Het geheim van Barravoe.
MIDDELBURGSCHE COURANT
BIJVOEGSEL
Maandag 26 September 1887. N° 226.
Middelburg 24 September.
Brieven uit de Hofstad.
FEUILLETON.
Van Lady VIOLET GREVILLE.
Onze financieele toestand door den bril
van den minister Bloem.
t
i
I
van de
van
23 September 1887.
Zoo heeft dan het Haagsche kippenhok weer
een haan, en nu een, die niet zooals de vorige
altijd vriendelijk zal knikken, katnsehuddend en
gezellig kraaiend, maar een, die van duchtige
sporen voorzien niet zal nalaten te toonen, dat hij
niet in de wereld is om met de mooiste en dettigste
bewoners van het kippenhok waudelingetjes langs
het ierras te maken, om te trachten met allen goede
vrienden te blijven of om „uit te gaan" in den voor-
naamsten zin van het woord, maar om orde te honden
in het hok en te zorgen, dat ^lles naar wet en regel
ga. Zijn voornemen in dien geest bleek reeds
uit zijn eerste redevoering, waarin bij als taak
der overheid noemde, niet alle kringen te be^
vredigen, maar alle zooveel mogelijk tot hun
recht te doen komen. Het heeft heel wat moeite
gekost er een te vindeD, misschien niet om ten laatste
den heer Koest tot de aanneming te bewegen,
want er ligt iets bijzonder aangenaams voor hem
in om den heer Patij n in deze betrekking op te
volgen. Elders is er reeds op gewezen, dat
eerstgenoemde meermalen in de plaats van mr
Patijn is getreden, maar die benoemingen waren
altijd het gevolg van een voorafgegane teleur
stelling. Toen de heer Patij n tot officier van
justitie in Den Haag werd aangesteld had mr
Roest, destijds substituut-officier aldaar, dat ambt
voor zich begeerd, doch hij moest zich tevreden
stellen met de vervulling van de vacature, door
die benoeming te Rotterdam ontstaan. Later, toen
mr Patijn burgemeester werd, ging voor hem een
tweede kans om hier officier te worden verloren,
daar een van de voorwaarden, bij de aanneming
van het burgemeestersambt door den beer Patijn
gesteld, deze was, dat zijn substituut mr Van der
Kemp hem zou opvolgen. Het is nu dus een
zekere voldoening voor mr Roest om zich niet
langer te moeten vergenoegen met hetgeen de
heer Patijn, naar het hoogere hakende, versmaadde,
maar om den zetel in te nemen, dien deze tegen
zijn zin gedwongen werd prijs te geven zonder
een andere betrekking te hebben verworven.
Misschien is het niet erg christelijk zoo te denken,
maar als men een paar malen door denzelfden
persoon van een hoogere sport is teruggedrongen
is zulk een Schadenfreude toch nogal menschelijk.
Menschelijk zijn ook vergissingen, volgens de
bekende zegswjjze, maar er zijn toch ook ver
gissingen, die met het oog op den persoon die
ze begaat, bijna onvergefelijk zijn. Enkele maan
den geleden wijdde ik een gedeelte van een brief
aan de cacographio, waarin de Nederlandsehe
Spectator de „berichten en mededeelingen'' in
zeker nommer had gekleed. Ik weet niet, of de
geëerde redactie daarvan eeoige notitie heeft ge
nomen, of zij dit blad leest, en of haar anders
het bewuste nommer misschien is toegezonden
zoo niet, dan zou dit wellicht nog kunnen ge
schieden met het nommer, waarin deze brief zal
verschijnen, want op een dergelijke onvergefelijke
vergissing, als waarop ik zooeven doelde, heb ik
ook nu weder de redactie van den Spectator te
wijzen.
Thaas betreft mijne opmerking niet een reeks
van zonden tegen taal en stijl, zooals den vorigen
keer, maar geldt zij den teekenaar van de plaat,
die bij no. 33 van den loopenden jaargang is ge
voegd. Niet op de slechte teekening heb ik het
oog, daaraan geraken wij in den Spectator allengs
gewoon de onwaarheid van de plaat wekt erger
nis. Zij stelt voor de vereenigde zitting van de
staten-generaal op het oogenblik, dat de koning
HOOFDSTUK VI.
