelegenheid geweest om den inhoud met uitne mende Nederlandache deskundigen te bespreken. De geheele vergadering weet dat er strgd is ontstaan over de vraag of het stoomschip, waarmede de W. d. Scholten in aanvaring is geweest, onder stoom was of voor anker lag. En wanneer men nu nagaat de bepaling van het kon. besluit, dan ziet men dat elk schip, hetzg stoomschip hetzg zeilschip, dat voor anker ligt, moet hebben een wit toplicht; dat wil zeggen een licht dat aan den mast (zoo er meer dan éen mast is, dan aan de fokkemast) is opgehaald en minstens 18 voet hoog hangt. yftmm schepen niet stilliggen, moet nooit door een zeilschip een wit licht worden vertoond maar alleen door een stoomschip, en weder in top, terwgl er bovendien aan bakboord en aan stuur boord een gekleurd licht moet zgn. Die lichten, rood aan bakboord en groen aan stuurboord, zgn dezelfde voor stoomschepen en zeilschepen. Bg de zeilschepen moeten er twee lichten zgn, terwgl er bg de stoomschepen bovendien een derde is, een wit licht dat in de lucht zweeft. Nu is het duidelgk, dat het onmogelgk is een rood of groen licht, dat wil zeggen een licht dat schgnt door een gekleurd stuk glas, zóo sterk te maken, dat het even ver zichtbaar is als het wit licht, dat is een licht, dat door een ongekleurd 8tuk glas heenschgnt. Uit de bepalingen van het kon. besluit blgkt dit eveneens het eischt van de groene en roode lichten niet, dat zg even ver zichtbaar zullen wezen als het witte toplichten dat verschil is niet willekeurig, maar volgt uit den physieken aard van de zaak. Het witte licht van de stoomschepen moet zichtbaar zgn op een afstand van lj geographische mg] en het roode en groene licht slechts op mgl. Van een stoomschip begint men dus het eerst te zien het witte lichten eerst een poos later het gekleurde licht; groen of roof, of beide, al naar gelang van den koers van het schip. En wat beteekent nu dat witte licht, dat men begint met alleen te zien Het kan beteekenen eene stoomboot, die met vollen stoom oploopt, maar het kan ook betee kenen ejrne stoomboot of een zeilschip, dat Toor anker ligt. Zoolang men niet ook nog een gekleurd licht ziet, moet men er naar raden. Nu is wel is waar voorgeschreven dat van een stilliggend schip het licht minder sterk moet wezen, dat het moet zgn een bollantaarn, zichtbaar op j geogra phische mglmaar wg weten allen, dat het ontzettend moeilgk is in een stikdonkeren nacht te beoordeelen of het licht minder Bterk is, omdat het ver af is of omdat het van natuur minder sterk is ofschoon het dichtbg is. Laat ons nu verder nagaandie stoomboot komt nadernu begint men het groene en het roode licht te zien, beide of éen van beide; nu is het bg zgne nadering op een afstand van G.M. Dan eerst weet men zeker of men met een stoom schip in vaart, of met een schip voor anker, stoom- of zeilschip, te doen heeft. Hoeveel tgd vertegenwoordigt die j geogr. mgl Het is geene overdreven ouderstelling dat het stoomschip zal hebben eene vaart van 10 mglen dat is Diet veel, dat is dus G. M. per uur, of i G. M. in 12 minuten. Nu komt het andere stoomschip, ook met eene vaart van 10 mglen, dus blgft er voor ieder nog maar 6 minuten tgd om de geheele manoeuvre te maken. Natuurlgk is dit dubbel en dwars genoeg om zesmaal van richting te ver anderen maar bg mist of minder helder weer kan het gebeuren dat men die gekleurde lichten eerst later te zien krggt, en dan kan de tgd voor de manoeuvre zeer kort worden. En hoe, als men doorgegaan is, in de onderstelling, dat de ge kleurde lichten te hunner tgd wel zichtbaar zouden worden, maar dat het inderdaad een schip is, dat voor anker ligt Het geldt hier eene uiterst moeilgke en gecompliceerde zaakvooreerst wat betreft de keuze der lichtseinen. Maar ten andere wordt de regeling van de geheele zaak ook be- moeilgkt door de tegenstrgdige belangen, die in het spel zgnwant men vergete niet dat hoe mooier verlichting, hoe gecompliceerder systeem, des te duurder het varen is. Een tweede punt, dat ons ook bg de beschrgving van de ramp van de Scholten zal hebben getroffen, zgn de noodseinen. Het schip heeft noodseinen gedaan. Toen de menschen den volgenden dag hoorden, dat een schip was vergaan, zeiden zg »Hadden wg dat geweten, dan waren wg er heen gegaan, want die seinen hebben wg wel gezien. Maar wg worden zoo dikwgls in de luren gelegd met die noodseinen." Wanneer men bg storm achtig, slecht, gevaarlgk weer noodseinen ziet of hoort, dan gaat eene bemanning er op uit; gedreven, ik neem het gaarne aan, door zuivere