Laatste Berichten.
Verspreide Berichten.
Verkoopïngen en aanbestedingen.
2° met het oogmerk om zich wederrechtelijk
te bevoordeelen, meergenoemde J. J. van de
Meerbery heeft bewogen tot het afgeven van
kruidenierswaren tot een bedrag van f 84.12£,
valschelijk voorgevende dat zij door den heer
Schimmelpenninck van der Oye was gezonden.
Aangezien beklaagde niet tegenwoordig was
werd tegen haar verstek verleend en de zaak
behandeld als ware zij tegenwoordig.
Uit de voorlezing van hetgeen door haar hij
den rechter van instructie is verklaard bleek, dat
zij hare schuld erkende, als redeu opgevende dat
zij hare huur geheel noodig had voor kleedij en
bovendien een zieke moeder moest ondersteunen.
Zij heeft volgens haar verklaring, toen zij haar
dienst verliet ea haar geld ontving willen betalen
doch had daarvoor geen geld genoeg. Zij ont
moette toen zekeren persoon die, na eene
kennismaking van enkele oogenblikkeD, haar
aanbood te trouwen, waarmede zij niet ontevreden
scheen. Volgens hare verklaring gaf zij hem ƒ40
om een gedeelte der schuld bij Cause af te doen,
waaraan hij echter geen gevolg gafzij vertrok
den volgenden dag met haar amant naar Rotter
dam. Onderweg bleek dat deze het geld gedeel
telijk had aangewend om zich in een nieuw pak
te steken en er voor haar niets meer overschoot;
verder trokken de twee personen naar Den Haag
waar bekl. als minderjarige door de politie werd
opgespoord en naar de ouderlijke woning terug
gebracht.
Uit de verklaringen van de verschillende ge
tuigen bleek overtuigend de schuld van beklaagde
maar tevens ook hoe goedgeloovende ea licht te
verschalken winkeliers men op sommige plaatsen
nog vindt. De getuige, die in deze zaak optrad,
toch had het, boven in zijn geheel opgenomen
briefje, dat behalve de spelfouten op eene bijna
onleesbare manier was gekrabbeld, beschouwd als
afkomstig van den heer S, en daarop crediet
verleend. De president wees den winkelier op
zijne onvoorzichtigheid en tevens op het feit dat
op die wijze de misdrijven in de hand gewerkt
worden.
Nog een ander, echter meer weerzinwekkecd,
figuur kwam in deze zaak als getuige voor de
rechtbank nl. iemand die, voor beklaagde een
boodschap doende, haar daarvoor f 2.10 in reke
ning bracht en die, ziende dat zij hare contanten
gaf in handen van den persoon, met wien zij later
is vertrokkenhaar niet voor dat sujet waar
schuwde. De verklaring van bekl. werd door
dezen getuige alzoo bevestigd, waarop het woord
werd gegeven aan den ambtenaar van het open
baar ministerie, jhr mr Schuurbeque Boeije.
Ook deze stelde in het licht, hoe het goed ver
trouwen van den winkelier dat velen bijna
ongelooflijk voorkomen moet het misdrijf zeer
heeft vergemakkelijkt en ging daarna den loop
der zaak na.
Na zijn juridisch betoog weersprak de ambte
naar nog hetgeen door bekl. van hare zieke
moeder gezegd is, aangezien hem bij onderzoek
gebleken is dat die moeder nooit iets van haar
genoot.
De beide feiten aan bekl. ten laste gelegd wettig
en overtuigend bewezen achtende, requireerde de
ambtenaar hare veroordeeliug tot een jaar ge
vangenisstraf en in de kosten van het geding.
De uitspraak is bepaald op heden over 8 dagen.
Ontvoering' van een minderjarige
is de titel van het tweede tooneelstuk, dat ver
volgens werd afgespeeld.
Op de bank van de beklaagden plaatste zich
zekere A. P. een man grij3 van haar en baard,
77 jaren oud, die zich verantwoorden moest dat
hij op 21 Maart 11. Elisabeth Paulina Pauluase,
geb. 9 An^s. 1874 opzettelijk heeft onttrokken
aan het opzicht van P. Leys Jz. te Driewegen,
by wien zij door of namens haren voogd Joost
Pauluase werd verpleegd en haar vervolgens naar
zijne woning te Ellewoutsdijk overgebracht.