Louise's middeltje ergerde mij echter. Zij pronkte
er mee eu deed steeds haar best om er de aan
dacht op te vestigen. Het was heel dun, heel
slank, heel keurig; maar ik vond het niet natuurlijk.
Toen ik dit op zekeren dag tot mijn moeder zei,
antwoordde deze dat dunne middeltjes aan de
familie eigen warendat van haar zuster was
even dun en ofschoon iedereen het bewonderde,
waren zij er volstrekt niet trotsch op. Ik zweeg,
doch was niet overtuigdwant dien avond had
Louise er al een paar maal mee gepronkt.
„Als ik getrouwd was," vervolgde zij, want
ik was in gepeins verzonken en had haar niet
geantwoord, „zou ik mijn man er aan houden om
met mij te gaan wandelen en hem eau arm te
geven, als ik het wenschte; een vrouw moet
kunnen toonen dat haar man haar toebehoort.
„Maar als zij het weet," zei ik gemelijk, „is
dat dan niet genoeg?"
„Wel neen, zij wil ook aan anderen toonen
hoe beleefd haar man voor haar is."
„Als gij alleen een man neemt om hem als een
aanhangsel aan uwe vrienden te vertoonen
de troonrede uitspreekt, en heeft tot onderschrift
een wijze les voor de politieke redenaars van ons
parlement. Wie wil, dat zijn lessen in de politiek
indruk maken, moet echter goed op de hoogte
zijn van de politieke gebruiken en vooral waar
wezen; dit is bijna even noodzakelijk als dat men
zelf goed Nederlandsch schrijft in een blad, waarin
men zoo dikwijls sty 1 en taal van anderen he
kelt en berispt. Maar nu schijnen de politieke
gebruiken, die bp een zitting tot opening van de
staten-generaal plegen te worden in acht genomen
aan de redactie of althans aan den teekenaar (voor
wien iotusschea de eerste verantwoordelijk is) van
dea Spectator geheel onbekend te zijn. Immers de
koning spreekt niet staande de troonrede uit;
jaarlijks zegt het officieele verslag zoo duidelijk
mogelijkZijne majesteit de koning plaatst zich
op don troon en houdt de volgende openingsrede.
Indien de minister een zitting sluit, heet het
daarentegen, dat hij zich voor deu troon plaatst.
Verder zitten ook de ministers en alle leden der
kamers, en deze allen zijn dus verkeerdelijk
staande afgebeeld; alleen voor de heeren van
's konings gevolg zijn geen zitplaatsen bestemd.
Dat ook de leden van den raad van state in de
zaal aanwezig zijn, blijkt ook niet uit de plaat;
daar, waar de voor hen bestemde stoelen behooren
te staan, zijn nu een paar bekende kamerleden
geteekend, zonder stoelen, staande.
Mij dunkt een blad als do Spectator, dat reeds
zoovela jaren in de residentie verschijnt, moest
zulke flaters niet meer kunnen makenia ieder
geval behoorde het zich er voor in acht te nemen.
Laat de teekenaar een volgend jaar eens trachten
een toegangskaart tot de tribune meester te worden.
Van toegangskaarten gesproken, weldra zullen
we die weer eens kunnen gaan nemen in het
paardenspel van Carré. In mijn vorigen brief
schreef ik nog over den protectionistiscben geest
van ons gemeentebestuur, dat aan Carré een
standplaats te Scheveningen weigerde om toch
hot Kurhans maar geen concurrentie aan te doen;
om dezelfde bezorgdheid voor onze opera en co-
medie werd vroeger 's winters wel eens aan Carré
de vergunning ontbonden om in den Haag voorstel
lingen te komen geven. En ziet pas is de bnrge-
meeester afgetreden of Carré kondigt aan dat hij
gedurende eenige weken van dezen winter zijn paar-
dendressnur enz. in de hofstad zal komen vertoonen
met toestemming van het edelachtbaar bestuur.