inenschenliefde. maar zg vinden het toch niet aangenaam, als er dan tot hen gezegd wordt „Mgn lieve Hemel, menschen, we hebben jelui niet noodigge hebt u vergistonze seinen waren geen noodseinen." Hoe kunnen nu zoo vaak misvattingen plaats hebben? Omdat het schgnt dat vele gezagvoerders met hunne readers of andere lieden aan den wal afgesproken teekens hebben om uit zee eenige belwjgrgke mededelingen te kunnen doen, die zg te hunner kennis wenschen te brengen; reeds vóoi' dat zg inklaren. Dit punt van de noodseinen is in 1875 geregeld bg een koninklgk besluit, dat niet, zooals dat betreffende de lichtseinen, het contreseign óok van den minister van buitenlandsche zaken draagt, maar toch genomen is »in navolging van 't geen door andere regeeringen Ts vastgesteld." Die regeling evenwel is onvoldoende. Immers, al hebben wg het schoonste stelsel van noodseinen, vuurpeilen, enz,, het is niet voldoende te bepalen dat in nood geen andere dan de aan gegeven seinen mogen gebruikt wordenhet moet ook verboden zgn die seinen te gebruiken als er geen nood is. Natuurlgk wordt daarvoor eene poenale sanctie vereischt. Ik neem de vrgheid deze denkbeelden aan de aandacht van den minister van buitenlandsche zaken te onderwerpenik herhaal, dat de geheele materie eene zeer moeilgke zaak is. Vooreerst wegens een prepondeerenden invloed van eene zeer groote handelsvarende natie, die moet willen samenwerken om kans van Blagen te hebbenten tweede wegens de fegenBtrgdige financieele belan gen van readers en anderen ten derde wegen» het bezwaar om de gemaakte bepalingen steeds te handhaven, al ware het alleen met het oog op de onmogelgkheid van afdoende controle op de hooge zee. Zou het niet mogelgk zgn om speciaal in het Kanaal, een zoo exceptioneel vaarwater, waarin ieder oogenblik van dag en van nacht zeil- en stoomschepen uit allerlei hoeken en windstreken hot en hair door elkander kruisen, meer stringente bepalingen te maken, en overigens iets iaxer te zgn Ik wil hiermeê niet zeggen dat elders zich geen gevaar zou kunnen opdoen maar bet grootste gevaar ligt toch in 't Kanaal. Dat ook elders gevaar kan liggen, bewget een rechtsgeding dat ik vóór een paar maanden las. Een schip kwam van Valparaiso om Kaap Horn, een ander van Madras, om de Kaap de Goede Hoop; konden deze nu elkander aanvaren Men zou zeggen „dat is onmogelgk" en toch is het geschiedtoch hebben zg elkander in een stik donkeren nacht ontmoet op éen punt in den Oceaan, halverwege Afrika en Amerikaterwgl éen van de twee schepen zgn lichten niet aange stoken had, denkende dat het toch niemand zou tegen komen." Naar aanleiding van dit gesprokene antwoordd e de heer Van Karnebeek, na vooraf den dank van Nederland te hebben uitgesproken voor de uit stekende menschlievendheid en hulpvaardigheid welke de ongelukkige Nederlandsche schipbreu. kelingen van de Scholten op Engelschen bodem en speciaal te Dover, hebben mogen ondervinden, dat de regeling omtrent seinlichten en noodseinen, ter vermgding van aanvaring op zee tusschen schepen internationaal is. Er bestaat wel geen tractaat dienaangaande, maar de mogendheden, die in de eerste plaats daarbg betrokken zgn, zgn het allen eens geworden omtrent dezelfde maat regelen en voorschriften. Men zou er dus wel van kunnen afwgken, maar het zou ongetwgfeld protest uitlokken en zeker voor de zaak zelve heel verkeerd zgn. „De regeling in haar geheel kan", zeide de minister, „verder beschouwd worden als gegrond op internationale afspraken. De geachte spreker heeft met de hem eigenaardige gave van voorstelling, waarvan wg ook reeds tgdens de grondwetsher ziening ten opzichte van moeilgke casus posities ons voordeel hebben kunnen trekken, getracht aanschouwelgk te maken een van de gevallen, die zich bg dergelgke aanvaringen kunnen voor doen. Hg heeft zich daarbg echter ook beroepen op het oordeel van deskundigen. Ik wensch in deze zeer speciale zaak de be slissing aan het oordeel der deskundigen over te laten. Vele van de leden zullen waarschgnljjk evenals ik wel eens in de gelegenheid geweest zgn om met verbazing te bespeuren, hoeveel meer een paar geoefende oogen, hetzg dan gewapend of ongewapend, van een ervaren zeeman ook deB nachts op zee kunnen zien. Wat aangaat de quaestie van het maken van speciale bepalingen voor het Kanaal zou men kunnen vragenwaar be gint en waar eindigt eigenlgk het Kanaal, op welk oogenblik zou men de lichten moeten veranderen, en is het niet allergevaarJgkst eene dergelgke operatie te doen daar waar het drukst van de scheepvaart een aanvang