N» 194.
130' Jaargang!
1887.
Vrijdag
19 Augustus.
f
Db ArteMs-eipête bi ie Optae meerai.
Middelburg 18 Augustus.
Dit blad verschijnt dagelijks;
met uitzondering van Zon- en Feestdagen;
Prijs per 8/m, franco 2.
Afzonderlijke nommers zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Advertentien 20 Cent per regel.
Geboorte-, Trouw-, Doodberichten, enz.: van 1-7 regels /1.50
iedere regel meer f 0.20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte;
MIDDELBllRGSCHE
Agenten teVlissingen: P. G. be Vet Mestbagh Zoon te Goes: A. A. W. Boüanb, te Kruiningen: F. van bek Peijx, te Zierikzee: A. C. be Mooij,te TholenW. A. van Nieuwenhuijzen en te Terneuzen: L. van Wijck.
Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger.
II.
De enquête-commissie stelt, als slotsom van
haar verslag, voor, behalve de verbetering der
redactie van de tegenwoordige wet op den
kinderarbeid, onverwijld over te gaan
tot de volgende maatregelen van wetgeving:
lo aanwijzing der gronden, waarop het ver
richten van sommige (voor de gezondheid of het
leven gevaarljjke) soorten van arbeid door jon
gelieden beneden 16 jaren zal kunnen worden
verboden, of slechts voorwaardelijk toegelaten bjj
algemeenen maatregel van bestuur
2o verbod om jongelieden beneden 18 jaren
's nachts of 's Zondags te laten arbeiden, met dien
verstande, dat het verrichten van sommige soorten
van arbeid des nachts door jongens, onder te
stellen voorwaarden, door een aan te wijzen gezag
zal kunnen worden toegelaten
3o verbod van nacht- en Zondagsarbeid voor
vrouwen in fabrieken of werkplaatsen
4o voorschrift dat de arbeid van jongelieden
beneden 18 jaren en van vrouwen in fabrieken
of werkplaatsen dageljjks in het geheel door
minstens twee uren rust moet worden afgewisseld
5o verbod van arbeid in fabrieken of werk
plaatsen voor vrouwen, gedurende vier weken na
hare bevalling;
6o opneming van fabrieken en werkplaatsen
in het geheele land door daartoe bepaaldelijk
aan te wijzen deskundige ambtenaren, ter ver
krijging van statistische gegevens en ter verbrei
ding van verder onderzoek; met bepaling van
een niet te langen termijn, waarbinnen die opne
ming moet zijn afgeloopen i
7o wetteljjke bepalingen in het belang van do
veiligheid en gezondheid der werklieden bjj den
arbeid, inhoudendea. eenige algemeene voor
schriften b. aanwijzing der ambtenaren die, be-
halve met het voorlichten der regeering omtrent
bestaande toestanden en omtrent eventueele ver
betering der wetgeving op dit gebied, zullen zjjn
te belasten met het toezicht op werklokalen en
werktuigen, ter verzekering van de veiligheid en
gezondheid der werklieden, alsmede op de naleving
der wetten betreffende den industrieelen arbeid
in het algemeen c. bepalingen omtrent de be
voegdheid dier ambtenaren en omtrent het beroep
van hunne beslissingen, aan belanghebbenden
toe te kennen.
Het onder 7° opgesomde acht de commissie,
ofschoon „niet bijzonder ingewikkeld", toch
„minder eenvoudig" dan de maatregelen onder
1°6' genoemd, bij welke dan nog te voegen
is de nieuwe redactie van de wet op den
kinderarbeid. Daarom beveelt de commissie
„ter wille eener spoedige afdoening", eene
afzonderlijke behandeling dezer twee deelen aan.
Wij zouden de leden der commissie niet
gaarne bij Romeinsche auguren in hun slechtsten
tijd vergelijken; maar toch twijfelen wij of
zij, met hnn negenen deze laatste zinsneden
van hun verslag vaststellende, niet gemeesmuild
zullen hebben. Op onzen weg ligt het niet,
te trachten door vele aanhalingen Uit het
rapport de commissie met hare conclnsiën in
tegenspraak te brengen, want wij zouden het
„onverwijld" indienen en aannemen van wets
ontwerpen in den geest als de commissie ver
langt, zekerlijk toejuichen. Maar onze wet
gevende macht, aan wier adres het rapport
eener parlementaire enquête gericht wordt, is
in deze materie een weerbarstig lichaam. Met
deze uitdrukking wordt niets kwaads bedoeld,
wij willen eenvoudig zeggen, dat onze wetge
vende macht aan het regelen der betrekkingen
tusschen werklieden en werkgevers tot dusverre
nog volstrekt niets gedaan heeft; dat bijna de
helft van de leden der Tweede kamer in
beginsel daarvan vermoedelijk afkeerig is, en
onder de meerderheid er niet weinige gevonden
worden, die de door de commissie behandelde
onderwerpen alles behalve „eenvoudig", vele
daarvan „bijzonder ingewikkeld" en voor „on
verwijlde" voorziening in het geheel niet ge
schikt zullen oordeelen.