In deze zaak waren door het openbaar mini
sterie 10 getuigen a charge gedagvaard en door de
verdediging, die mr. A. C. A. Jacobse Bondewijnse
op zich genomen had, twee getuigen a décharge.
Uit het getuigenverhoor bleek dat Elisabeth
Paulusse, eene van vier kinderen wier vader
toen ik hierheen ging. Vergun my u te doen
opmerken, dat de naam uwer zuster reeds vrij
algemeen in verband met dien van den jeugdigen
deugniet genoemd wordt."
„Ik zal met haar spreken", antwoordde
Emilie met zeldzame toegevendheid. „Mij staat die
belangstelling in Everard ook niet aan, maar
Therese gevoelt niets dan medelijden voor hem."
„Heel goed, heel goedMaar het is voor
een jong meisje altijd gevaarlijk, wanneer het
voorwerp van haar medelijden een knappe jongen
is. Maar behalve de belangstelling, welke ik
steeds koester voor de kinderen van uw vader,
is Therese in den laatsten tijd het voorwerp
myner bijzondere aandacht geweest."
„Hoe bedoelt gy dat?"
„Ik zal u dit zoo aanstonds verklaren," zei
de advocaat, terwijl hij tegenover Emilie in een
leuningstoel plaats nam en zijne oogen op het
plafond vestigde. „Toen ik hier geroepen werd
om het familiedrama de Onterfde bij te wonen,
mevrouw Ballantyne, zei uw echtgenoot tot zijn
broeder dat het niets aan de zaak veranderd zou
hebben, indien Cochrane in mijn plaats bij den
dood zijns vaders tegenwoordig ware geweest,
daar de oude heer bij mijn komst toch reeds
sprakeloos was. Het lijdt geen twijfel of de heer
Baüantyne van de waarheid zijner woorden over
tuigd was; want hij is de rechtschapenheid in
persoon. Maar hy vergiste zich en dwalen is
menschelijts. Welnu Cochrane had uw schoonvader
een week vóór het treurige ongeval gesproken
overleden was en wier moeder hertrouwen wilde aan
de zorg is opgedragen van de diaconie. In eene
door dat lichaam gehouden vergadering is de
vraag besproken, waar het hierbedoelde kind diende
te worden verpleegd en met meerderheid van
stemmen besloten dat onder de hoede te stellen
van het echtpaar Leijs, te Driewegen dat daarvoor
uitstekend geschikt is. De minderheid der ver
gadering, waartoe beklaagde als ouderling behoorde,
was van oordeel dat de uitgaaf van 15, die
daardoor werd gevorderd, onnoodig is, omdat het
kind gratis kon worden opgenomen bij hare zuster.
De meerderheid grondde zich erop dat Elisabeth
bij het echtpaar Leys, dat geene kinderen heeft
en waar meermalen weezen zijn besteed, eene
goede opvoeding krijgen en de sehool bezoeken
zou, terwyl zij tegen verpleging by de zuster was
omdat deze aan eene ziekte leed, zelf kinderen
had en het te voorzien was dat de verpleegde
daar niet ter school gaan maar tot huiswerk
gebruikt worden zou.
De diaconie had het recht tot de zorg over
het kind verkregen door eene machtiging bun
gegeven door den voogd
Dit was hetgeen uit de verklaringen der
eerste getuigen viel af te leiden en zekeq,
zal het de verwondering van menigeen 'wekken
dat de kwestie over deze zaak den ouderling
A. P. tot het ontvoeren der minderjarige Elisabeth
en dientengevolge voor den strafrechter breDgen
zou.
Uit de verklaring van Leijs bleek dat op den
21 Maart P. bi) hem gekomen is, hem zeide dat
hij president-ouderling was en hem verzocht aan
hem P. het kind af te staan. Toen L. met de
zaak zich verlegen toonde, liet P. hem een ge
vouwen papier zien, waarop de naam van den
burgemeester en die van den secretaris. L., die
niet lezen kon, heeft Elisabeth gezonden naar
den doctor om diens raad te winnen. Zij kwam
terug en gaf L. door met het hoofd te schudden
te kennen dat de doctor het niet goed vond. P.
dit ook ziende zei „willen of niet ze meet toch
mee" waarop L. antwoordde „dat moet je weten."