neemt? In ieder geval, en dat zullen ook de leeken in de zaak licht kunnen bevroeden, komt in deze quaestie alles aan op uniiormiteit en ook wel degelgk op stabi liteit. Het is niet alleen de vraag, welke voor schriften gegeven moeten worden, maar ook, ot die wel nageleefd zullen worden. En aangezien contróle daarop in open zee uiterst moeilgk is, zoo zal het er vooral op aankomen dat de zïfak goed doordringt in de zeden en gewoonten van de zeelieden, en speciaal tot de kennis van degenen, die op deD uitkijk staan, dikwgls eenvoudige menschen, die alleen door laDge gewoonte de be- teekenisvan de lichten, dia zg zien, zich kunnen eigen maken. Daarvoor is in de eerste plaats stabiliteit van de seinen gewenscht. Nu spreekt het vanzelf dat, wanneer men telkens met voor stellen tot wgziging zou aankomen, men het nut van de zaak niet in de hand zou werken. Hoe dit zg, de regeering heeft van haar kant reeds stappen gedaan om zich inlichtingen te verschaffen omtrent de lichtseinen in verband met het treurig ongeval dat de heer Farncombe Sanders aanleiding gaf om deze quaestie te bespreken". De heer Th. J. Waller te Anna Paulowna, lid van het hoofdbestuur der Hollandeche maatschappg van landbouw, komt in het Hbld. er tegen op, dat in de vergadering van de Nederlandsche industrieelen de vorige week gesproken is in naam van landbouwers. „De Holl. maatschappg van landbouw, en niet het bestuur dier maatschappg, heeft op hare algemeene vergadering te Purmerend in 1885 de bekende motie aangenomen en wel met eene verpletterende meerderheid, zooals de heer J. O. van Marken jr. te recht aanmerkte. Nu moge men over de waarde van het op de vergadering te Purmerend uitgesproken oordeel verschillen, maar de H. M* van Lal vertegen woordigt zg volgens den heer Diepen niet geheel den landbouw, is toch zeker meer bevoegd om te beoordeelen wat voor ons landbouwers al of niet wenschelgk is, dan eene vergadering van Ned. industrieelen. Volgens den heer Diepen waren er geen 580 personen te Purmerend geweest, die tegen bescherming gestemd hadden, en had die stemming daardoor veel minder waarde. Feitelgk waren er geen 580 personen, maar de hetr Diepen vergeet, dat de leden der H. M® v. L. die daar stemden, afgevaardigden waren, de meesten van hen met een imperatief mandaat om uit naam van eenige duizenden te verklaren, dat wg landbouwers wel verbetering zoeken in eene betere exploitatie onzer gronden, maar niet in het heillooze stelsel van beschermende rechten. De heer Corten uit Limburg heeft op dezelfde vergadering aangemerkt, dat wat door delandbouw- maatschappgën gevoteerd wordt, niet altgd de meening der landbouwers vertegenwoordigt. Ik ben overtuigd, dat moge het noodig zgn, het meerendeel der Nederlandsche landbouwers opnieuw met verpletterende meerderheid zal ver klaren, dat het geene beschermende rechten wenscht, en dan zal het blgken, dat niet altgd wat op eene vergadering van Nederlandsche industrieelen gevoteerd wordt, de meening is van de landbouwers, door die heeren industrieelen zoo vriendelijk maar ongevraagd onder hunne bescherming genomen. Zou echter die protectie niet hierin hare oor zaak vinden, dat de vergadering der Nederland sche industrieelen zeer goed heeft begrepen dat, zullen hare pogingen tot verkrgging van bescher mende rechten eenige kans van slagen hebben, zg voor den landbouw hetzelfde moet vragen wat zg voor hare industrie wenscht Wg hebben het wel gezegdde interpretatie door den heer Heemskerk van de bepaling be treffende het kiesrecht der lodgers zal wel aan leiding geven tot meer aardigheden. Het Vad. levert nu eene grappige variatie op dit thema door h:?t waarachtig verhaal van iemand die zgn kiesrecht verloor door de liefde. De heer A., een 30-jarig rgksambtenaar, bewoont sedert sedert drie jaren gemeubileerde kamersten huize eener respectabele ontvangers-weduwe en haar dochter, de 25 jarige Mary, op wie de jonge man verliefd is geraakt. Dezer dagen heeft hg zich gedeclareerd en dus welvoeglgkshalve ook zgne huur opgezegd. Maar nu is hg, volgen» den heer Heemskerk, zgn stemrecht ook kwgt. Nu, in de eerste dagen iB A. er totaal onver schillig voor. „Ik heb zóóveel gewonnen, dat ik er gaarne dit luttele recht voor verlies", verzekert hg, met een teederen blik op zgn meisje. Straks, als hij weer aan iets anders dan zgn Mary-alléen kan denken, zal het hem toch dui delgk worden, dat de additionneele artikelen der grondwet op onbehoorlgke wgze de politieke

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1887 | | pagina 1