Dezulken nu, vinden op bijna iedere blad
zijde van het enquête-rapport redenen, of
voorwendsels, om de conclusion daarvan te
bestrijden. Telkens herhaalt zie h de herinne
ring aan „de onvolledigheid van het onder-
De commissie verklaart dat die
onvolledigheid haar „tot de grootst mogelijke
omzichtigheid verplichtte bij het maken van
gevolgtrekkingen uit verzamelde feiten." Men
kan zich verzekerd houden dat, wanneer bare
conclusiën, in den vorm van wets voordrachten,
„onverwijld" aan de kamer onderworpen werden,
datgene wat de commissie tot de „grootst
mogelijke omzichtigheid" noopte, voor eene
aarzelende meerderheid reden tot onthouding
zou zijn. Bij den kinderarbeid zagen wij dit
verschijnsel reeds in den boezem der commissie.
Bij andere onderwerpen zijn het andere redenen,
die de commissie aanleiding geven zich te
splitsen in twee deelen, waarvan het eene tot
ingrijpen, het andere tot onthouden gezind is
en het laatste de overhand behoudt. Zoo bij
het verbieden aan jongelieden van schadelijken
arbeid. Verscheidene deskundigen en getuigen
wenschen, dat kinderen heneden 16 jaren niet
dan na geneeskundig goedgekeurd te zijn, tot
arbeid in fabrieken en werkplaatsen zullen
worden toegelaten. Een tamelijk bescheiden
verlangen, dat merkt de minderheid der
commissie op, „aan zwakke kinderen althans
eenigen waarborg tegen ergerlijke exploitatie
van hunne geringe arbeidskracht verleenen
zou." De meerderheid had echter bezwaar,
ditmaal van principieelen aard. Door een ver
bod om kinderen van te zwak gestel aan het
werk te zetten, zou „te zeer worden ingegrepen
op de vaderlijke macht." Een argument dat
wij, bij het debat over de sociale wetgeving,
hier wel niet voor de laatste maal zullen
ontmoeten.
Maar genoeg. Wij ontveinzen niet, dat het
uitbrengen van een verslag over eene onvol
tooide enquête ons niet toeschijnt het middel
te zijn om spoedig wetten tot stand te zien
komen tot bescherming van kinderen en vrou
wen hij den arbeid in fabrieken en werk
plaatsen. Het kwaad is echter niet onherstelbaar.
L'e staatkundige toestand is zoo onzeker
mogelijk de kans niet groot dat eerlang wets
ontwerpen zullen worden ingediend in de
verlangde richting, welke beantwoorden aan
de eischen des tijds. Van het ministerie-
Heemskerk zijn die bezwaarlijk te verwachten.
En eer Heemskerk voorbijgegaan zal zijn,
bestaat er waarschijnlijk ruimschoots tijd om
de enquête te voltooien en aan de tegenstanders
althans het beroep op de onvolledigheid der
gegevens onmogelijk te maken.
De meeste instemming hebben wij daarom
voor dat gedeelte van het rapport, waarin de
commissie het voortzetten van haren arbeid
noemt onder datgene wat „onverwijld" ge
schieden moet. Had de commissie maar tot
het einde toe in overeenstemming daarmede
gehandeldhad zij het hooren van getuigen
uit de nog niet onderzochte beroepsvakken en
landstreken maar voortgezet tot den dag vóór
dien, waarop het mandaat harer leden als
volksvertegenwoordigers zou eindigen, en het
„geven van rekenschap", henevens het leveren
van „uitkomsten" maar beschouwd als eene
zaak van latere zorg. Wij voelen wel wat er
onbescheidens ligt in dezen wenschde leden
der commissie hadden, na eenen enquête-arbeid
van October tot Maart, verricht in den vrijen
tijd, dien de grondwetsherziening en de andere
parlementaire werkzaamheden tot einde Juni
hun lieten, hunne zomervacantie ruimschoots
verdiend. Maar de commissie heeft ons, wat
toewijding aan hare taak betreft, verwend.
Diezelfde toewijding toont de commissie, nu
zij tegen verlenging van haar mandaat geene
enkele bedenking van persoonlijken aard oppert.
Zij somt de redenen op, welke voor hare
vervanging door een staatscommissie zouden
kunnen pleiten; doch overwegend komen
die baar niet voor. Wij vermoeden dat niemand
anders het werk aan andere handen dan de
hare toevertrouwd zou willen zien. Zelfs niet
uit het oogpunt van spoed, want welke ver
traging de parlementaire werkzaamheden ook
in het enquête-werk kunnen brengen, in
voortvarendheid wanneer zij eenmaal aan den
gang is kan geen ander lichaam de commissie
overtreffen, en in voorbereiding tot en prak
tische ervaring van het werk overtreft zij
dai.ïentegen allen, die op het oogenblik benoemd
mochten worden.