Daarop is de ontvoering gevolgd, doordien P.
het meisje, dat uit school kwam, heeft medege
nomen naar Eilewoutsdyk.
De veldwachter van Eilewoutsdyk is, nadat
de burgemeester reeds den 21 herhaalde pogingen
heeft aangewend om P. te bewegen het kind
mede af te staan, den 22«n met den burgemeester
bij P. gekomen en heeft dezen nogmaals gesommeerd
het kind af te staan, waarop deze antwoordde
„Ik verd het."
Later is echter het kind door de justitie uit
de woning van P. weggehaald en weder naar L.
teruggebracht.
Als getuige d décharge werd gehoord de heer
J. Verwey, predikant te Ovezande, consulent te
Eilewoutsdyk, die in de eerste plaats een door
de verdediging overgelegd afschrift der notulen
van de kerkeraadsvergadering van 17 Febr. als
juist erkende en verklaarde dat de beklaagde bij
afwezigheid van den predikant in qualiteit van
oudste ouderling fungeert als voorzitter van den
kerkeraad. Besluiten echter onder zyn leiding
genomen behoevenalvorens uitgevoerd te kunnen
worden, de goedkeuring van den consulent.
Ondervraagd wat de bedoeling van P. toch ge
weest kan zijn met de ontvoering, waarvan hem
de gevolgen herhaaldelyk zijn onder het oog ge
bracht, meende getuige dat dit geen verkeerde
bedoelingen zyn geweest maar vermoedelijk alleen
de zucht om zijn wil door te dryven.
Een tweede getuige d décharge kon niet ge
hoord worden, wyl bij tot de familie van bekl.
behoorde.
De gedaagde, alsnu ondervraagd, erkende het
hem ten laste gelegde en gaf als reden daarvoor
op, dat hij het deed in het belang van het kind,
omdat hy vreesde dat het ten huize van Leijs
krankzinnig worden zou.
De burgemeester van Ellewoutsdijk, die reeds
in den aanvang der zitting een omstandig verhaal
had gedaan omtrent de geschiedenis, naar aan
leiding der door bekl. genoemde beweegredenen,
nogmaals ondervraagd, verklaarde dat van die
redenen hem door P. nooit iets is gezegd. Hy
en de oude heer had hem gezegd, dat hij in de
stad zou komen om met Frederik over het bewuste
codicil te spreken, er by voegende dat hij de
beden zijner vrouw niet langer kon weerstaan.
Hy zou het schikken, dat de jongen het kapitaal
niet naar willekeur kon verkwisten, als hij zich
niet verbeterde Ziet gij nu, indien Cochrane, welke
helaas! dien dag uit de stad was, in mijn plaats
gekomen ware, dan zou hij, de bedoelingen van den
ouden heer kennende, het testament meegebracht
hebben, zoodat een hoofdknik, een blik als ant
woord op de gestelde vragen van Cochrane vol
doende zou geweest zijn om dit codicil te ver
nietigen en het oorspronkelijke testament weer
van kracht te doen worden, en dan zou Everard
Balantijne heden, in plaats van klerk op een
katoenkantoor, een der rijkste jongelieden in de
stad zijn. Cochrane tobt er voortdurend over
dat hy niet by den dood van den ouden heer
tegenwoordig is geweest; want hij heeft een
onbegrypelijke voorliefde voor dien deugniet. Dat
was het eerste bedryf van het drama. Thans myn
lieve vriendin zullen wij uw rol, als eerste heldin
in „de Onterfde", van nabij bekijken."
Een seconde rustten de koude, grijze oogen van
den advocaat op het bleeke, strakke gelaat van
Emilie, die met gespannen aandacht zat te luisteren.