Nieuwe meesters, nieuwe wetten Of zou ons
vooruitzicht op eenige avonden in het circus een
gevolg zijn van de „betrekkelijke anarchie",
waarin wij volgens éen der Haagsche bladen tot
gisteren, den dag van de installatie van onzen
nieuwen burgemeester, verkeerden Nu, als zich
geen erger gevolgen van dien toestand voordoen,
is het nog al niet zoo heel bedenkelijk; dit éene
gevolg jviich ik zelfs zeer toe, zooals uit mijn
vorig schrijven kan blijken; ik geloot niet dat
de schouwburg er veel onder lijden zal, en al
ware het zoo, de opera en de comedie bestaan
toch, wat men ook van haar nuttige zijde zeggen
moge, hoofdzakelijk voor ons genoegenals nu
sommigen meer van een andere uitspanning hou
den, waarom zal men dan beletten aan dien trek
te voldoen
Waarom zal men hoog van het stadhuis beve
len niet naar een paardenspel maar naar de opera
en de comedie te gaan Zijn de ingezetenen er
soms om deze ook tegen hun zin te steunen, ot
dient omgekeerd de schouwburg om den ingeze
tenen een gelegeuheid lot uitspanning te geven
met behoud van hun vrijheid om niet daar maar
elders uitspanning te zoeken Trouwens onze
schouwburg heeft over het algemeen niet te kla
gen over weinig belangstelling, wel soms over
onhandige belangstelling, zooals nog dezer dagen
bij de opening van het speelseizoen en de rentrée
van onzen verdienstelijken Tourniaire. Van harte
verheugen alle vrienden van het tooneel zich over
zijn herstel van eene ernstige, langdurige ziekte en
over zijn weder-optreden op de planken. Hem daar
van een blijk te geven verdient toejuiching en een
stoffelijk teeken van die vreugde is zeker het beste in
een geval als dit. Indien een tooneelspeier een paar
jaren door ziekte is verhinderd geweest voor zijn
groot gezin den kost te verdienen, is een geheim
zinnige „enveloppe" zeer welkom, waarschijnlijk
„Beste Johan, nu zijt gij niet zeer billijk,"
viel moeder in. „Ik vind dat Louise gelijk heeft
met te verlangen dat haar man haar vergezelt,
jonggehuwden kunnen niet te veel samen zijn."
„Dat stem ik toe, als de man niets beters
te doen heeft, maar
„Als bij niets beters te doen heeft," gi-
chelde Louise„Omijnheer Barclay ik ben
heusch bang dat gij een echte bullebak zijt 1"
„Waarschijnlijk," zei ik koel„ik heb u
wel gezegd dat ik niet aan damesgezelschap
gewoon ben."
Ik vroeg mij verwonderd af hoe het kwam
dat Catherina met al hare grillige luimen van
kinderlijke vroolijkheid of drift, mij toch nooit
geërgerd had, terwijl deze welopgevoede jonge
dame, die van een professor piano had leeren
spelen en dansen aan een academie en twee jaar
op een fatsoenlijke kostschool was geweest, en
wier toilet onberispelijk was, mij toch ieder oogen
blik hinderde. Ik begon te begrijpen dat het
aan mijne onbeschaafde manieren lagmisschien
was ik eigenlijk wel een bullebak, zooals juffrouw
Louise zei.