Wij zouden daarom wenschen, dat onder
alle verwisselingen, welke de samenstelling der
tweede kamer nog bestemd is te ondergaan,
het voortzetten en voltooien der enquête als
iets van zelf sprekends mocht worden beschouwd.
Iedere openingsrede van iederen voorzitter zou
als het ware deze vaststaande formule kunnen
inhouden: „Voorts, laat ons de commissie voor
de arbeids-enquête dadelijk opnieuw instal-
leeren". Aldus voortgaande gelijk zij tot
dusver gedaan heeft, onder goed en kwaad
gerucht, onder tegenspraak en wederspraak,
door geene staatkundige beroeringen van hare
taak afgeleid, zou de commissie werkzaam
blijven aan datgene waar het boven alles op
aankomt: het voorlichten en helpen vormen
der publieke opinie. Deze is de hefboom,
door welken de wetgevende macht ten slotte
in beweging gebracht moet worden.
Het nu uitgebrachte verslag heelt in ons oog
vooral ook weder deze verdienste, dat het de
aandacht van het publiek vestigt op veel dat
nog onderzocht moet en veel dat nog onder
zocht zou kunnen worden. Vergissen wij
ons niet, dan zal de openbare meening hier
door inzien dat, indien het ons ernstig te doen
is om wetten tot stand te brengen tot verbe
tering der industriëele toestanden, men niet
tot in het oneindige moet blijven onderzoeken
en statistieken maken, Het zien van vele
hoornen maakt dat men ten slotte het bosch
niet meer begrijpt. De eisch moet niet gesteld
worden: dat de wetgever met ieder beroep en
bedrijf, in elke streek des lands, zoo nauw
keurig bekend zij als ware hij zelf geen wet-,
maar werkgever.
Altijd zal de staatsman, die tot het indienen
van wetsvoordrachten zichzelf geroepen en het
oogenblik gekomen acht, het belangrijke en
algemeene scheiden van het ondergeschikteen
bijzondere, en op het eerste zijne voorstellen
gronden. Zulke voorstellen, steun vindende
bij eene wèl voorbereide en goed ingelichte
openbare meening, zullen ten slotte de over
hand houden op de samenspanning der bij
zondere belangen en inzichten, welke in de
volksvertegenwoordiging en daarbuiten altijd
nieuwe redenen zullen doen gelden om het
onderwerp, waarover de aanhangige wetsvoor
dracht handelt, als niet volledig genoeg on
derzocht, weder van de baan te schuiven.
De rede, waarmee gisteren de minister van
binnenlandsche zaken de vereenigde zitting der
beide kamera sloot, luidt als volgt:
„Mjjne heeren 1
Ik mag het voorrecht hebben u, bjj het eindigen
uwer werkzaamheden, den dank des konings over
te brengen voor de ijverige behartiging van 's lands
belangen.
Behalve de vereischte begrootingen en admi
nistratieve wetten, werden eenige andere, hoofd
zakelijk van oeconomischen aard, totstand gebracht.
Daartoe behooren de uitzonderingen op de
bepalingen der gemeentewet omtrent plaatselijke
belastingen, verscheidene onteigeningen voor be
langrijke werken van publiek nut in Nederland,
de aanleg van Btaatswege van spoorwegen op
Java en op de westkust van Sumatra, de maat
regelen tot opbeuring der suikercultuur op Java,
en het invoeren eener nieuwe pasmunt in West-
Indië.
Verbeteringen werden gebracht in het wetboek
van burgerijjke rechtsvordering, in de wet op de
schutterijen, in de crimineele wetboeken voor het
krijgsvolk te water en te land, in den accjjns op
het gedistilleerd en in de wet betreffende het
recht van. patent.
Een onderzoek van grooten omvang omtrent
den arbeid van kinderen en den toestand van
fabrieken en werkplaatsen werd door de Tweede
kamer gehouden.
Een buitengewoon gewicht ontleent de nu
afgeloopen zitting aan de behandeling en aan
neming van elf wetten strekkende tot het in
overweging nemen van veranderingen in de grond
wet. Dit onderwerp van staatsbelang heeft gedurende
eenige maanden groote en volhardende inspanning
va» de volksvertegenwoordiging gevorderd. E»
vermits daarover^ de gewenaehte overeenstemming
is verkregen, beknort, naar luid van art. 197 der
grondwet, eene ontbinding van de beide kamers
te volgen, welke met den dag van heden plaats
heeft.
In naam des konings sluit ik de gewone ver
gadering der staten-generaal."