»Gij zult u herinneren," ging Philips voort,
„dat gij uw knecht Feiix met een rijtuig zondt om
mij te halen. Wij reden samen terug en by die
gelegenheid vernam ik van Felix dat, toen het
spoorwegongeluk hier in de nabijheid had plaat8
voegde er nog bij dat het kind de eerste dagen
bij Leijs zeer goed oppaste en tevreden was, doch
nadat het te Ellewoutsdijk was geweest niet te
vreden meer was en telkens zich op P. beriep,
zeggende „ge kunt me niets maken, ik zal het
tegen P. zeggen." Daaruit is af te leiden dat zij
te Ellewoutsdijk tegen Leijs is opgezet.
Beklaagde ontkende bij de ontvoering tegen L.
te hebben gezegd: „Willen of niet willen, het
kind gaat toch meê," doch erkende dat hy om
zyne zending officieel te doen schynen hem eene
enveloppe had vertoond met adres aan den president
van den kerkeraad.
De ambtenaar van het openbaar ministerie,
die daarop aan het woord kwam, begon met erop
te wijzen dat een misdrijf als de rechtbank thans
te behandelen heeft slechts zeer zelden voorkomt,
schetste vervolgens den loop der zaak, om
daarna te constateeren dat bekl. zich heeft schuldig
gemaakt aan overtreding van art. 279 van het
wetboek van strafrecht.
Het O. M. wilde, ofschoon daartoe waarschynlyk
wel termen te vinden zyn, het gebruik maken
van den brief om Leys te bewegen tot het afgeven
van het kind bekl. niet als verzwarende omstan
digheid aanrekenen, omdat het van meeuing is
dat P. daaraan wel niet zal hebben gedacht.
Uit de erkentenis van beklaagde, bevestigd
door de verklaringen der getuigen afleidende het
wettig en overtuigend bewijs van schuld van
P. aan het hem ten laste gelegde, eischte de
ambtenaar, met toepassing vau verzachtende om
standigheden, de veroordeeling van bekl. tot eene
gevangenisstraf van 7 dagen benevens in de
kosten van het geding.
Daarna werd den verdediger, den heer mr
A. C. A. Jacobse Boudewynse, het woord gegeven.
Deze ging in de eerste plaats na welk motief
beklaagde geleid heeft tot zijne handeling en
zette uiteen dat dit noch eerzucht was noch in
bisbilles met den kerkeraad zyn oorsprong vond.
Het belang der financiën der diaconie, welke
financiën alies behalve rooskleurig zijn, woog
zwaar by beklaagde en daarom protesteerde hij
tegen het genomen besluit. Ter toelichting hoe
dat besluit genomen werd, wees de verdediger
erop dat een der leden van den kerkeraad er
een persoonlijk belang bij had, dat de kinderen
werden uitbesteed, wijl hij plan had zelf met de
weduwe in het huwelijk te treden.
Verder gold bij hem het belang der kleine
Elisabeth. Deze was hem van vroeger bekend
en bijzonder aan hare familie gehecht, waarvan
de scheiding haar zeer zwaar viel.
Dit laatste bewees de verdediger door voor
lezing te geven van een paar brieven van de
kleine Elisabeth, waaruit dit en het heimwee naar
hare geboorteplaats voldoende bleek en waarin
tevens vernomen werd op welke aangename toe
spraken een der diakenen de kleine onthaalde.
Toen bekl. dit een en ander vernam vreesde
'hij die in zyne eigen omgeving een geval van
plotselinge krankzinnigheid had leeren kennen
een dergelyke ziekte voor Elisabeth en meende
hy als predisent-ouderling volkomen bevoegd te
zyn om te handelen zooals hy gedaan heeft.
Hy meende een goed werk te verrichten, zijne
bedoelingen waren eerlyk. Waarom P. het kind
niet wilde afgeven aan den burgemeester, vindt
zijne verklaring hierin dat hij in den burgemees
ter geen onpartijdig persoon zag, omdat deze
getrouwd was met de zuster van een lid der
tegenparty. Aan de justitie gaf P. het kind on
middellijk zonder bezwaar a f.