„Wij zullen u moeten opvoeden, niet waar
.mevrouw Barclay zei Louise, zonder zich
uit het veld te laten slaan door mga lomp
heid want ik wist dat ik lomp geweest
was. „Wij zullen ons zóo aangenaam maken,
dat gjj alle heerengezelschap voor goed laat
nog meer dan de krans, waaraan die is bevestigdJ
maar met het oog op den aard vaa die verhin
dering ware hier m. i. een minder openlijk blijk
van waardeering te verkiezen geweast. Kiescher
schijnt het mij aan iemand, die kort te voren het
krankzinnigengesticht heeft verlaten, niet eene
publieke ovatie bij die gelegenheid te brengen,
te voren in de dagbladen aangekondigd door
eene opwekking tot deelneming. Ik zou er d^
voorkeur aan geven hem Btil te huis te zenden,
hetgeen men voor hem heeft bestemd. Hem zelf
kan die openlijke viering van zijo herstel van
een zielsziekte niet aangenaam geweest zijn alleen
het klinkende deel ervan zal hem veel hebben
vergoed van wat er overigens bitters in gelegen
was, maar was dat klinkende alleen niet voldoen ie
geweest? Moest de overreiking nu juist onder
het handgeklap van een ganscke zaal geschieden
Een andere lijder aan geesteskrankbeid is dezer
dagen hier het onderwerp van veler gesprekken.
De bekende J. A. de Berg, (ik lees over hem
ook in de Midd. Ct van heden) niet minder be
kend onder den naam van Jan Pik, schijnt toch
inderdaad aan krankzinnigheid te lijden, zooals
ook uit zijn verhoor voor den rechter-commis3a.
ris moet worden opgemaakt, tegenover wien hij
zich te verantwoorden had wegens beweerde
mishandeling van zijne vrouw en het schieten op
politie-beambten. Op dien grond is hij dan ook
weder uit het huis van bewaring ontslagenof
de zaak verder zal vervolgd worden is nog on
zeker. De man is trouwens ook naar het lichaam
zeer krank en hem schijnt geen lange levensduur
meer te zijn toegerekend. In ieder geval is hij
nu voorloopig aau het minder eervol lot ontko
men van in de gevangenis te moeten sterven.
Het zou dan ook een treurig uiteinde zijn voor
iemand als hij, die zich zoozeer van zijn voor
naamheid en van de genegenheid des volks bewust
was, dat hij bij zijn vertrek vóór eenige jaren
uit Den Haag naar Amsterdam een groote plaat
deed uitgeven, dat vertrek voorstellende onder
een toevloed van duizenden menschen, die zicht
baar zijn heengaan betreurden. Of die plaat
misschien, evenals die van den Spectator, minder waar
was, zal ik niet beslissen; gaf zij de werkelijke stem
ming der Hagenaars weêr, dan mag men nu met recht
zeggen: Quantum mutatus al illo! Die spreuk is
wellicht in ieder geval op hem van toepassing: vroe
ger de albediller, de zedemeesterin zijn penkrassen,
die heette te strijden voor al wat recht en billijk,
waar en goed was, thans de verdachte van
onzedelijke en ernstige misdrijven Nog kort
geleden lagen in de boekwinkels zijn portretten
in het costuum, waarin hij in Indië beweerde op
de krokodillenjacht te gaan, thans vermelden
de dagbladen zijn naam als van iemand, die zijn
eigen vrouw en dienaren der politie aanvalt
Ook die reis naar Indië, zooals zij heette een
reis om de wereld, is indertijd veel besproken;
man bracht die in verband met de niet miuder
dan hij berucht geworden mevrouw Bulkley, die
hem naar Indië zou hebben gezonden met zeer
sehoone beioften, te vervullen indien hij een
zekere zending aldaar, die niet sterk pleitte voor
het edel karakter van genoemde dame, naar
wensch zou hebben volbracht. Misschien zijn het
maar booze tongen, die dergelijke praatjes uit
strooiden, wie zal het beslissen Dat de man
een zonderling was, is meermalen gebleken, en een
bewijs daarvoor is o, a. het volgende verhaal
indien het overeenkomstig de waarheid is dat
van hem de ronde deed. Hy zou zich eens een
doodkist hebben doen vervaardigen van het
mooiste eikenhout, dat te krijgen was, en toen de
kist gereed was werd die bij hem te huis bezorgd,
waarna hij ze beproefde en inwijdde door er een
paar nachten in te slapen Daarna zon zij totdat
zij voor hare eigenlijke bestemming noodig zou
zijn, tot kleerkast zijn ingericht
Weder staan wij voor eene verkiezing voor
twee leden van den gemeenteraad. Wat ik eenige
weken geleden schreef, nam. dat de eerstvolgende
vacature door de coalitie van Roomschen, Handel
en Nijverheid en anti-revolutionnairen bestemd
zou zijn voor den eeuwigen anti-revolutionnairen
candidaat dr Wijnmalen, schijnt bewaarheid te
zullen worden, de Roomschen stelden hem reeds.