Den minister werd op gebruikelijke wijze in- en
uitgeleide gedaan.
Het Wageningsch weekblad protesteert ten
sterkste tegen het streven van dr Kuyper om
alleen hoofdstuk III der nieuwe grondwet met de
additioneele artikelen te doen aannemen en al de
andere misschien op een enkele uitzondering
na te verwerpen. Dan is de herziening in haar
geheel mislukt en bekomt ze slechts het
karakter van een reform-bill. En als dan straks
het nieuwe kiezerskorps een nieuwe tweede kamer
zal hebben in 't leven geroepen, waarin de rech-
terzjj meerderheid is, dan wordt de grondwets
herziening opnieuw aan de orde gestéld en be
slecht in een geest, die aan de mannen der party
behageljjk is.
„Tegen zulke manoeuvres verklaren we1' zegt
genoemd blad „ons zoo beslist mogeljjk; za
degouteeren ons. 't Is ons te wereldsch, te char
latanachtig, te onheilig, er nog van gezwegen,
dat wjj van dat politieke schaakspel niet het
minste heil verwachten voor staat noch kerk,
gesteld al dat het eindigde met de tegenparty
schaakmat te zetten, wat we schier een onmoge
lijkheid achten.
„Reeds daarom, dat de regeering niet in die
fuik zal loop8n. Ze heeft toch geen reform-bill
ingediend, maar een g enerale grondwetsher
ziening. Wordt dus alleen hoofdst. Ill c. a.
aangenomen, dan zal 't kabinet den koning onge-
twjjfeld adviseeren, al de overige ontwerpen terug
te nemen."
Ten slotte schrijft dit blad:
„Een ieder vat, dat als deze herziening der
grondwet in 't water valt, er aan dei tegenwoor
dige misstanden geen einde te zien is. Waarom
we 't dan ook een misdaad noemen, haar te
willen verwerpen. Niemand kan de heillooze
gevolgen daarvan berekenen. En we spreken
voorzeker niet te Btout, wanneer we beweren, dat
in dat geval een revolutie voor de deur staat, een
revolutie waarbij zelfs onze nationaliteit gevaar
beloopt ten onder te gaan.
„Nog eensvan deze herziene grondwet Ver
wachten we niet bjjster veel goedswe zonden
't zonder die herziening nog jaren lang hebben
kunnen stellen. Maar nu zjj eenmaal zoover haar
beslag gekregen heeft, nn moet ze doorgaan't is
een eisch der actualiteit, die ingewilligd moet
worden.
„Is dat ook 't gevoelen dier kamerledendie
wjj de onzen blijven noemen, van de Beelaertsen
en consorten? We beseffen 't moeielykevanhuu
positie. Ze hebben onder geheel andere omstan
digheden dan de tegenwoordige hun mandaat
aanvaard. Tot nogtoe werkten ze in éen geest
saam met de geestverwanten der .Siand.-party,
hoe bezwaarljjk dit soms ook ging, in wat onna
tuurlijke bochten ze zich nu en dan ook moesten
wringen. Dit verband te verbreken met mannen,
die men als broeders in Chri-tus heeft leerea
liefhebbon en hoogachten; zich van hen af te
scheiden, soms zelfs tegenover hen positie te
moeten nemen, we voelen er 't pijnljjke van.
En dat ze tot zulk eea stap nog niet, althans niet
in 't openbaar kwamen, duiden we hun volstrekt
niet ten kwade, Er zjjn operaties, die men zoo
lang mogelijk uitstelt, in de stille verwachting,
op hope tegen hope, dat ze niet noodig zulle»
bljjken te zjjn.
„Onze vrienden zullen echter nu met önê
beseffen, dat langer hinken op twee gedachten een
onmogelijkheid is, dat de beslissing thans moet
vallen. Ze staan voor 't dilemma öi meegaan
öf breken met de S'tandaavtf-partjj, Van hun
houding hangt, wanneer ze weder verkozen worden,
waarscbijnljjk 't lot der grondwetsherziening af.
Verwerpen ze haar, dan dragen zjj inzonderheid
daarvan de verantwoordelijkheid. Maar dan is
natuurljjk ook de band gebroken, die ons aan
hen bindt. Mannen die spelen in de kaart van
dr Kuyper kunnen onmogeljjk langer onze mannen
zjjn. Dit is geen bedreiging, ze staan te
hoog om zich een bedreiging aan te trekken
maar eenvoudiglijk een uitspreken van ons gevoelen,
waartoe niemand ons 't recht betwisten zal. We
wachten in gespannen verwachting hun besluit
af, ook tot regeling van onze gedragslijn bjj de
aanstaande verkiezingen. God geve hun de zoo
noodige wjjsheid en moed om een gewenschte
beslissing te neme». En pmobt daarn» een