Ten bewijze nog hoe ongelukkig E isabeth
zich te Driewegen gevoelde gaf de verdediger
lecture van een schrijven van den predikant van
Ovezand, waaruit overtuigend bleek dat hoe goed
de kleine het ook bij Leys had, zij steeds naar
haar te huis, naar hare zuster verlangde en den
ganschen dag in tranen zwom, wat door hem by
een bezoek aan het kind werd geconstateerd.
Had die toestand langer geduurd dan had óf het
kind krankzinnig geworden öf was het ten grave
gedaald. De tusschenkomst van P. is dus uit
een menschelijk oogpunt alleszins verdedigbaar.
Den 26 Mei 11. is het kind ter verpleging ge
komen daar waar P. ze steeds heeft willen hebben,
nl. bij hare zuster te Ellewoutsdijk en gelukkig
en tevreden.
De verdediger concludeerde op grond van een
en ander tot vryspraak van zyn cliënt en mocht
de rechtbank van meening zijn dat de daad van
beklaagde strafschuldig is, op toepassing in ruime
mate van verzachtende omstandigheden.
Ten slotte wees de heer Boudewijnse er nog
op dat beklaagde, die in tijd van gevaar als vrij
williger voor het vaderland zyn leven veil had
gegrepen, iemand die Ballantyne kende hem naar
de woning van zijn zoon had laten brengendat
hij doodelijk gewond was, dat niemand zich bij
hem bevoad dan gy, en dat toen hy, Felix uit
gezonden werd om mij te roepen, gij hem dit
bevel gegeven hadt, terwijl gij naast de schrijf
tafel van uw man stond, waaruit gij zooeven
papier, pen en inkt, benevens de schrijfportefeuille
van uw man genomen hadt. Felix wist dit heel
zeker, want toen hij u vroeg of hij op een brief
voor mij moest wachten, hadt gij haastig geant
woord „Neen maak dat gy weg komt." Daarop
verliet gij het vertrek van uw man met de
schrijfbenoodigdheden in de hand. Ik vroeg
Felix of er geen dokter gehaald was, hetgeen hy
ontkende met de woorden„Neen de oude heer
zei, toen wij hem de trap opdroegen, geen dokter
kan my helpen, ik ben verloren. Zendt om
Frederik en om Cochrane." Dat waren de laatste
woorden, die hij hem had hooren zeggen.
Wordt vervolgd).
en daarvan als metalen kruisridder het bewijs
op de borst draagt, zeker niet had vermoed aan
den avond van zijn leven dat de hulp door
hem uit heilige overtuiging en in belang eener
weeze verleend hem in de gevangenis zou kunnen
breDgen en naar sprekers meening zou, moest hy
eene plaats in de gevangenis innemen, boven de
deur zijner cel het „helper der menschheid" beter
geplaatst zijn dan „misdadiger"
Na re- en dubliek bepaalde de rechtbank de
uitspraak op heden over acht dagen.
Kantongerecht te Goes.
In de zitting van heden, Vrijdag 24 Juni
1887 zijn de navolgende personen veroordeeld
P. V. Brouwershaven, J. F. de K. Bergen op
Zoom, wegens openbare dronkenschap ieder tot
f 1 b. s. 1 d. h.L. K Cz. Wissenkerke wegens
het verstoren der orde in dronkenschap, tot f 8
b. s. 5 d. h.; P. V. en C. B. Eilewoutsdyk wegens
openbare dronkenschap, ieder tot 8 d. h.M. v.
P. Kruiningen wegens alsvorens, tot 5 b. s. 3
d. b.W. K. Mz. Wemeldinge wegens het onbe
voegd gaan langs den spoorweg tot /0.50 b. s. 1
d. h.G N. Gz. Rilland-Bath wegens het ryden
langs den spoorweg tot 5 b. s. 3 d. h.A. v.
W. Wissenkerke wegens baldadigheid tot f 3 b.
s. 3 d. h.; P. S. Wolfertsdijk wegens het rapen
van schelpvisch, tot 1 b. s. 2 d. h.L. P. Clinge
wegens het bevisschen der Schelde zonder consent
en het opgeven van een valschen naam, tot f 3
en 5 b. s. 2 d. h, voor iedere boeteJ. B.