varen. Weet gij wel dat het heel aardig is om
eens iemand te ontmoeten, die niet altijd laffe
complimen'jes maaktalle jongelieden die ik
ken zijn zoo onbeduidend."
„Gjj moet al heel ongelukkig zijn", zei ik,
om mijn rol van vrouwenhater op te houden, en
verliet de kamer.
Dat vertrek werd mij te benauwd. Ik ging
buiten een sigaar rooken en stond een oogenblik
bij het tuinhekje. De maneschijn was even schoon
als te Barravoemaar de lucht was drukkend.
Na Amerika kwam alles mij hier zoo klein en
min voor; ik vond de menschen zoo bekrompen,
hun gezichtskring zoo beperkt. Een voorstad
gelijk Clapham matigde zich aan om over haar
meening t6 spreken, een maatstaf te hebben voor
welvoegelijkheid en smaak Bah Het was om
naar van te worden, hoe eerder ik naar Amerika
terugkeerde, hoe beter. Ik was niet meer ge
schikt om in Engeland te wonen. Een wolk, die
voor de maan gekomen was, trok nu weg en ik
kon duidelijk de meid van de buren met een
witte muts zien, die met een politieagent stond
te vrijen. Ik hoorde de naderende voetstappen
van den brievenbesteller; de stralen der maan
vielen op een vijvertje, waaruit de honden en
paarden van de buurt kwamen drinken en op bet
paadje over de gemeente-wei. Ik geloof dat het
een toonbeeld van Engelsch huiselijk geluk was,
maar ik vond het saai en akelig. Al die plaat-
Als dat bondgenootschap op dien voet voortduurt,
zullen wij dus voortaan om beurten een katholiek,
een Handel en Nijverheidsman en een anti-revo-
lutionnair zien kiezen. Werkt tegen znlk een
verbond, dat de plaatsen onderling verdeelt, maar
eens op, gij liberalen Arm 's Gravenhage
Zooals gisteren in een telegram gemeld werd,
raamt de minister van financiën het tekort op
den gewonen dienst voor 1888 op 2.256.795,00.
Onder de gewone uitgaven voor dat jaar zjjn
begrepen 960.000.00 voor de herziening van de
belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen
en 500.000.00 voor sluis- en havenwerken aan
het Noordzee kanaal.
De minister zegt verder
De toestand der Indische middelen maakt eene
vergoeding voor gedane uitgaven, mogelijk, waar
door dit tekort zal worden gedekt. Een wetsont
werp tot verhooging der middelen voor 1888 zal
vóór het einde van dit jaar aan de wetgevende
macht ter goedkeuring worden aangeboden.
Over de dienstjaren 18851888 wordt het tekort
geraamd op 25.133.387.00. Dit bedrag zal in
de eerstvolgende jaren nog toenemen met sommen,
die na 1888 voor de volgende groote werken
zullen zjjn uit te geven, te weten, voor: de ver-
botering van den Rotterdamschen waterweg
6 500.000.00 den aanleg van het kanaal van
Amsterdam naar de Merwede 1,620.000.00, de
verlegging van den Maasmond f 8.730.000.00, den
aanleg van staatsspoorwegen 4.500.000,00 en
verder nog voor de voltooiing van het vesting
stelsel, voor zoover die uitgaven nu reeds te
ramen zijn, ƒ6.680.000.00, te zamen f 28.030.000.00
makende met de som der nog Ongedekte tekorten
over de jaren 1885—1888, ad 25.133.387.00 een
bedrag van 53.163.387.00 waarvoor de gelden
door buitengewone ontvangsten zullen moeten
gevonden worden.