Barendrecht wegens het bevisschen der Schelde
zonder consent tot 3 b. s. 2 d. h.M. de V.
Kattendyke en M. K. Kruiningen wegens het
bejagen in gesloten jachttijd zonder vergunning
van den eigenaar ieder tot fb b. s. 5 d. h.J.
P. Kruiningen wegens het bemachtigen van wild
door middel van een wildstrik tot 10 b. s. 5 d. h.
Allen tevens in de kosten.
Van W., beschuldigd van den 3 Dec. 1886
op de hoogte van Stavenisse zijn moester L.
Delbout doodgeschoten te hebben is door het
hof te Gent veroordeeld tot levenslange gevan
genisstraf.
Men schrijft onsDonderdag begaf de
justitie (uit Middelburg) zich naar de plaats van
den moord te Heinkeuszand om de vrouw van
V. een verhoor te doen ondergaan naar aanleiding
van correspondentie tusschen V. en zijne vrouw.
Laatstgemelde was echter op reis (naar Middel
burg) met pluimgedierte.
De onbezoldigde rijksveldwachter Maat ta
Oudelande verbaliseerde in twee dagen vjjf stroopers
van hazen in het jachtveld.
Volgens de National Ztg. zou lord Salisbury
aan de ratificeering van de Egyptische conventie
door den sultan twijfelend, Rusland en Frankrijk
uitgenoodigd hebben tegen-voorstellen te doen ter
oplossing der Egyptische kwestie. Intusschen zou
Engeland een afwachtende houding aannemen en
den tegenwoordigen toestand aan den Nyl hand
haven.
De Figaro deelt mede, dat Parnell kanker
in den maag heeft en de leiding der Iersche na
tionale party zal neerleggen.
Door het dagelijksch bestuur van het waterschap
Schouwen is Donderdag te Zierikzee in het open
baar aanbesteed by enkele inschrijving het leveren
en verwerken van 7975 scheepstonnen stortsteen
voor de oeververdediging aan het District Borren-
damme waterschap Schouwen in drie perceelen.
Aangenomen is bet:
1* perceel, 1375, scheepston steen, tusschen de
raaien X en XI, door M. van den Hoek te Ter-
neuzen voor 31902® perceel, 3300 ton, tusschen
de raaien X en XII, door M. van den Hoek te
Terneuzen voor f 7500 en 3e perceel, 3300 ton,
tusschen de raaien XI en XIII, door C. Bolier Cz.
te Bruinisse voor 7300.
Het Fad. verneemt, dat het groote werk,
de verbinding van het Merwedekanaal met de
hoofdstad, niet is gegund aan den laagsten in
schry ver, den heer Fernim te Scheveningen, maar
aan den volgenden, de Sliedrechtsche aannemers
combinatie G. A. van Hattem, voor de som van
f 1.207.000.
CjJoes. In de heden gehouden raadszitting,
gepresideerd door mr J. G. de Witt Hamer, en
waarby 10 leden tegenwoordig en de heeren Cal-
lenfels, Moens en Lambrechtsen afwezig warenj
werd het reglement der Vereeniging der Werklie
den, ingevolge een paar opmerkingen van ged.
staten, opnieuw vastgesteld en naar aanleiding
van het in eene vorige vergadering besprokene,
een nieuw reglement van orde voor de verga
deringen van den raad, door burg. eu weth. ont
worpen, goedgekeurd.
Aan P. van Elve, werd op zyn aanslag in den
H. O. eene afschryving verleend van ƒ2.12.
Op advies der fin. commissie en van burg. en
weth. werden goedgekeurd de rekening van de
openbare gezondheids-commissie over 1886, slui
tende met een goed slot van 53.19£ tengevolge
waarvan de commissie waarschynlyk geen gebruik
zal behoeven te maken van de uitgetrokken som
voorkomende op de begrooting van 1887en de
begrooting voor die oommissie voor 1888, geraamd
op '90.
Tot leden van het stembureau voor de verkie
zingen van leden van den raad in Juli a. werden
benoemd de heeren B. van Asperen Yervenne en
C. L. M. Lambrechtsen.
Ter voldoening aan het raadsbesluit van 20 Mei