De tekorten over de dienstjaren 1885, 1886 en
1887 het beschikbaar saldo der geldleening van
1884 buiten rekening latende door mjj ten
vorigen jare geraamd op 31.262.435.00 kunnen
mitsdien thans, blijkens de voorafgaande cjjfera,
begroot worden op 17.490.935.00.
Het is mij aangenaam dat thans geene buiten
gewone heffing van opcenten meer behoeft te
worden voorgesteld. Het evenwicht toch tusschen
's lands gewone inkomsten en uitgaven kan, bljj-
kens de uitkomsten over de dienstjaren 1885 en
1886, zoowel door inkrimping van uitgaven als
door de in de laatste jaren voorgedragen verster
king van middelen, waaraan de staten-generaal
hunne goedkeuring hebben gehecht, geacht worden
verkregen te zijn. Niet slechts al de gewone uit
gaven. in die jaren gedaan, zullen uit de gewone
ontvangsten kunnen bestreden worden, maar er
zal op die diensten nog een belangrijk overschot
blijven tot gedeeltelijke dekking der uitgaven
voor groote werken gedaan.
Hebben die dienstjaren de verwachtingen, door
mij tjjdens de indiening der begrootingen uitge
sproken, niet beschaamd, ook voor den loopenden
dienst durf ik dat vertrouwen koesteren.
Van de aan de regeering verstrekte machtiging
om tot voorloopige bestiyding van uitgaven over
den dienst 1887 vlottende schuld uit te geven tot
een bedrag van ten hoogste zeventien millioen
gulden, zal geen gebruik behoeven te worden
gemaakt.
In verband met het voorafgaande is het voor
uitzicht verblijdend dat de staat der Nederlanden
vermoedelijk vooreerst geene leening zal behoeven
aan te gaan.
Is het bewjjs geleverd, dat het doel, waarnaar
de onderscheidene takken der wetgevende macht
hebben gestreefd, namelijk het bewaren van het
evenwicht tusschen 's lands gewone ontvangsten
en uitgaven, bereikbaar is, daarbjj mag niet uit
het oog worden verloren, dat die uitkomst niet
zonder inspanning is verkregen en zal kunnen
worden behouden. De behoeften bij sommige tak
ken van staatsbestuur nemen toe. Niet ongegrond
is derhalve het vermoeden, dat het onvermijdelijk
zal bljjken daarvoor in volgende jaren meer dan
tot dusver beschikbaar te stellen.
selijke belangen van oude vrijsters en van hun
geld levende winkeliers, al die proza stond mij
verschrikkelijk tegen.
Terwijl ik zoo peinsde en er niet toe kon
besluiten om weer naar binnen te gaan, kwam
er een man langs den weg, op wien de maan
haar schijnsel wierp. Hjj kwam mij bekend
voor, ik kon hem niet thuisbrengen. Toen hij
naderbij kwam, onderscheidde ik zijne havelooze
klceren, zijn sleependen gang en wist zeker
dat ik hem meer gezien hadzijn gelaat echter
niet. Het was leelijk, met rood haar, blauwe
oogen, een schuwe, half verschrikte uitdrukking,
eau stompen neus en grooten mond. Het was
de mail met wien ik Catherina gezien had
haar minnaar.
HOOFDSTUK VII.
Ik bleef roerloos staan, totdat hij uit het
gezicht was; hij liep te zwaaien, niet zoozeer
uit beschonkenheid als uit sluugelachtigheid
daarop ging ik naar binnen en luisterde nog een
poos naar het gesprek van Louise, dat, gelijk
moeder zei, zoo leerrijk was, maar ik gaf niet
veel om die wijsheid.
Nadat ik beloofd had morgen met haar naar
madame Tussaud te gaan, zei ik de dames goeden
nacht, waarbij Louise mij lachend verzekerde, dat
zij terstond mijn opvoeding onderhanden zou